Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1785
(1785)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijGeschiedenis der Europeërs in Noord-America, van M. Chr. Sprengel, Hoogleeraar in de Historien te Halle. Eerste Deel. Uit het Hoogduitsch overgezet, door A. A van Moerbeek, Leeraar der Doopsgezinden te Dordrecht. Te Leyden, by A. en J. Honkoop, 1784. Behalven de Voorreden, 535 bladz. in gr. octavo.Onder de benaaming van Noord-America heeft men hier niet te denken, op het geheele wyduitgestrekte Waereldgedeelte, onder dien algemeenen naam bekend, maar bepaaldlyk op die Landen aldaar, welken eertyds tot het Britsche Ryk behoorden, en nog gedeeltlyk aan 't zelve onderworpen blyven. Het is naamlyk bekend, dat de Engelschen hunne Volkplantingen in dat Waereldsgedeelte, inzonderheid zints het jaar 1606, allengskens uitgebreid hebben; dat eenigen derzelven het Moederland nog onafscheidelyk aankleeven, maar dat etlyken van die, in onze dagen, zig afgezonderd hebben; maakende, in onderscheiding van die andere, een op zigzelve staande onafhangelyk Gemeenebest. De Hoogleeraar Sprengel, zig voorgesteld hebbende de Geschiedenis deezer Volkplantingen, en derzelver voornaamste lotgevallen, zedert het jaar 1606 tot op den tegenwoordigen tyd, te ontvouwen, laat vooraf gaan een algemeen berigt van den aanleg en voortgang dier Volkplantingen, met de beschryving van derzelver toestand tot in het jaar 1780. Op het afhandelen hiervan gaat hy over, tot eene voordragt der Geschiedenissen van ieder Volkplanting in 't byzonder, welken hy in drie tydperken verdeelt. Het eerste strekt zig uit van 1606 tot 1688, en behelst de grondlegging der meeste Britsche Colonien. Het tweede, gaande van 1688 tot 1763, verleent ons een verslag van het voorgevallene aldaar, zedert de Revolutie tot den Paryschen Vrede; en het derde of laatste brengt ons onder 't oog het begin der verschillen tusschen Groot-Brittannie en deszelfs Colonien, met de uitkomst van den deswegens gevoerden Oorlog in den jaare 1783. ----- In het thans afgegeeven eerste Deel wordt het eerste Tydperk grootlyks afgenandeld, en de twee laatere zullen insgelyks ieder zodanig een | |
[pagina 223]
| |
Stuk bestaan; waarnevens de Schryver, met het afloopen van dit Werk, zal voegen, eene kort beredeneerde voordragt van de merkwaardigste omwentelingen in die Volkplantingen; welke zal kunnen dienen, om den werkingskring van elke Volkplanting, en de betrekking van 't geheel tot Groot-Brittannie, in alle de lotgevallen deezer Gewesten, beknoptlyk voor oogen te stellen. ----- Het aanmerkelyk beloop deezer Geschiedenissen, met derzelver gewigtige gevolgen, maakt deeze omwentelingen der naspeuringe waardig; en de Hoogleeraar Sprengel behandelt dit stuk op eene wyze, die zeer wel geschikt is, om der leerzaame nieuwsgierigheid voldoening te geeven, zo in zyn voorafgaand berigt, als in zyne geschiedkundige ontvouwing zelve. Wy zullen, daar we tot een staal van 't geschiedkundige vervolgens nog wel gelegenheid hebben, den Leezer thans eene proeve uit het eerstgenoemde mededeelen, en ten dien einde des Hoogleeraars berigt raakende Nieuw-York alhier plaatzen. ‘Nieuw-york, zegt hy, het Noordelyk toneel des laatsten oorlogs, is de zuidelyke nabuur van Nieuw-EngelandGa naar voetnoot(*). In deze Provincie liggen de Zeeën George en Champlain, de vlekken Stilwater, Saratoga, en andere, door ongelukkige Expeditien der Britten, en door burgoine's Togten en Nederlaagen, bekend geworden plaatzen. Nieuw-York droeg, tot het jaar 1667, den naam van Nieuw Nederland, naar de Hollanders, welke het 1609, niettegenstaande de Charters der London-compagnie, in bezit namen; de stad Nieuw-York, van hen Nieuw Amsterdam genoemd, hier bouwden, en hunne heerschappy, allengs, over Nieuw-Jersey, en zelfs een gedeelte van Pensilvanie, uitbreidden. Onder zyne eerste Heeren bleef Nieuw-York eene meest onbebouwde wildernis, wier bosschen peltery en scheepshout in overvloed uitleverden, en wier Zeekusten Walvisschen en zo veelerleie soorten van Zeevisschen hadden, dat de Nederlandsche taal niet woordenryk genoeg was, om ze alle te noemen, en de Colonisten de verscheiden visschen, toen ze alle Europeesche naamen, Leng, Haring, Kabeljaauw enz. hadden uitgeput, met getallen als 12, 13, | |
[pagina 224]
| |
