de voorwerpen der elende aan; welk eene heerlijke wijziging! ----- Moest zij niet zijn “eene hulp tegen over ons?” in de tegenwoordige omstandigheden der waereld, onze dienares, in nood en lijden, het steunsel onzer ellenden, onze vriendlijke leidster naar het graf! ----- Moest zij niet zelve onderhevig zijn aan ontzachlijke smerten, en vooral, de voedster van ons bevend nakomelingschap, het geen, verstoken van alle eigen macht en hulp, in de waereld treedt, en kermend tot haren schoot vlucht, om het moeilijk dal van dit leven door te worstelen? ----- Heilig is mij het gezicht van de kinderkoesterende moeder, van de huisvrouw, welker arm het kloppend hoofd van den zieken man ondersteunt! ----- zij streelt mijn hart, en ontvangt in stilte mijnen harmonischen zegen.
Hoe ligt rolt eene vrouwentraan daar henen! ----- hoe zwoegt hare boezem over elk bekommerend stofje, dat haar tegenvliegt! ----- wanneer is zij niet aangedaan, bij de smekingen der ellende? -
Plaats dit zelve character in den man, en alles zal van gedaante veranderen; hij is ook meewarig en goed, maar niet, gelijk de vrouw. ----- Hij staart met eenen stijven blik, daar zij weent. ----- Hij vliegt toe, daar zij nedervalt en bezwijkt ----- hij gloeit, daar zij zidderd en verbleekt! ----- in hem is alles uitzettende veerkracht, werking, grootheid van pogingen; in haar smelting, stille lijding, machtloze uitroep, zuchting! - zij buigt, gelijk weeker staal, met ieder voorwerp dat haar gevoelig raakt; hij is gelijk aan harder staal, dat of indringt en van één rijt, of met geweld aan twee springt! - hoe gantsch wonderlijk is deze mengeling van geslacht-Characters bestemd, om daar uit een voortreflijk geheel voord te brengen! -
Gij zoudt u zeer befpotlijk aanstellen, indien gij u door de meeste Romanschrijvers, of door eigen lafhartigheid, liet misleiden, om even dus aandoenlijk te zijn als de vrouwen ----- dit kondt gij nooit worden; en zelfs niet schijnen, zonder uwe natuur te verzaken. ----- Ik ken u niet, laffe vrouwman! gij waart nimmer mijn broeder ----- Hoor na de stem der waere menschheid, en gij zult uw mom afwerpen! ----- Wie der vrouwen bevallen wil, moet geenszins in hare natuur treden, en haar heure eigene beeldnis te rug kaatzen ----- hij moet een man zijn. ----- Niets is der vrouwen aangenamer, dan het vaste, edel gevoelige, het werkend aandoenlijke van ons geslacht! ----- zij zien gaarne in ons iets anders, dan in zich zelve, om dat de verscheidenheid vermaakt: zij wenschen in ons iets te ontmoeten, het geen zij in zich niet konnen vinden, en het welk echter noodzaaklijk is tot tempering en ondersteuning van die weeke aandoenlijkheid, die haar hart vermeestert, die ze ongelukkig maken zou, indien zij niet wierd opgewogen door de meerdere vastheid van het mannen hart.’
Tot een staaltje van een anderen aart, diene nog de vol-