Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1785
(1785)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 146]
| |
Ecclesiastes Philologice et Critice illustratus a J.H. van der Palm. Lugd. Bat. apud P. v.d. Eyk et D. Vygh, 1784. In octavo m.f. 196 pp.Het Bybelboek, Prediker geheten, uit hoofde van verscheiden opzichten, vele duisterheden hebbende, is daer door, gelyk men weet, aen zeer verschillende uitleggingen onderhevig. Zommigen worden hierdoor wel eens van alle verdere naspooring wederhouden, maer anderen, (zo onderscheiden is der menschen neiging,) vinden even hierin ene aenprikkeling, om hunne krachten te beproeven, en te onderstaen, of ze ook voor zich zelven ene' gegronde uitlegging kunnen vervaerdigen, en, hunnes oordeels, gelukkiger dan hunne Voorgangers, ook voor anderen hierin mogen slagen. Onder deze laetste behoort de Heer van der Palm; die, ene, zo niet geheel, althans grootlyks nieuwe beschouwing van den inhoud dezes Boeks aenbied; met ene Latynsche vertaling, in welke hy die van Castalio volgt, zo ver hy met hem kan instemmen, en verder zyne eigene overzetting levert; waerby hy voorts zyne oordeel- en letterkundige aenmerkingen, ter ophelderinge van enige voorstellen en spreekwyzen, gevoegd heeft. ----- Voor deze vertaling en aenmerkingen gaet ene Verhandeling, in welke hy, na een verslag van 't duistere dezes Boeks, en van zyn oogmerk in dit Geschrift, handelt, over den inhoud en het bedoelde van den Prediker; over den Schryver en deszelfs benoeming Prediker; over den styl en schryftrant; en eindelyk over 't geen men ter zuiveringe van den tegenwoordigen, en ter herstellinge van den ouden of echten Tekst, zo veel 't mogelyk zy, in agt heeft te nemen. ----- By het doorbladeren dezer | |
[pagina 147]
| |
Verhandelinge, het nagaen der Vertalinge, en het overwegen der Aentekeningen, ontdekt men alomme dat de Heer van der Palm dit stuk met veel oplettendheid en een welwikkend oordeel bewerkt heeft; des men dit Geschrift, schoon men zyn gevoelen niet mogte toevallen, met genoegen in opmerking zal kunnen nemen, en 'er een nuttig gebruik van maken. Wat zyne gedachten wel inzonderheid over den inhoud en het bedoelde van den Prediker betreft, dat hier ene voorname hoofdzaek is, dezelve komen op het volgende uit. Zo dra men het Boek Prediker inziet, bemerkt men, dat deszelfs inhoud tweeledig is: het eerste gedeelte handelt over de ydelheid en dwaesheid der menschlyke bedryven; en 't andere behelst uitstekende leefregels, naer welken men zyn gedrag behoort in te richten. Dit tweeledig doelwit word ons Hoofdstuk I. vers 2 en 3 voorgesteld. Het eerste luid, Ydelheid der ydelheden 't is alles ydelheid; waer van de zin is; de menschlyke bedryven zyn gemeenlyk onbezonnen, en ze vinden zich in hunne hoop te leur gesteld. Het tweede word vraagswyze voorgedragen, en is dus te vertolken: Welke is dan, onder allen arbeid der menschen, die vruchtbare [arbeid], waer op hy zich onder de Zon, dat is, zo lang hy leeft, behoort toe te leggen? de zin is; waervan heeft de mensch, als het nuttigste en voortreslykste, bovenal zyn werk te maken? Het bedoelde van Salomo, (welken onze Schryver ontegenzeggelyk voor den Autheur van dit Boek houdGa naar voetnoot(*),) is, in de eerste plaetse te toonen, dat de meeste bedryven der menschen ydel zyn, hun waer geluk niet bewerken; en ten tweede, door 't mededelen van voorschriften en opmerkingen, te doen zien, waerop men 't in dit leven voornaemlyk heeft toe te leggen. De eerste stelling word ontvouwd in de zes eerste Hoofdstukken; en in de twee laetste verzen van het VIde Hoofdstuk maekt de Prediker een overgang tot het tweede deel, of het voordragen zyner onderrichtingen, waer mede hy vervolgt tot op het einde van zyn Geschrift, Hoofdst. XII. 8; zynde het overige v. 9-14 aan te merken, als een | |
[pagina 148]
| |