14. moesten merkenGa naar voetnoot(*). De Hollanders, welke hier Indigo en Tabak teelden, welke onder de Britsche heerschappy niet meer aarten, wilden hier, door de wilde wynstokken aanleiding gekreegen hebbende, als welke allerwegen in Noord-America groejen, en dit gedeelte der nieuwe waereld reeds in de elfde eeuw den naam van Wynland te wege bragtenGa naar voetnoot(†), den wynoogst beproeven, voerende, tot dat einde, de eerste Duitsche Colonisten, lang voor de grondlegging van Pensilvanie, hier heen; maar welke met hun werk een geringen opgang maakten. De Hudsons-rivier loopt door het grootste gedeelte des lands, van het Zuiden na 't Noorden. Zy is by de 150 Engelsche mylen bevaarbaar. Daar door heeft de gansche Provincie met de hoofdstad gemeenschap; en albany, eene aanzienlyke pelterymarkt, en handelplaats met de Wilden, van 5 of 6000 inwooners, kan, door middel dezer Rivier, zyne waaren na de Zeekust zenden. Nieuw-york, de Hoofdstad dezer Provincie, hadt, voor dat ze in de asch gelegd wierdt, 4000 huizen, meer dan 20 Kerken en Vergaderplaatzen van de voornaamste Christen gezindten, en ten miusten 20,000 inwooners. De Haven lydt wel 's winters door het dryf ys, maar in den zomer kan hier eene vloot van duizend schepen, en zelfs oorlogschepen, veilig ankeren. Doch schepen van 70 stukken kanon komen | |
[pagina 225]
| |
slegts met moeite tot aan de stad en 's winters moeten ze buiten de Baay, die de haven van Nieuw-York maakt, by Sandy-hoek voor anker liggen. Omtrent een kwartier uurs van dezelve ligt het vrugtbaar lang Eiland, zonder het welke de Britten, mogelyk, hunne hoofdposten in Nieuw-York zo lang niet tegen het Leger van 't Congres mogten behouden hebben. Het is zeer volkryk, en ooggetuigen beschryven het als een Paradys, waarin hofsteden, landhuizen, koren- hennip- en vlasvelden, met vrugttuinen en weilanden, verwisselen. Eenige landeryen zyn zo vrugtbaar, dat een morgen lands, menigmaal, 100 ponden sterlings opbrengtGa naar voetnoot(*). Aan de oevers zyn ryke oesterplaaten, en buiten het geen dit eiland en de omliggende landstreek aan oesters gebruikt, worden, jaarlyks, aan ingelegde oesters voor 6 tot 7000 Ryksdaalders na Westindie gezonden. Hier, als allerwegen in de Provincie, woonen veele nakomelingen der Hollanders, der eerste bebouwers. Ook zwerven nog, hier en daar, enkele wilde Stammen rond, die anders aan de Zeekust, voorlang, door de Europeërs waren verdreeven. De bevolking is op Longisland zo zeer aan het toeneemen, dat de oppervlakte reeds voor hen, die jaarlyks worden gebooren en aankomen, te naauw wordt, en daarom, in menige jaaren, wel honderd Familien worden genoodzaakt, na het vaste land te verhuizen. Den koophandel dezer Provincie, en van 't nabuurig Nieuw-Jersey en Connecticut dryft de Stad Nieuw York uitsluitender wyze, welke zig in den laatsten oorlog door Kaaperyen, en om dat ze zo lang de post der Engelsche Armee is gebleeven, ongemeen is verrykt. De Provincie levert Koren, Peltery, vet Vee, Metaalen en Houtwaaren. Jaarlyks wierden anders, van hier, meer dan 600,000 schepels na Europa en Westindie gezonden. Peltery wordt, eeniglyk in de Noordelyke Graafschappen, van de Wilden ingeruild, die menigmaal van de overzyde der groote Zeeën de markt van albany bezoeken. Yzer wordt hier zeer veel gevonden; doch alles is niet zo goed als het Zweedsch en Russisch; nogthans leverden de twee Graafschappen, Oranje en Dutches, in menige jaaren, voor 20,000 ponden sterlings, om uit te voeren. Alleen ontbreekt het hier aan Mynkundigen en Bergwerkers, om van de veele Mynen nut te trekken. Van Houtwaaren verkoopt Nieuw York balken, planken, duigen, ook zomwylen scheepshout, het welk in de nabuurschap der Zee Champlain geveld, en op de Hudsons-rivier na Nieuw-York met vlotten wordt gevoerd. Doch de hier zynde duigen voor tonnen en vaten worden zo hoog niet geagt, als die van Pensilvanie. Duizend der laatsten kosten in Ierland, daar men ze tot vleeschvaten | |
[pagina 226]
| |
gebruikt, 8 ponden sterling, daar even zo veele van Nieuw-York 6½ pond gelden. De geheele Provincie hadt, in het jaar 1774, aan blanken en zwarten, 182,000 bewooners. 't Getal der laatsten is, hier, in verre na zo groot niet, als in het Zuidelyk America. Doch zy leven mede in eene veel draaglyker dienstbaarheid; en onder de Provinciaal-regimenten van Nieuw-Jork en Nieuw-Engeland, is het niet vreemd, dat de Heer zyn persooneelen dienst door een Neger laat waarneemen. Van Britsche waaren plagt Nieuw-York anders meer dan Nieuw-Engeland te gebruiken, deels om dat zig deze Provincie de Europische waaren, op eene andere wyze, wist te verschaffen, deels mede om dat Connecticut en Nieuw-Jersey, die beide met Engeland niet direct handelen, van hier met deze artikels wierden voorzien. Alles, wat Nieuw-York, in het jaar 1773, na Grootbrittannie zondt, wierdt in de daar zynde Zeehavens tot 526,000 ponden sterlings aangegeven, en van Engelsche waaren gingen weêr voor 581,000 ponden daar heen. Doch hoeveel de overige Nieuw-Yorker in- en uitvoer na Westindie, Lissabon en andere koopsteden bedroeg, en of deze niet zomwylen den Grootbrittannischen overtrof, daarvan zwygen alle de zo talryke beschryvers van America.’ |
|