Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1785
(1785)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 169]
| |
Historie der Admissie in de Ridderschap van Overyssel, van Jr. Johan Derk van der Capellen, Heer van den Pol, Appeltern, Altforst, Hagen, enz. door Fr. Adr. van der Kemp. Te Leyden, by L. Herdingh, 1785. Behalven het Voorwerk, 245 bladz. in gr. octavo.Zints het jaar 1779, toen de Heer v.d. Kemp beloofde deeze Historie te zullen vervaardigen, hebben de welmeenenden in den Lande na de volvoering hier van verlangd, als het geschiktste middel om de lasterzugt, die nog al steeds den nooit volpreezen van der Capellen een haatlyken blaam aanwreef, den vullen mond te snoeren. Zyne vyanden naamlyk, hoe verstomd anders, daar 't gansche gedrag van dien loflyken Voorstander van Nederlands Vryheid zo onwederleglyk tot zyne eer strekte, zogten hem nog by aanhoudendheid verdagt te doen blyven van ondankbaarheid jegens Z.D.H.; terwyl ze beweerden, ‘dat zyn Hoogwelg. door den veelvermogenden invloed van Z.D.H., als Stadhouder van Overyssel, tegens de constitutie der Provincie, in die Ridderschap was ingedrongen.’ Ter wederlegginge hier van was niets geschikter dan eene echte opgave van 't voorgevallene by die Admissie; als waar uit het tegendeel ten klaarste moest blyken: gewigtige reden hebben de uitvoering hier van eenigen tyd opgehouden; doch thans is dezelve voltrokken en wordt in dit Geschrift gemeen gemaakt. Een Geschrift, waarvan de Opsteller, des Ridders Boezemvriend, met het hoogste regt, aldus mag spreeken. ‘Uit dit mijn beknopt geschied verhaal, uit de Registers getrokken, zal een elk kunnen blijken, dat deze voortreffelijke Man tot de Admissie in de Ridderschap van Overijssel volkomen was gerechtigd; en na dit betoog, zal elk Nederlander, die belang stelt in het handhaven van de zaake der deugd en gerechtigheid; die niet onverschillig is omtrent de Vrijheid van zijn vaderland, omtrent het mishandelen en beledigen zijner Hooge Vertegenwoordigers, het mij dank weeten, dat ik den Edelen van der capellen van ondankbaarheid vrij gepleit, en dien vader des vaderlands tegen de hoonende beschuldigingen van Z.D.H. willem V., als of Hij de eerste oorzaek en aenstooker was van alle de tegenwoordige troubles, en het Hoofd van eene Partije in de Republiek, die het Stadhouderlyk Huis zogt over hoop te werpen, hebbe verdedigd.’ | |
[pagina 170]
| |
Ter uitvoeringe hiervan gaat vooraf een berigt van 's Mans adelyke afkomst, met melding veeler zyner braave Voorouderen en Bloedverwanten, die den Lande groote diensten beweezen hebben; zynde de Autheur tevens gedagtig aan de naamen dier uitmuntende Mannen, uit dit Doorlugtig Geslacht, waarop Neêrlands Volk nog heden mag roemen. De melding van dit Geslacht geeft hem aanleiding tot het gewaagen van veeler voortreslyke bedryven, die den Lande nuttig waren, en hun ter eere strekten. ----- Dit afgehandeld zynde komt de Heer van der Kemp bepaalder tot zyne Hoofdpersoonaadje Johan Derk Baron van der Capellen, geboren den 2 Nov. 1741, te Thiel in Gelderland, en den 4 Juny 1766 gehuwd met de Overysselsche Freule Hillegonda Anna Bentink. ‘Door zijne geboorte, door zyne echtverbintenis met eene Overysselsche Freule, door het bezit van alle de vereisten, welke het Reglement op de Admissie der Edelen van een vreemd Jonker vordert, en het verkregen Declaratoir van wegens de Ridderschap der Graefschap Zutphen van reciproque admissie, was, zegt onze Schryver, zijn Hoog Welg. tot de zitting in de Ridderschap van Overijssel gerechtigd:’ en hy meldt ons verder, hoe zyn Hoog Welg. zig, overeenkomstig daar mede in den jaare 1770 aangaf, om van de Havenzate den Bredenhorst in de Ridderschap van Overyssel verschreeven te worden. Hierop geeft hy voorts een naauwkeurig achtervolgend verslag van 't voorgevallene by die gelegenheid; 't welk, (na veel tegenstribbelens door de meerderheid der Heeren van de Ridderschap,) op de