Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1785
(1785)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijNederlandsche Reizen tot bevordering van den Koophandel na de meest afgelegene Gewesten des Aardkloots. Doormengd met vreemde lotgevallen, en menigvuldige gevaaren, die de Nederlandsche Reizigers hebben doorgestaan. Met Plaaten. Vyfde Deel. Te Amsterdam, by P. Conradi, en te Harlingen, by V.v.d. Plaats, 1785. In gr. octavo 230 bladz.Twee Oostindische Reizen zyn in dit Deel vervat; de eene is die van Kornelis Matelief de jonge, in de jaaren 1605-1608; en de andere een tweede togt van Paulus van Caerden, geduurende de jaaren 1606-1609. Beiden behelzen ze een aantal van berigten, zo van de lotgevallen der Reizigers, als van de vestiging en uitbreiding van den Nederlandschen Koophandel in de Oostindiën, by welke gelegenheid de aangedaane Kusten en bezogte Gewesten, met opzigt tot de voornaamste byzonderheden, beschreeven worden. Tot een nieuw voorbeeld uit dit Deel, dat op de eigenste leerzaame wyze als de voorige behandeld is, strekke de beschryving van het merkwaardigste van een uitgestrekt en ryk Africaansch Gewest in Neder-Ethiopie, met naame Monomotapa, een woord zo veel betekenende, als het Keizerryk, waar van ons hier het volgende gemeld wordt. ‘Monomotapa is, even als een groot Eiland, beslooten tusschen twee groote armen van eene rivier en de zee. Deeze rivier stroomt ten Zuiden, en ontstaat uit het Meir Zimbra, | |
[pagina 304]
| |
waar uit de Nyl, welke ten Noorden stroomt, insgelyks zynen oorsprong ontleent. De arm der riviere, welke het Eiland ten Noorden omvangt, heet Cuama of Quama: de andere, welke ten Zuidwesten loopt, voert den naam van de Arm van den H. Geest; de Zee omvangt het ten Oosten. Zommigen schryven aan dit Eiland toe eene uitgestrektheid van zevenhonderd en vyftig mylen in den omtrek. Benomotaxa is de voornaamste stad van het Keizerryk; de Keizer houdt 'er zyn gewoon verblyf. Zomtyds vertoeft hy ook eenigen tyd te Limbaock, eene groote Stad, geheel van Afgodendienaars bewoond, vyftien dagreizen van SoffalaGa naar voetnoot(*) gelegen. Behalven de heerschappy van het Eiland, heeft de Keizer nog andere landen, hem onderworpen; hy voert het gebied tot aan de Kaap van Mosambique, en zelf tot aan die van de Goede Hoop; nog verscheiden andere nabuurige Koningen zyn aan hem schattingschuldig. Het Keizerryk wordt bespoeld van verscheiden rivieren, welke goud medevoeren; als de Panami, Luanga, Mangiono en veele anderen. De lucht is 'er zeer gemaatigd; en hoewel het land boschryk is, is het daarom niet te minder aangenaam en vrugtbaar. Behalven de rivieren, leveren ook de Mynen zeer veel gouds uit. De landzaaten zyn tamelyk groot, welgemaakt en zwart van verwe. Met het bovenlichaam gaan zy naakt; doch het onderlyf is bedekt met gestreept laken, of ook wel met Beesten vellen. De aanzienlyksten draagen kostbaare vellen, daar men de staarten aan gelaaten heeft; deeze laaten zy van agteren langs den grond sleepen; 't welk eene houding van grootheid en agtbaarheid geeft. Zy draagen hunne degens in houten scheden, met goud of andere metaalen versierd; de Edelen onderscheiden zich van de andere landzaaten, door de franjen of kwasten, welke aan hunne draagbanden hangen. In hunne handen draagen zy hunne Assagaaien, of ook wel boogen, en pylen met lange yzers beslagen. Zy zyn krygszuchtig; eenige weinigen dryven koophandel. De jonge dochters loopen naakt, bedekkende alleen haare schamelheid met een lap katoen; getrouwd zynde, dragen zy klederen van laken. De beste soldaaten van deezen Monarch zyn de vrouwen, die de wapens aangorden, en, even als de oude Amazonen, te velde trekken. Zeer handig weeten zy met den boog om te gaan. Haare zoonen laaten zy by derzelver Vaders blyven, en houden de dochters by zich. Het land, | |
[pagina 305]
| |
