| |
Zee- en Landreizen rondom de Waereld, en naar derzelver beide Poolen, door den Heer de Pagés, Kapitein der Koninglyke Fransche Oorlogschepen, Ridder der Koninglyke en Krygsorde van den H. Lodewyk, Correspondent van de Academie der Weetenschappen te Parys. Te Rotterdam, by R. Arrenberg en Zoon, 1784. Behalven het Voorbericht en den Inhoud, 261 bladz. in quarto.
Dit afgeleverde Reisverhaal behelst een berigt van eene uitgestrekte Reize van den Heer de Pagés, dat in twee afdeelingen gese ift is. In de eerste ontmoet ons zyne Reize door het Westen, van de Kust van Frankryk af tot aan de Stad Batavia, op het Eiland Java, dwars door den Oceaan, door America, de Zuid Zee en den Chineeschen Archipel. En de tweede ontvouwt ons zyne Reize van Batavia naar Frankryk, door den Indischen Oceaan, het Land der Maratten, de Provincien van Guzarath en van Bassein, den Persischen Goif, klein Asia en de Middellandsche Zee. 's Mans onopgesmukte verhaal draagt alleszins blyken van geloofwaardigheid, en zyne aanmerkingen, zo over de doorreisde gewesten, als over de zeden der Inwoonderen, toonen zyne oordeelkundige oplettendheid; des het doorbladeren deezer Reizen zyne leerzaame nuttigheid hebbe. ----- Wy zullen, tot een voorbeeld, hier bybrengen zyne beschryving van het eiland Samar, één der Philippynsche Eilanden, waarmede de Heer de Pagés by uitstek ingenomen is.
| |
| |
‘De grond van het Eiland Samar, zegt hij, is zeer vrugtbaar en laat zig gemaklijk bebouwen; hij leverd ten minsten veertig voor een; 'er word geen ander graan gezaaijd dan rijst, welke diend voor den Priester, voor de regeering van Manilla, en voor den Landvoogd der Provincie, die meestal de eenige waereldlijke Spanjaard is, welke, in dit uitgestrekte Land, zijn verblijf houd. De Indiaan leeft gemeenlijk op aardappels, IJams, en eenen anderen wortel, welke hij Gabij noemt. Ik leefde hier insgelijks op wortels, welker zoete smaak mij meer behaagde, dan de laffe rijst in water gekookt. In 't begin kwamen mij die wortels winderig en zwaar voor, maar ik gewende 'er mij schielijk aan, en had 'er beter voedzet aan dan aan de rijst. Ik at insgelijks veel varkensvleesch, het welk ligter en ranker is dan het onze; het is bruin en draadig als osschenvleesch. De eieren van de Tabon of Daï zijn 'er ook zeer gemeen; somtijds vind men 'er tot veertig stuks in één hol, hebbende de ondervinding den Indiaanen geleerd, hoe dezelven te zoeken en op te speuren; deeze eijeren zijn zwaar en moeijelijk te verduwen. Men maakt 'er een goeden Brandewijn, van het sap eens heesters Nipa, met dat van den Kokernooten boom en van een anderen boom Cabonegro genaamd, uit hoofde der zwarte vezels welke hij voortbrengt, en waarvan men zeer goede kabels en sterk touwwerk maakt. De Indiaanen eeten insgelijks het vleesch van den Klapnoot, wanneer die begint te sluiten, die als dan gelijk is aan een soort van witachtig lijm, maar moeilijk te verduwen, wanneer het volkomen rijp is, en als dan smaakt hij een weinig naar den verschen amandel.
De Indiaan van Samar heeft geen ander wapen of werktuig, dan een soort van hartsvanger, welken hij Crijs of Campilan noemt: hij bediend 'er zich van in 't vellen der grootste boomen, van welken hij Praauwen maakt, of die hij klooft om 'er planken van te maaken. Als dit werktuig versleeten is, diend het de Vrouwen om de zandige aarde te klouwen, en in 't pooten van aardappelen of andere wortelen. Deeze worden in twee maanden ongemeen groot, en een stuk gronds van twintig roeden leverd 'er meer van op, dan een vrij talrijk huisgezin benoodigt heeft.