decisie van Z.D.H., die den 22 October 1770, in een brief aan den Heer Droste van Twenthe, reeds verklaard had, dat Hij de zaek van den Heer van der capellen juste vond, en dat zijn Hoog Welg. dierhalven behoorde in de Ridderschap geadmitteerd te worden, ten voordeele van zyn Hoog Welg. eindigde. Hy werd naamlyk, op den 20 Oct. 1772, van den Bredenhorst geadmitteerd, en nam ook, na het doen des gewoonen Eeds, zitting in de Vergadering van Ridderschap en Steden. ----- ‘Ziet daer dan,’ zegt de Heer van der Kemp, op het afloopen van dit verhaal, ‘Ziet daer dan den Heere J.D. v.d. Capellen in de Ridderschap van Overijssel beschreven. Nu houde ik mij verzekerd, zal het geenen sterveling meer gelukken te bewijzen; dat de Heer van de Pol wegens die admissie, uit hoofde eener ontvangene gunste, aan Z.D.H. dankbaerheid zoude zijn verschuldigd; uit hoofde dat elk on- | |
[pagina 171]
| |
zijdige zal moeten erkennen, dat Z.D. H, in de zaek van dien Edelman, niets minder konde gedaen hebben, toen deze aen Hoogstdenzelven ter definitie en decisie was opgedragen, zonder zich aen onrechtvaerdigheid schuldig te maeken en zijnen plicht als Stadhouder te vergeten.’ ----- Wat wyders de gronden betreft, op welken zyn Hoog Welg., schoon een vreemd en wel oorspronglyk een Zutphens Edelman, zynen eisch op de verschryving in de Overysselsche Ridderschap kon vestigen, deezen zyn beknoptlyk vervat in deszelfs eerste Deductie, ten fine van admissie, aan Ridderschap en Steden, met een bygevoegd Request overgegeeven, welke onze Schryver, nevens de verdere daar toe behoorende Papieren, in de Bylagen geplaatst heeft. Aan dit geschiedverhaal, strekkende grootlyks ter afwendinge van 't denkbeeld, dat zyn Hoog Welg. schuldig zou zyn aan ondankbaarheid, om dat hy, niet zo zeer naar regt, als wel ter gunste van Z.D.H., in de Ridderschap van Overyssel verschreeven was, hegt de Heer v.d. Kemp verder eene verdeediging van zynen Vriend, tegen de beschuldiging van ondankbaarheid, gegrond op het verwyt, dat zyn Hoog Welg. benevens de Heer van de marsch, de aanstookers der tegenwoordige troubles, en de Hoofden eener Party in de Republiek zouden zyn, die het Stadhouderlyke Huis over hoop zogten te werpen. ----- Ter wederlegginge hiervan strekt eene ontvouwing van 's Mans character, en een beknopt berigt van zyne bedryven, welk een en ander door etlyke Bylaagen opgehelderd en bevestigd word. Dit alles doet ons de ongegrondheid deezer beschuldiginge zo handtastlyk zien, dat de Heer v.d. Kemp dit zyn Geschrift, in vertrouwen op zyne goede zaak, aldus eindige. ‘Nu zal Z.D.H. willem de V., zonder mij eenige bitsheid of onbescheidenheid te last te kunnen leggen, mijn overleeden Vriend, niet langer van ondankbaerheid beschuldigen, of hem een Oorzaek en Aenstooker der tegenwoordige troubles kunnen noemen.’ ‘Ik heb van der capellen van den Hem aengewreven blaem volkomen gezuiverd, en zelvs, hoe zeer zulks in geenen deele mijn hoofddoel ware, aen Zijne Hoogheid, die, volgens zijne betuigingGa naar voetnoot(*), zo kiesch en gevoelig | |
[pagina 172]
| |
is omtrent zijn eere, die nimmer de magt ontving om zijnen Medeburger van deszelvs goeden naem te beroven, aenleiding gegeven, om nu nog recht te doen aen capellen's zeldzaeme verdiensten ----- verdiensten, door welke zijne zwakheden uitgewischt, zijne gebreken, welke hij nimmer wenschte te verbloemen, rijkelijk geboet werden ----- verdiensten! eindelijk, zo uitmuntende, dat de ieverigste Republikainschgezinde, die met mij der groote voordeelen, welke de wel bepaelde Stadhouderlijke bedieningGa naar voetnoot(*) voor ons Gemeenebest kan hebben, kundig is, oprechtelijk zouden wenschen alle de averechtsche bedrijven van willem den I tot willem den V, met een diep stilzwijgen te kunnen bedekken, indien deze, met die zelvde belanglooze Vaderlandsliefde der van der capellens, vereenigd geweest waren in Dezen of Genen uit het Doorlugtig Huis van orange.’ |
|