welk van deeze ongemeene vrouwen wordt bewoond, legt dicht by den Nyl. De Keizer wordt op de kniën bediend. Zyne lyfwagten zyn tweehonderd honden. De gewoone leevensmiddelen der landzaaten zyn vleesch, visch, ryst en oly van Suzyman gemaakt. Zy trouwen zo veele vrouwen als zy willen, of kunnen onderhouden. Dewyl het Land zeer veel goud oplevert, vindt men 'er ook zeer veele ryke lieden; de Kooplieden voeren het na Sossala, alwaar zy het, aan de Mooren, verruilen, zonder het te weegen, tegen gekoleurde lakens, of Cambaaize Roozekranzen, daar zy zeer veel werks van maaken. De Monarch heft geene andere belastingen van zyne onderdaanen, dan eenige Heerendiensten van etlyke dagen, en zommige geschenken; zonder deezen zou niemand in zyne tegenwoordigheid durven verschynen. Alle jaaren zendt hy eenigen van zyne aanzienlykste Ryksgrooten door het gantsche Keizerryk, in alle heerlykheden, steden, dorpen en wooningen, om aldaar nieuw vuur uit te deelen, als een teken van hulde en onderdaanigheid aan den Vorst; dit geschiedt op de volgende wyze. De Gelastigden in de steden, of op andere plaatzen, gekomen zynde, doen al het vuur uitblusschen, welk zy aldaar vinden. Vervolgens verschynen alle de ingezetenen by hen, om van hun nieuw vuur te ontvangen. Die hieromtrent nalaatig blyven, worden voor muitelingen aangezien; de Koning zendt krygstroepen, om hen te verdelgen. De kosten der Gelastigden worden door de landzaaten gedraagen. Om verzekerd te zyn van de trouwe en onderdaanigheid der onderhoorige Vorsten, houdt de Keizer derzelver vermoedelyke Ersgenaamen aan zyn Hof. Men vindt 'er geene gevangenissen: het onderzoek en de straffe der misdaaden geschiedt op heeter daad. Het overspel, de waarzeggery en het steelen worden zeer streng gestraft. Hoewel de mannen verscheiden vrouwen trouwen, geniet, egter, de eerstgetrouwde verscheiden voorregten boven de andere; haare kinderen zyn de erfgenaamen van den man, en de andere zyn verpligt haar te dienen en te gehoorzaamen. De inwooners van Monomotapa gelooven in eenen God, Schepper van hemel en aarde, welken zy Mozimo noemen. Onder de regeering van Sebastiaan, Koning van Portugal, omhelsde Koning Inanior, een Leenman van den Keizer van Monomotapa, den Christelyken Godsdienst; hy wierdt daartoe overgehaald door den Jezuit Gonzalvas de Silva, die kort daar naa den Keizer zelven doopte, nevens de Keizerin; by den doop ontvingen zy de naamen van Sebastiaan en Maria. Aan bykans driehondersd zyner Hovelingen wierdt dezelfde plegtigheid bediend. Doch, niet lang daarnaa, wierd den Keizer diets gemaakt, | |
[pagina 306]
| |
door vier Mahometaanen, in welke hy veel vertrouwen stelde, dat Gonsalvas een Tovenaar was, en niets anders zogt dan den ondergang van zyn Keizerryk. De Monarch, die nog jong was, geloof slaande aan hunne opstookingen, gaf last aan acht mannen, om Gonsalvas te vermoorden, en zyn lichaam in eene rivier te werpen. Deeze woede ging nog verder; vyftig der nieuwbekeerden wierden insgelyks over den kling gejaagd. Zommigen der voornaamsten kwamen hierop spoedig byeen, en eenige Portugeezen tot zich genomen hebbende, wierpen zy zich neder aan 's Keizers voeten; zy vertoonden hem het bedrog, omtrent hem gepleegd; 't geen hem dermaate in arren moede deedt ontsteeken, dat hy, op staanden voet, de Mahometaanen insgelyks deedt ombrengen. De Portugeezen, hierdoor eene gunstige gelegenheid hebbende bekoomen, om nieuwe Zendelingen na het Keizerryk te zenden, daar alles op eene goede uitwerking van hun dienstwerk deedt hoopen, konden hunne verontwaardiging niet betengelen, en vatten de wapens op om zich te wreeken. In Portugal wierd eene Vloot uitgerust, onder het bevel van Francisco de Barret, die van een aanzienlyk getal Edellieden wierdt verzeld. De Keizer, wien hier door geen kleine vreeze wierdt aangejaagd, zogt den vrede te maaken; doch de Barret, die reeds in zyne begeerten van alle de schalten des Lands meester was, wilde naar geene voorslagen hooren. Nogthans voldeedt de uitslag deezer onderneeminge niet aan zyne verwagting: de Europeaanen, niet kunnende gewennen aan het klimaat, stierven, voor het grootste gedeelte, aan veelerhande ziekten; de overigen raakten hier en daar verstrooid. Zints dien tyd zyn hier te lande altoos Christenen geweest, doch in zeer kleinen getale; de overige landzaaten leggen in de duisternissen van 't Heidendom begraaven.’ |
|