Zij leggen zig insgelijks toe, maar in het klein, op het teelen van Suikerriet, Kool, Kruiflook, Ajuin, Meloenen, Jacres, Chinas-Appelen, Citroenen, Moesgroentens en verscheide andere Vrugten in Europa onbekend. Zij hebben Banaansche Vijgen in groote menigte, zelfs tot twaalf of veertienderlei soorten, mitsgaders verscheide welriekende planten. De Regeering noodzaakt hen Cacaoboomen te onderhouden, dat alhier hoogstamde boomen zijn.
De bosschen zijn vol van Kokernoten, Vijgen, Citroenen, Pompelmoezen, een soort van Oranje-Appel, ten minste van vijf duimen middellijns, Peper, Honig en Wasch. Zelden legt
| |
| |
men veel wegs of zonder Bijenkorven te zien, die aan de takken der Boomen hangen, in de gedaante van een langwerpige Pompoen.
De jagt is 'er niet min overvloedig, en de Bosschen zijn vol van allerleie gevogelte, vooral van hoenders; zij verschillen van de onze door haare ingedrongen lighaamen en korte pooten; zij zijn van een grijze koleur, en gespikkeld als de patrijs: de tortelduiven zijn 'er ook in menigte en van drieërleij soorten; de eerste zijn grijs en groot als mesthoenders; de tweede zijn kleiner; en het derde soort is groot en uitmuntend van smaak. Nog is 'er een soort van vogel Calas genaamt, van grootte als een gans, wel zeer goed te eeten, maar moeilijk te agterhaalen. Hij zet zig in zwampige streeken, op de hoogste boomen, is zeer snel van vlugt, en aanmerklijk om zijn kop, op welken een grooten kroon groeijd, die langwerpig, rood, effen en van dezelfde stof is als de snavel, van welke zij een gedeelte uitmaakt: dit ciersel gevoegt bij de grootte des vogels, geeft hem eene staatige houding, zijn gevederte is zwart en rosachtig: ik heb de eer gehad van den kop van één deezer vogels aan de Academie aan te bieden. De Kakatoes een soort van witte Papegaijen en de Lorijs zijn 'er in grooten getale; ook vindt men 'er veele fraaije kleine Parkietjes van verschillende koleuren en van grootte als een vlasvink. 'Er is mede nog een soort van vogeltjes, van grootte als een wesp, verwonderlijk om de schoonheid zijner kleuren, die aan 't vaale, aan 't roode en aan 't blaauwe komen. De viervoetige dieren zijn 'er niet minder talrijk. De bosschen zijn vol van groote Aapen, van wilde Buffels en Reebokken; men vertelde mij in dit land veele dingen van de verscheiden hoedanigheden der Slangen, hunne grootte en kleinheid; maar ik zag 'er geene, die iets bijzonders of ongemeens hadden.
Zig op deeze Eilanden te kleeden is even min moeijlijk als zig van spijs te voorzien. 'Er is een zekere Banaan of Vijgeboom, van welke de gerolde Basten, die den voet des Booms uitmaaken, saamgesteld zijn uit vezels, die 'er zig gemaklijk van afscheiden, als men ze laat rotten: deeze vezels worden saamgevoegt, en men maakt 'er een zeer fijn doek van, dat wel in den beginne niet zeer leenig is, maar het word zulks door de toebereiding met kalk. Deeze draad of vezel, Abaca geheeten, diend zoo wel om touwwerk als doek te maaken. Men kan zig ook in deeze waereldstreek even zo gemaklijk van eene wooning als van kleeding voorzien; want de rivieren zijn bezoomd met Bamboes en de bosschen zijn vol van Nijpboomen en rotting, waarvan het laatste hen in plaats van spijkers diend, om daarmede hunne Bamboes ongemeen behendig samen te hegten, en vast te maaken, gebruikende geen once ijzers, in hun gansche huis. Eindelijk, op zijn best is twee maanden arbeids, over het geheele jaar, al het werk van deeze volken, wier zagte zeden de gelukzaligheid aanduider.
