| |
Vlucht van Huig de Groot. Burgerspel. Te Haarlem, bij A. Loosjes Pz. 1785. Behalven het Voorbericht, 70 bladz. in octavo.
De Opsteller van dit Stuk heeft de ontvouwing deezer overbekende geschiedenisse, by manier van een Burgerspel, met invlegting van welgepaste bykomende omstandigheden, eigenaartig ten Tooneele geschikt. Het natuurlyke beloop, het treffende van 't geval, de juistheid en de verscheidenheid der characters is hier zo wel gadegeslaagen, dat het doorbladeren van dit Tooneelstuk den Leezer gereedlyk inneeme. ----- Het eerste bedryf vangt aan met den uitslag eener welgelukte proefneeminge van de Groots tweeuurig verblyf in de geslooten Boekenkist, en een daarop volgende onderhoud der twee Egtgenooten, over 't al of niet raadzaame zyner ont- | |
| |
vlugtinge van Loevestein op deeze wyze. Dit gesprek wordt afgebroken, door een bezoek der Slotvoogdesse, 't welk Mevrouwe de Groot aanleiding geeft, om, by de afweezigheid des Slotvoogds, van haar te verzoeken, de vryheid te mogen hebben, om eene Kist met Boeken naar Gorkum te zenden. Op het gegeeven verlof, wordt de beoogde list nader vastgesteld, en de Dienstmaagd Elsje gepolst, of zy de hand zou willen leenen aan de ontkoming van haaren Heer, indien men daartoe een middel wist uit te denken; waartoe deeze zig ten uiterste bereidvaardig toonde. ----- By de opening van het tweede bedryf maakt de Dichter, na eene hartlyke ernstige alleenspraak van de Groot, een goed gebruik van den droom van 's Mans Dogter, die den Egtgenooten ter aanmoediginge verstrekt; en hy laat 'er ongedwongen op volgen; de onverwagte komst van een Brief van 's Mans Vader; die, (zonder iets van deezen aanslag te weeten,) hem juist op dit tijdstip aanraadt, nimmer te denken, om zig door de vlugt te redden. Deeze zamenloop brengt een contrast te wege, het welk eene zo treffende uitwerking heeft, dat wy 't der moeite waardig oordeelen, het daaruit ontstaande onderhoud hier plaats te geeven. Op het leezen van den Brief zyns Vaders, ten aanhoore zyner Egtgenoote, is zyne nadruklyke
vraag:
Mijn Huig de Groot! kon zwaarer slag ons treffen?
Maria! zo uw hart de droefheid doet bezeffen,
Die thans mijn teder hart om deezen brief vervult...
ô Goede Hemel! geef mij uitkomst of geduld.
Is niet der oudren wil bij ieder volk in waarde,
Hun teedre en achtbre stem de stem van God op aarde.
Intusschen, zo gij thans uw kerker niet ontsnapt,
Ziet gij de hoop der vrucht den bodem ingetrapt.
Hoe siddert mij het hart, kon ooit uw Vader denken,
Dat ons het goed geluk dit oogenblik zou schenken.
Hoe veeler heil hangt ligt van uwe ontvluchting af.
Mijn dierbre Huig de Groot, dees kerker is het graf
Van uw verdienste en roem; uw Vader ziet gevaaren,
Die voor ons oog, zo min, als hem, verholen waren.
Maar nauwlijks...ach, mijn vriend! gij zucht ----- verbleekt ----- zwijgt stil.
Vlucht om uw Echtgenoot, om uwer kindren wil.
Ik droeg tot deezen stond den tegenspoed geduldig,
| |
| |
Doch nu gij vluchten kunt, maakt ge u aan pligtbreuk schuldig.
Zo gij uw gade en kroost, waar voor ge in liefde blaakt,
Door een verzuimde vlugt op nieuw gevang'nen maakt.
En hoort gij in uw hart de stem uws Vaders spreeken,
Hoor ook de teedre min van uwe huisvrouw smeeken,
En in haar stem de stem van ons rampspoedig kroost.
Wij hebben tot dit uur den kerker ons getroost.
Verbreek de banden, die ons bitterlijk doen zuchten.
Of schept ge een wreed vermaak..neen! neen, gij zult dan vluchten.
Gij zwijgt en stort een traan. Laat ik door mijn gebeén....
h. de groot, haar opbeurende.
Rijs op...kniel niet voor mij; ga, laat me een poos alleen.
In zyne eenzaamheid het stuk nader overwoogen hebbende, besluit hy tot de vlugt, en roept met het einde zyner alleenspraake zyne Gade, in een Zyvertrek geweeken, weder tot zig, waarop het onderhoud dus vervolgt.
Mijn de Groot! wat hebt gij nu verkooren.
Uw stem, de stem der liefde en huwlijkspligt te hooren,
'k Voldoe dus de inspraak, die mijn hart niet derven kan.
Mijn lief! mijn echtgenoot! altoos dezelfde man!
Ik wenschte, schoon mijn hart 't besluit nu heeft genomen,
Dat deeze teedre brief, wat spader, waar gekomen;
Nogthans, als kleiner pligt met grooter pligten strijdt,
Die dan de grootre volgt, is veilig voor verwijt.
Mijn dierbaare Echtgenoot! altoos zo wijd beraaden,
De reden blijft het roer van woorden en van daaden,
Zelfs, als de zwaarste storm uw teedren boezem schokt.
Uw ongeveinsde deugd wordt door geen schijn verlokt.
Gij acht u zelf gering, uw naasten 't hoogst van waarde,
In vrijheid kon uw hart de zaligheên der aarde
Genieten met een vreugd, die, niet alleen in schijn,
Maar in de daad zelf vreugd bij de Engelen zou zijn.
'Er zweeft dit oogenblik een lach van vroeger dagen
Op uw gelaat, mijn vriend! mag ik de reden vraagen?
ô Jaa! uw vleierij of botgevierde lof,
| |
| |
Uit teedre min ontstaan, verwekt mij lachens stof.
De liefde is toch met recht door de Oudheid blind geschilderd.
Het hart, door deeze drift in zekre maat verwilderd,
Ziet al 't gebrekkige der menschheid over 't hoofd,
Daar 't door zijn tederheid en blindheid naauw gelooft
Een mensch te ontmoeten. Ach die uchtendschemeringen
Der Hemelzaligheid verrukken stervelingen,
Wier fijn, wier kiesch gevoel deeze aard niet vergenoegt,
't Geen door verrukking dan volmaakter vreugd vervroegt.
Doch laat ons alles nu voor morgen wys beraamen,
Kom spannen we ons verstand en onze vinding t'zamen,
En dat men Elsje nu de gansche zaak ontdekk',
Ga, roep haar hier, mijn lief! zij deele in ons gesprek.
Zijn oogen op den Drijftol vestigende.
Dees Drijftol, dien 'k zo vaak dees plaats heb doorgedreeven,
Deedt door zijn nuttig spel mij hier gezonder leeven.
Niets is op aard te laag, dat ons ten dienst kan staan.
Hierop geeft men der Dienstmaagd nadere opening van 't voorneemen, met onderrigting van 't geen haar te doen staat; en deeze toont te gelyk haare hartlyke gewilligheid en sneegheid van geest; 't welk, gevoegd by al het voorgaande, het hart der Egtgenooten met vreugde vervult, in 't blyde vooruitzigt der gelukkige uitvoering. De voltrekking hier van maakt den inhoud uit van het derde en laatste Bedryf, waarin de natuur der zamenloopende omstandigheden zeer wel in agt genomen wordt.
|
|