Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1785
(1785)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijDe Geuzen, Vaderlandsch Dichtstuk. II. Deelen. Te Amsterdam, bij Elwe en Langeveld, 1785. Behalven het Voorwerk, 393 bladz. in gr. octavo.Van het oogmerk en den inhoud deezes Dichtstuks hebben wy, by deszelfs uitgave in 't jaar 1772, reeds verslag gegeevenGa naar voetnoot(*); en daar 't, ten dien opzigte, geen weezenlyke verandering ondergaan heeft, zou het overtollig zyn hierop staan te blyven. De groote zaak is hier de verbetering der Taal en Poëzye, waaraan de Heeren Bilderdijk en Feith de hand wel hebben willen leenen; 't welk grootlyks ter beschaavinge van dit Stuk dient. Men oordeele hiervan uit de vier volgende Coupletten uit den eersten Zang, welken wy in deezen zullen overneemen; plaatzende deeze, en de Coupletten volgens de voorgemelde uitgave, nevens elkander, waar door men ze te gereeder met elkander kan vergelyken. De Dichter gesproken hebbende van de vrugtbaarmaaking van Egypte, door het overstroomen van den Nyl, als een zinneprent van zegen uit rampen gebooren, vervolgt daarop, naar deeze beschaafdere uitgave, indeezervoege. | |
[pagina 272]
| |
Dus, eer ge in uw benaauwde palen,
ô Thans gelukkig Nederland!
Den overvloed moogt in zien halen,
Geleid door Vrijheids wakkre hand,
Moet eerst de dood van duizend helden,
Beschermers uwer lage velden,
Uw land bedekken met hun bloed;
En (welk geheim voor 's menschen zinnen!)
Uw vrijheid zal door dwang beginnen
In burgerstaat en in gemoed.
De Schelde ziet reeds op haar stroomen
De bloedige Inquisitievlag;
Reeds zijn de rechten weggenomen,
De Rechters doof op uw geklag;
De onwetendheid breekt uit in moorden,
Haar redenen zijn zwaard en koorden:
De houtmijt gloeit aan allen kant:
De Godvrucht en Geleerdheid vluchten:
De Burger stikt in bange zuchten:
Ellende en schrik vervullen 't land.
Maar welke zyn die dappre Mannen,
Die Brussel met verbaasdheid ziet?
De vrees is uit hun tred gebannen;
De vrijheid is 't, die hen gebiedt.
Brengt, Zanggodinnen, nieuwe bloemen,
En, daar de Vrijheid zal benoemen
De hoofden, die gij sieren moet;
Ai! laat om 't Heldental te kronen,
Mijn zwakke zang een' straal vertoonen
Van uwen Goddelijken gloed!
Wie heeft de voorste durven wezen?
Wie vaegt welsprekendheid bij moed?
Wie zal de Dwinglandij doen lezen
De klachten, die de Vrijheid doet?
't Is Brederode, in alle monden,
Die 's Lands Geschiedenis verkonden,
Beroemd als Neêrlands eerste vriend.
Vernieuw, ô Kunstrei dezer Landen!
Vernieuw, met onvermoeide handen
De Burgerkroon, door hem verdiend.
| |
[pagina 273]
| |
In de voorgemelde uitgave van 't jaar 1772 luiden deeze Coupletten aldus.
Aldus, eer dat in uwe Steeden,
ô Thans gelukkig Nederland,
De hoorn van overvloed zal treeden,
Gedraagen door des Vryheids hand,
Moet eerst de dood van duizend helden,
Beschermers uwer laage velden,
Uw Land bedekken met haar bloed;
En 't geen de mensch niet kan verzinnen,
Uw Vryheid zal door dwang beginnen,
In Burgerstaat en in Gemoed!
Reeds ziet de Scheld' op hare stroomen,
De bloedig' Inquisitie Vlag.
Reeds zyn de Rechten weggenoomen
En Wetten doof op uw geklag!
De onweetendheid breekt uit in moorden,
Haar redenen zyn zwaarden, koorden,
De houtmyt gloeid aan alle kant!
De Godvrucht en Geleerdheid vluchten!
d'Inwoonder stikt de bange zuchten,
Elend', en schrik vervullen 't Land.
Maar welke zyn die dapp're Mannen,
Die Brussel met verbaasdheid ziet?
Uit hare gang is vrees gebannen,
De Vryheid is 't die hen gebied!
Brengd, Zang Godinnen, nieuwe bloemen,
En wyl de Vryheid zal benoemen,
De hoofden die gy cieren moet;
Laat eene straal, om hen te kroonen,
In myne Zangen zig vertoonen,
Van uwe Goddelyke gloed!
Wie heeft de voorste durven weezen?
Wie voegd by Moed, Welspreekenheid?
Wie zal de Dwinglandy doen leezen
De klacht, die Vryheid heeft bereid?
ô Brederoode, laat de monden
Die 's Lands Geschiedenis verkonden,
U noemen Neêrlands Eerste Vriend!
En stadig zyn vernieuwd, door handen
Van alle Digters deezer Landen,
De Burgerkroon door u verdiend!
|
|