| |
| |
De mans zijn 'er van een gemaklijk en openhartig karakter, de vrouwen zijn 'er vrolijk en galant zonder ontucht: hoe zeer zij weinig tot vermoeijing zijn geschikt, ontzien zij dezelve echter geenszins, bij de minste noodzaaklijkheid: zij zijn eenigzins verwaand, logenagtig en baatzugtig, ten opzigte van de Europeaanen, maar niet wantrouwig of diefagtig. Hunne neiging tot vriendschap deed mij 'er eene gulhartigheid bemerken, die ik nergens anders weet bespeurd te hebben, en ik geloof zij ten uiterste teder zijn, over de onderscheidene trappen van aandoening.
Ik stond zeer verbaasd toen ik zag hoe zij de kus, gewoone betuiging van liefde, tusschen de beide Sexen, of tusschen ouders en kinderen, deeden voorgaan door eene zagte inademing der reuk van dat gedeelte, het welk zij met hunne lippen wilden drukken. ----- Deeze Bissaijsche Indiaanen hebben zeer veel smaak in Muzijk, en zijn zeer geschikt van geest en lighaam, tot alle soorten van kunsten en handwerken, hoewel zij daarin, door de weinige oeffening, geene volmaakte meesters zijn. Hunne vezels zijn, over 't algemeen, leeniger of buigzaamer dan de onzen; en in 't opraapen of vasthouden van iets, bedienen zij zig, ten naastenbij, even zo goed van hunne voeten, als wij van onze vingers of handen. Zij nijpen zoo sterk met de teenen, als wij met onze vingers zouden kunnen doen. Dezelfde mensch zal een guitar en viool maaken, met hetzelfde jagtmes, waarmede hij eenen zwaaren boom gekloofd, of een Praauw uitgehold heeft; en dat zelfde werktuig zal hij tevens gebruiken, om tekeningen op het Bamboes en snijwerk te maaken, van eene verwonderlijke fijnheid, of om 'er zig mede te verdeedigen tegen zijne vijanden; kortom 't is hun eenigst scherp huisraad. Zij maaken zulke fijne matten, dat men dezelven, onaangezien zij wel zes voeten lang zijn, in de zak kan steeken. Deeze matten zijn wel, en met verscheide figuuren, gewerkt, en beschilderd met zeer levendige kleuren, die zij van de schors of van het hout van zekere boomen maaken.
Zij maaken aartige stoffen, door eene mengeling van Abaca of vezels van den Banaanschen Vijgeboom, met zijde of katoen; zij borduuren op ongemeen fijne zijde stoffen en kanten; 'er is geen huisgezin of 't heeft een weefgetouw tot zijn gebruik. Als zij aan boord zijn, worden zij timmerlieden, zeilemaakers en calsateraars: te Land zijn zij touwslaagers, mastemaakers, enz. Nog eens ik kan hunnen smaak en hunne snedigheid niet genoeg roemen, en het is zonderling, dat niemand hunner een ambagtsman van slechts één deezer handwerken is, maar zij beoeffenen die allen, naar hunne zinlijkheid en behoefte, schoon in de daad niet even fijn en net. Eertijds schreef men in deeze landen met een stift op Cocosof Nipa-bladeren. Zij hebben de gewoonte van zig te laaten kamassen, het welk bestâat, in 't bevorderen van den omme- | |
| |
loop des bloeds en der sappen, door de gewrichten te doen kraaken, en het vleesch van de verscheide deelen des lichaams te knuffelen; ook wrijven zij de gewrichten der kinderen met olie: zulks komt mij voor zeer gezond te zijn, en is door gansch Asia in gebruik. De uitwaseming bevorderen zij door sterke knijpingen boven op den schouder; door welker herhaaling blaaren of bobbels opkomen; en in stede van aderlaaten geeven zij eenige kerven in 't vleesch; voor 't overige kennen zij veele balzems en geneeskundige planten.