byvoegzel, naestdenkelyk, van een later hand, of ten minste, zo al van Salomo, als een aenhangzel, dat geen gemeenschap heeft, met het bedoelde. ----- Rakende dien gemelden overgang Hoofdst. VI. 11, 12. staet ons hier nog te melden, hoe de Heer van der Palm deze verzen vertale, te weten aldus. Daer derhalve oneindig vele bedryven ydel zyn, wat [arbeid] zal dan eindelyk den mensche vruchtbaer wezen? Want wie weet wat den mensche goed is, geduurende den ganschen tyd zynes ydelen levens, gelyk aen ene voorbygaende schaduwe? en wie zal hem daerenboven te kennen geven, wat hem hier namaels zal wedervaren? Met dit laetste oogt dan de Prediker, volgens onzen Uitlegger, op den toekomenden staet na dit leven, en men zou het, zyns agtens in vollen nadruk mogen vertolken, wat hem, na zyn verblyf onder de Zonne, zal wedervaren? Rakende het redenbeleid, door Salomo hierin gehouden, merkt de Heer van der Palm aen, dat die Vorst, daer hy zelf zo velerleie onderwerpen gesmeed en werkstellig gemaekt, mitsgaders zo veelvuldige bedryven van andere menschen naeuwkeurig gade geslagen had, deze zyne eigen ondervinding tot een grondslag legt, op welken hy het bewys van zyn eerste Voorstel vestigt. Dit werkt hy indiervoege uit, dat hy eerst vele byzondere en wel de aenmerkelykste bedryven der menschen voordraegt; waerop hy dan derzelver ydelheid beweert, en die door velerleie redeneringen aenwyst: voegende ook nu en dan daernevens algemene opgemaekte besluiten, die op het gehele menschdom toegepast kunnen worden: by voorbeeld, H. III. 19-22. IV. 2, 3. en dergelyken. Gevolglyk steunt de waerheid of gegrondheid van het beweerde, op de ondervinding van Salomo, en zyn oordeel deswegens. Daer hy nu hier in feilen kon, is het zeker niet te verwonderen, en niet strydig met den Godlyken oorsprong van het Boek, zo hy 'er zomtyds in gefeild hebbe. ----- Hy had tog meest alle deze opmerkingen gemaekt, in een tyd, toen hy van den waren dienst des Heren, en van de Godsvrucht, ten uiterste vervreemd was. Daer hy nu in dien levenstaet een aenschouwer geweest was van, en in verscheiden opzichten ook daedlyk deel gehad had, in de menschlyke wisselvalligheden en tegenheden, zo heeft men zich niet te verwonderen, dat hy, door verdriet over zyne moeilyke poogingen, en door de kwelling zyner ziele, zo menigwerf door ene valsche hoop misleid, nu of dan een oordeel over 't een of het | |
[pagina 149]
| |
ander geveld heeft, dat verkeerd is, en afwykt van de waerheid, welke inderdaed alleen door een bezadigd gemoed gekend word. Hieraen heeft men dan toe te schryven, die verkeerde redeneringen, welken ons in dit Boek voorkomen: by voorbeeld, H. III. 18-22. IV. 2, 3. VIII. 12-15. IX. 3-10. ‘Voorts had Salomo niet alleen de dwaesheid der menschlyke bedryven gade geslagen, maer hy had tevens opgemerkt, wat, in 't midden van zo groot ene ydelheid van poogingen, het beste ware, wat 'er met de meeste vrucht in 't werk gesteld kon worden. Nadien nu de ontvouwing hiervan het tweede gedeelte dezes Boeks uitmaekt, ‘zo heeft men, zegt de Heer van der Palm, myns oordeels, dit denkbeeld van des Schryvers redenbeleid te vormen.’ ‘Salomo, namelyk, zich enigen tyd lang toegelegd hebbende, op het onderzoek van 't geen den mensche goed is, en dat hem vooral te doen staet, geeft nu, oud wordende, verslag van zyne naspooring, en meld wat hy daer uit opgemaekt heeft. Hy bericht daer in niet alleen, hoe hy geoordeeld hebbe over der menschen, veelal, zeer ydele bedryven; maer geeft te gelyk openhartig te kennen, hoe hy zich, door de beschouwing der menschlyke wisselvalligheden en tegenheden, toen zyn hart zeer weinig ter Deugd geschikt was, tot onvoorzichtige gevolgtrekkingen hebbe laten verlokken. Daer benevens had hy gezien, dat zodanig ene levenswyze op Aarde alleen gelukkig genaemd kan worden, welke ingericht is, naer de echte regelen der voorzichtigheid. Door ene langduurige ondervinding eindelyk geleerd, wist hy nu voorzeker, dat ene oprechte handhaving van den dienst des Heren, en de betrachting van zuivere Godsvrucht, de enige was, die den mensch ter genietinge van 't waer geluk leid. En hierom is 't, dat hy deze bevelen der Voorzichtigheid en der Godsvrucht, om het latere gedeelte zynes Geschrifts te voltrekken, voordraegt en aenpryst.’ |
|