het Joodsche volk, dat in hun ongeloof en onboetvaardigheid bleef volharden, vs. 11, 12.
b. En vermeldt daarop den grondslag van dit alles, gelegen in de openbaaring van den Messias, Vaders knegt, die door zijne verhooging, na een bitter lijden en allerdiepste vernedering, den grond zou leggen tot dat heerlijk Genaderijk, in de wereld der heidenen. Dit wordt kort, maar nadrukkelijk, gemeld, vs. 13-15.
‘Ziet daar de voorbereidende Inleiding dezer gewigtige Leerrede; ----- een inleiding, die langs een eigenaartige schakel den Propheet tot de hoofdzaak overbrengt; want dit laatste, in de drie laatste versen, is eigenlijk de stof der volgende rede in het LIII en volgende Cap. tot LX. ingeslooten.
A. Aangaande den Messias, de verdorvenheid van zijn gelaat, en daarop volgende verhooging; dit nadrukkelijke en zeer verhevene, Cap. LIII.
B. En de stichting en uitbreiding der Kerk des N.T. op dezen grondslag, met derzelver verdere lotgevallen, Cap. LIV. en volgende.
‘Wy bepalen ons nu tot dit LIII Cap.
I. Hier komt eerst voor: de Apostelschaar, de dienaars en verkondigers van 't Euangelie, klagende over de geringe vrugt hunner prediking, onder 't meerder en aanzienlijkste deel van hun eigen volk, de Joodsche natie, vs. 1.
II. Daarop verschijnt de schaar der bekeerde Joden, en beantwoordt deze klagte, verklarende den voornaamsten steen des aanstoots, en de reden van dat ongeloof, ontleend uit den nedrigen en veragten staat van den Messias, en 't verkeerd oordeel daarover, dat ook zij zelven weleer zoo ondervonden hadden, voor hunne bekeering, en de oorzaak geweest was ook van hun ongeloof.
‘Waaromtrend zij,
A. Historischer wijze, zijnen nedrigen staat voorstellen, zoo als zij dien in hunnen ongeloovigen toestand aanmerkten, en zoo als dezelve, schoon tegen reden, oorzaak was van hun ongeloof, vs. 2, 3.
B. Maar dan toonen zij, hoe zij nu, na dat hunne oogen verlicht waren, en zij de ware redenen van die vernedering en dat lijden inzagen, dat beschouwden en daarover dagten.
‘Bij welke gelegenheid zij,
1. De ware oorzaak van zijn bitter lijden, en 't