Hunne gantsche kleeding bestaat in eene wijde en lange broek, die ter halver been komt; in een hembd, dat over de broek tot op de helft der dijen hangt, en in een neusdoek, op de wijze van een Tulband, om 't hoofd gerold. Als zij wat pragtiger gekleed willen zijn, schieten zij een soort van zijde of katoene japansche rok aan, en zetten een hangenden hoed op: voorts word het hier eene groote schoonheid geacht, alleen aan den duim en aan de pink zeer lange nagels te hebben, en ik heb 'er gezien, die ten minsten twee duimen lang waren. De Vrouwen dragen om den middel een soort van doek, of schort, het welk, verscheide keeren om 't lijf geslagen, haar als een zwagtel tot aan de voeten komt: sommigen onder haar dragen den rok van Abaca, waarvan het fijne en doorschijnende doek haar, zedigheids halve, verpligt een eind om te slaan, en voor 't lijf in den gordel te steeken, en als dan hebben zij het eene been bloot. Zij draagen insgelijks een hembd, dat slegts tot den middel hangt; heur hoofd is even als dat der Mannen met eenen gerolden doek omwonden. Maar heur hairen zijn kroonsgewijze op de kruin van 't hoofd gestrengeld: zij dragen een plegtgewaad, als zulks te passe komt. De beide Sexen hebben zeer schoon hair; de vrouwen vooral dragen 'er veel zorg voor, bestrijkende hetzelve met Cocos-Olie, welke het stevig en zeer zwart maakt. 't Is zeldzaam eene leelijke Vrouw aan te treffen, schoon zij een korte en platte neus hebben, zonder opgespalkte neusgaten gelijk de Negers; en hoewel heur trekken vrij ligt en niet zeer regelmaatig zijn, hebben zij bijna allen zeer schoone oogen, en een gelaat dat eene ziel aanduid. Zij bedienen zig, in plaats van kruiken, van lange Bamboezen, die zes of zeven duimen middelijns hebben; somtijds dragen zij hoeden van Nipa-bladeren, gelijk aan die, welke ik bij de eerste Indiaanen van dit land zag, en als zij water gaan haalen geeft de schikking van haar rok, haar breede hoed, en het dikke Bamboes, waarmede zij lugtig belaaden zijn, haar
te gelijk bevalligheid, een deftig voorkomen, en eene schijnbaare trotsheid. Voor 't overige gaan de beide Sexen, als zij ver buiten de Dorpen, en vooral, wanneer zij van de Zendelingen ver af zijn, ten naastenbij naakt.
De rivieren zijn 'er vischrijk, zoo wel als de Zeeoever, aan welken schoone paarlen gevischt worden. De visch word
| |
| |
'er gevangen, door denzelven dronken te maaken met het deeg van een soort van gestoote erwten, die zij Coco noemen. ----- Zij strooijen dat op het zand bij laag en bij hoog water; de visch, daardoor dronken gemaakt, komt boven water, en laat zich gemaklijk vangen. Het ijzerhout, ebbenhout en verfhout is 'er gemeen; ook vind men 'er landwaards in stofgoud; maar die tak van koophandel is alleen bekend aan de Monniken, die den Spanjaarden verbieden in de Indische Dorpen te blijven, onder het loflijk voorwendzel, (zoo 't anders uit een goed grondbeginzel voortkomt,) van de zeden deezer eenvoudige Volkeren niet bloot te stellen aan de bedorvenheid der Europeanen; 't is nog niet lang geieden, dat de regeering van Manilla gepoogt heeft het vermogen der Monniken te fnuiken.
