Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1785
(1785)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijHet leeven van Hugo de Groot, getrokken uit de voornaamste Historieschryvers en Dichters, doormengd met onpartydige aanmerkingen, en versierd met twee juiste Afbeeldingen van het Koffer, waar in de Groot zyne Gevangenis ontkomen is, getekend naar het echte Koffer zelf, thans berustende onder den Heer Mr. Jacob Klinkhamer. Te Amsterdam, by J.B. Elwe en D.M. Langeveld. In gr. octavo, 164 bladz.Eene welbekende Vaderlandsche Dichteresse telt, in het Request aan haare Majesteit, de reden, ingeleverd door de Santhorstsche Geloofsbelydenis, onder de Reliquien, door deezen Aansiang in de hoogste waarde gehouden,
De Kist van onzen Grotius.
't Hadt ons nooit mogen gebeuren, dat dierbaar overblyfzel te zien; wy waren met de Geschiedschryvers onzeker waar het te moeten zoeken: des zeker naarigt te mogen ontvangen, en, het naaste by de daadlyke beschouwing, 'er eene Afbeelding van in handen te krygen, deedt ons hart opengaan, als wy het Stukje, met den boven opgegeeven tytel, aangekondigd zagen; en op het ontvangen sloegen wy het onverduldig by de Plaaten open, en beweezen daar aan eene soortgelyke eer, als wy van de Santhortsche Geloofsbroeders veronderstellen. Dan het ging ons, toen wy de nevensgevoegde beschryving lazen, bykans als de Man, die een Reliq, als het egt Overblyfzel eens Heiligen aangebeden hebbende, naderhand ontdekt dat het zeer twyfelagtig is, of het ooit een deel van dien Heilige, ja zelfs van een Mensch, uitgemaakt hebbe. De Leezer oordeele, of onze veranderde aandoening rechtmaatig ware als wy lazen. Wat betreft het Koffer, waar in onze Held zyne gevangenis ontkomen was; de Heer en Mr. jacob klinkhamer vleit zich dezelve te bezitten, en 't is met zyn Ed. gunstige toestemming, dat de Kunstschilder, j.c. schultz, daar van twee juiste Aftekeningen vervaardigd heeft; de Heer j.c. philips, door wiens bekwaame hand de gezegde tekeningen in 't koper gebragt zyn, heeft ons de volgende beschryving daar van medegedeeld. -----, Het Koffer is gemaakt van boekenhout, heeft een boogswys dekzel, zynde | |
[pagina 185]
| |
van buiten geheel overtrokken met dun zwart leder, en beslaagen met eene menigte van dunne, smalle, eizerene banden; de sluiting bestaat in twee binnen slooten, en een buiten of hangslot. ----- Van binnen is het Koffer met wit linnen bekleed, zynde 't zelve, naar gewoonte, aan het dekzel met elkander kruissende linten belegd. ----- Men ziet, dat de tyd en het gebruik, of herhaalde overvoeringen, het een en ander merkelyk beschadigd hebben; veelen der eizerene banden zyn geheel of gedeeltlyk weg; doch men kan derzelver plaatsen, door een roestigen vlek, min of meer gewaar worden; van het bekleedzel, zo wel binnen als buiten, zyn hier en daar geheele lappen uitgevallen. ----- De rand van het dekzel is aan den voorkant, byna in 't midden, (mogelyk door een toeval,) sterk voorwaards geboogen, en steekt daar ter plaatze wel een duim breed over: zo dat men 'er het hangslot niet heeft kunnen aandoen. ----- In den bodem is een vry grooten kwast uitgevallen: dus kon door deeze zo wel als door den afgebogen rand, luchts genoeg inkomen, te meer daar de bodem des Koffers niet vlak op den grond staat, als hebbende onder eene soort van slede, van byna twee duimen hoogte.’ - Dit spreekt ons voorgaande verhaalGa naar voetnoot(*) wel niet volstrektlyk tegen; maar evenwel kan het aanleiding tot bedenkingen geeven; wy laaten daaromtrent ieder zyne vryheid, en den eigenaar van het Vaderlandsche Rariteit in het onbetwiste bezit daar van. ----- ‘De lengte des Koffers is buitens werks vyf voet en byna vier duim, (by een ander vinden wy deze lengte bepaald op twee duim korter dan vier voet,) de breedte is twee voet en ruim een duim: de hoogte tot op 't midden van het dekzel, twee voet en ruim twee duim, alles Rhynlandsche maat’. ‘Men zegt, vervolgt onze Schryver, (wy begeeren alles onpartydig aan te tekenen,) dat het Koffer nog lang by een Heer van aanzien bewaard, en fraai beschilderd is geweest, met het opschrift. Dees Kist heeft Loevestein den Huig geligt; daar mede komt overeen, 't geen den Heer brand het Koffer doet zeggen:
Wie heeft de vryheid meer verpligt,
'k Heb Loevestein den Huig geligt.
