dende, het zelve bevestigen. Zyn Europisch klinkende naam, zegt hy, is geene rede om hem te verdenken, als had hy zig valschlijk zijne waardigheid onder de Maroniten aangematigd. Hij is naamlijk in der daad te Aleppo gebooren, maar van Europische Ouders; zyn Vader was van Roomsche, zyne Moeder van Fransche afkomst, maar beide Maroniten en spraken Arabisch, waarom dan ook
Germano Conti beide het Italiaansch en Fransch niet dan slegt spreekt en uitspreekt. In zyne jeugd zonden zyne Ouders hem naar den Libanon, om het Syrisch te leeren, en daar is hy 25 jaaren gebleeven: hier op zond hem de Patriarch van Antiochien tot zaaken naar Rome, van waar hy ook Frankryk en Spanje bezogt, en toen te rug kwam. Hy reisde ten tweeden maal naar Rome, kwam te Napels, was daar Arabische Tolk, en bleef 'er vyf jaaren, keerende toen naar zyn Vaderland te rug. Voorts is hy te Constantinopolen, zo by de Maroniten als by anderen, in zyn character en waardigheid, als Vicaris van den Patriarch van Antiochie, bekend en erkend. ----- Ook vervalt de aanmerking van Niebuhr, als ware Merkab, by gebrek van water, geen geschikte plaats voor deeze Secte; daar Merkab hier niet zo zeer aanduidt die vesting op den hoogen berg, als wel het omliggend oord, dat van dit Bergslot zyn naam heeft, en ryk is in beeken en kleine rivieren: ook ontspringt 'er, zelfs uit den Berg Merkab, eene sterke beek. ----- En wat eindelyk de bedenking aangaat, dat Conti deeze Secte met de Nassairers, van welken Niebuhr in dien oord had hooren spreeken, verwisseld zou hebben, 't is hiermede zo gelegen, dat men veel eer te denken hebbe, dat zy, uit wier berigten Niebuhr spreekt, de aanhangers deezer Secte Nassairers genoemd zullen hebben. Het blykt althans dat de Zabiërs zig, in hunne eigen boeken, ook Nazareërs of Nassareërs noemen; welke benaaming, ontleend zynde van de Stad Nazareth, zo veel zeggende als Nazarethaanen, juist Galilea als het Vaderland van deeze Secte kenbaar maakt. ----- De Hoogleeraar Michaëlis merkt ter dier gelegenheid nog aan, dat, daar
Nasran een Christen betekent, zulks voorts wel aanleiding gegeeven kan hebben, om de benaaming van Nazareër ook in dien zin te verstaan; waar uit dan wyders wel voortgesprooten kan zyn de tegenwoordige benaaming van St. Jans Christenen, die hun zeker ten onregte gegeeven wordt, aangezien zy niet onder de Christenen behooren. ‘Dus schynt, zegt hy, Nazareër eene drievoudige betekenis te hebben: (1.) Christen, dus gemeenlyk in het Arabisch. (2.) Eene zekere Secte van Joodsche Christenen, die in de Kerkgeschiedenis voorkomt. En (3.) Zabiërs of Leerlingen van Johannes. En misschien zyn deeze betekenissen somtyds van zulken, die iets van de Nazareners verhaalden, verwisseld geworden.’