Ik kan niet uitscheiden met voordeelig van dit Land te spreeken, als zijnde het aangenaamste dat ik gezien heb, en dikwijls benijdde ik het geluk der Bissaijesen, (want dus worden alle de Indiaanen van de Philippijnsche Eilanden, die niet op het Eiland Lucon woonen, genaamt.) Dit Eiland heeft omtrent zeventig mijlen in zijn omtrek, met tienduizend bewooners: en zoo de Provintie van Tegas mij behaagt had, Samar voldeed mij nog meer. Tegas had mij vlaktens vertoond, die 't oog niet kon overzien; bosschen, die, om hunne uitgebreidheid en hoedanigheid, alles scheenen te overtreffen, rivieren of meiren, wier water-geruis en uitgestrektheid de majesteit des Scheppers aankondigden. ----- Samar bood mij fonteinen, beeken en kleine rivieren aan; 't geheele Land was met bosschen bedekt, die, wel is waar, zoo veel achtbaarheid niet vertoonden, als die van Tegas, maar wier boomen belaaden waren, sommige met vrugten of bloemen, andere met uitmuntende balzems voor de geneeskunde, en onder anderen met de palamaria, of met geurige specerijen voor de huizen. De daarin hangende bijkorven, de lucht, lieflijk bewierookt, door eene witte bloem, zeer gelijk aan den Jasmijn, en door verscheiden Chineesche roozeboomen; alles met één woord kondigde de natuur in haare eerste kragt, zoodanig, als zij was, alvorens heure aangenaame gedaante door den arbeid der menschen veranderd wierd. -
Plaatzen, die zoo veel voldoening verschaften, en zeden, die zoo zat waren, als die der Bissaijezen, betoverden mij. Ik liep, met mijne gedagten, de helft van den weg, dien ik om de waereld gedaan had, te rug, en overpeinsde hoe weinig de vooroordeelen, die dezelve omzwagtelen, in staat waren eene oprechte en zuivere ziel te voldoen. Ik benijdde het geluk der Bissaijezen; hunne eenvoudige zeden, de oprechtheid, welke in hunne meeste daaden doorstraalde, en het gerust genoegen van hun hart, scheenen mij toe de grootste volmaaktheid der menschelijke samenleeving te zijn. Ik was even zeer aangedaan over hunne wijze van aanbidding, welke ondersteund wierd door eene eenvoudige en vertede- | |
| |
rende muziek: ik gevoelde mij niet minder getroffen, door de schoonheden, die ik tot in de geringste werken van den Schepper ontdekte in de landen, daar de baatzugt der menschen dezelven niet bedorven had. Ik kon mij niet weêrhouden, daarin die Voorzienigheid te erkennen, welke mij, tot hiertoe, als bij de hand geleid had. Daaraan was ik dankbaarheid schuldig; en mijne bedenkingen keerden zig naar den Godsdienst: ik gaf meer acht op den mijnen, dan ik hier toe gedaan had. God werd 'er met meer grootheid dan in alle de anderen voorgesteld; zig, indien ik mij dus moge uitdrukken, verheven hebbende door zijne weldaaden en voorbeeldige raadgeevingen, tot de uitersten der beide stellige en ontkennende vermogens van verheerlijking en vernedering; daar hij, in de andere Godsdiensten, enkel verheven word in zijne stellige magt van heerlijkheid. Deeze Godsdienst was door zijnen geest de eenige waardig, om zich over de geheele waereld uit te breiden: in één woord: hij kwam mij voor de geschiktste te zijn, om de menschen gelukkig te maaken, indien zij deszelfs zedekunde met eenvoudigheid en goede trouw in acht namen; en beide deeze hoedanigheden vooronderstelde ik in de gelukkige Bissaijezen.’
|
|