Hoe die Heer aan het Koffer gekomen is, zegt zeker Schry- | |
[pagina 186]
| |
ver, weet men niet; maar wel dat het langen tyd door de groot's Ouders, te Delft bewaard, en naderhand ten huize van zyn Broeder willem vermist is, waar over onze hugo grooten spyt toonde te hebben. ----- Wat betreft het schilderen, waar van wy boven spraken, 't zelve wordt door ons Koffer, volgends opgaaf van den Graveerder, geheel onaanneemelyk, zo niet logenachtig, gemaakt: ----- deezen dank heeft men ten minsten aan den Heer en Mr. klinkhamer, dat wy thans weeten, dat men het Koffer, waarin de beroemde hugo het bange Loevestein ontkomen is, waarschynlyk nimmer geschilderd heeft.’ Hoe de Heer en Mr. klinkhamer aan het Koffer gekomen is, vinden wy niet aangetekend; noch eenig bescheid van overleveringen, die deezen Koffer egten; te vergeefsch hebben wy dezelve in dit Werkje gezogt, en zy zouden, onzes bedunkens, daar van geen gering gedeelte hebben moeten uitmaaken. ----- Het Dikke Boekdeel van c. brandt en a. van cattenburg, over onzen Letterheld, openslaande, en op de Kist naarziende, vinden wy, behalven de boven aangeduidde kortheid, van twee duim korter dan vier voeten, dit verslag, steunende op 't verhaal van den beroemden Geneesheer willem piso, uit den mond van den Heer Ontvanger johan uitenbogaert, aan mynen zaligen Vader (g. brand) den 18 Feb. 1676; en dat der Bloedvrienden van de groot, als mede op een Brief van h. de groot zelven geschreeven, 18 Nov. 1644. ‘Ik heb meer dan eens hooren verhaalen, dat de Kist, waar mee de groot was uitgedraagen, nog langen tyd, naa zyne ontkoming, by zeker Heer van aanzien, bewaard is, vereiert met schilderyen, en dit opschrift: Dees Kist heeft Loevestein den Huig geligt. Wat hier van zy is my nooit recht gebleeken; maar wel dat het Gemelde Koffer, 't geen zyne Ouders te Delft langen tyd met een tedere zugt bewaard hadden, (naa het overlyden zyns Vaders, en ten tyde van het verhuizen zyner oude Moeder, in het huis van haaren Zoon, willem de groot,) tot groot leedweezen zyner bloedvrienden, vermist werd. Ook kon de verloste grotius zelf zyne droefheid hier over daar naa niet verbergen, maar schreef aan zynen Broeder, die hem het vermissen van de Kist hadt bekend gemaakt, dat het hem speet van het Koffer, en hem leed was, dat men zoo weinig zorg voor dat bewys en onderpandt van de hemelsche gunst jegens zyn Persoon, gedraagen hadt. Ik zou niet gaarne zoo groot een gedenkteken van Gods goedheid over my kwyt weezen. Die de Kussens uit het Koffer genomen heeft, moet weeten waar dat is, en de sleutels van 't Koffer. Ik hoop dat het door uw vlyt uit den schuilhoek zal te voorschyn raaken, en het geheugen van Gods overgroote weldaad tot de nakomelingen voortzettenGa naar voetnoot(*).’ | |
[pagina 187]
| |
Wat voorts het Leeven van hugo de groot, te deezer gelegenheid vervaardigd, betreft, wy vinden 'er geene byzonderheden in van aanbelang, die niet reeds te over bekend zyn. Om den styl te veraangenaamen, heeft de Opsteller de Dichters te hulp geroepen: hy mogt duim wel t'huis gelaaten hebben; in de aanhaaling hier boven zien onze Leezers, zo zy anders dien Rymer niet mogten kennen, een staaltje van zyn werk. De Schryver laat zich voorstaan geene zaaken van belang overgeslaagen te hebben; zeer verwonderde het ons, geen berigt altoos aan te treffen van de Grafnaald, waar mede, zints het jaar 1781, het Choor der Delftsche Kerk pronkt, ten koste van de groot's nog in weezen zynde Familie vervaardigd, en ter rechter zyde van de Vorstlyke Grastombe geplaatstGa naar voetnoot(*). ----- Onze verwondering groeide nog aan, als wy by 't vermelden van eenige Lyk- en Grafdichten, ter eere van dien nooit volpreezen Vaderlander gezongen en vervaardigd, lazen: ‘nog zullen wy hier byvoegen het volgende Grafschrift, gedicht door wybo fynje,’ en vonden dat dit de Vertaaling was van het Latynsche Opschrift, op een Tablet van wit marmer voor het voetstuk des tegenwoordigen Praalgrafs, door den Heer petrus burmannus secundus, van den Heer wybo fynje niet vertaald; maar hem ter hand gesteld en in zyne Hollandsche Historische Courant, van den 2 Juny 1781 geplaatst, ten vervolge van het berigt deezes bezienswaardigen Gedenktekens, den 15 February diens Jaars gegeeven. Het Afbeeldzel van dit Kunststuk zou ons meer behaagen dan dat des Koffers, voor welks egtheid wy geen bewys altoos gevonden hebben. De Maaker, Hermanus van Zwoll, Mr. Beelden Steenhouwer te Delft, heeft beloofd, zo spoedig mogelyk, eene cierlyke plaat van de Grafnaald in 't licht te zullen geeven, waar toe hy reeds van H. Ed. Gr. Mogenden, de Heeren Staaten van Holland en Westfriesland, gunstig Octrooy verkreegen heeft. Wy weeten niet dat deeze Plaat tot nog is uitgegeeven. |
|