Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1785
(1785)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 141]
| |
Algemeene vaderlandsche letter-oefeningen.Alle de Werken van fl. Josephus, met aanmerkingen uitgegeeven, door J.F. Martinet, A.L.M. Ph. Dr. Lid van de Hollandsche en Zeeuwsche Maatschappyen, te Haarlem en te Vlissingen, en Predikant te Zutphen. Tweede Deel. Met nieuwe Plaaten. Te Amsterdam, by Allart en Holtrop, 1784. In. gr. octavo, 465 bladz.Met dit tweede DeelGa naar voetnoot(*) wordt de Historie der Jooden gebragt, tot den dood van Achab, opgevolgd door zynen Zoon Ochosias, anders Ahazia geheeten. Tot een staal der keurige en vloeiende vertaalinge van den Eerwaarden Martinet, die ons tevens nog eene en andere aantekening aan de hand geeft, zullen we hier plaatzen het verhaal dat Jozephus geeft van Sauls ontmoeting by de Toveres te Endor, mitsgaders zyne zonderlinge lofrede over deze Vrouw en Saul. ‘Saul, zegt hy, verstaan hebbende, dat de Philistynen tot aan Sunam genaderd waren, trok hen tegen niet zyn Heir, en legerde zich tegen over het hunne, dicht by den Berg GelboëGa naar voetnoot(†); maar toen hy zag, dat zy ongelyk veel sterker waren dan hy, gevoelde hy, dat zyn hart bezweek. Hy verzocht toen de Profeeten, dat zy gode zouden raad vraagen, om te weeten, hoedanig de uitslag des oorlogs zoude zyn. Maar god antwoordde niet, en dit stilzwygen verdubbelde zyne vrees: want hy geloofde, dat hy van hem verlaaten was. Zyn moed ontzonk hem, en hy besloot, in die ontroerdheid, zyne toevlugt tot toovery te neemen. Maar hy hadt alle de zwarte konstenaars, tooveraars, en zulken, die zich met waarzeggery behielpen, uit zyn Ryk verjaagd. Dewyl hy derhalven niet wist, waar zodanig eenen te vinden, beval hy te verneemen, of 'er niet één overgebleeven ware van de geenen, die door hunne bezweeringen de Zielen der dooden deeden opkomen, om haar te vraagen, en toeko- | |
[pagina 142]
| |
mende zaaken van haar te verstaan. Eén van de zynen zeide hem, dat 'er in de Stad Endor eene Vrouw woonde, die zyne begeerte zou kunnen voldoen. Aanstonds, zonder iemant iets te zeggen, ging hy, verkleed, en alleenlyk met twee persoonen verzeld, naar die Vrouw; verzocht haar hem te voorzeggen, wat hem wedervaaren zou; en, tot dien einde, de Ziel eens verstorvenen, dien hy haar zou noemen, te doen opkomen. Zy antwoordde hem, dat zy zulks niet mogt doen, om dat de Koning een streng verbod tegens zodanige waarzeggeryen hadt laaten uitgaan, en dat zy hem derhalven badt, dewyl zy hem nooit ergens in misdaan hadt, dat hy haar geenen strik wilde spannen, om haar in eenen misslag te doen vallen, die haar het leeven zou kosten. Saul beloofde haar met eede, dat geen Mensch 'er van weeten, noch zy deswege eenig gevaar zoude loopen: hierdoor vattede zy moed. Hy beval haar, den geest van samuël te doen opkomen. Zy, niet weetende, wie samuël was, maakte geene zwaarigheid, hem te gehoorzaamen: maar toen zy zyne schim zag verschynen, en daarin, ik weet niet, wat godlyks bespeurde, werdt zy verbaasd en ontroerd; en keerende zich tot saul, zeide zy: ‘Zyt gy de Koning saul niet?’ (want zy hadt zulks uit het spook verstaan.)Ga naar voetnoot(*). Hy antwoordde: ‘dat hy 't was, en beval haar te zeggen, waaruit die groote ontroering, waarin hy haar zag, ontstondt. 't Is, hernam zy, om dat ik eenen Man zie opkomen, die ten eenemaal godlyk schynt. Hoe oud is hy, vraagde saul, en hoe gekleed? Hy schynt een eerwaardige gryzaard te weezen, antwoordde zy, en heeft een priesterlyk gewaad aan.’ Toen twyfelde saul niet, of het was samuël, en hy viel vóór hem neêr op den grond. De schim vraagde hem, waarom hy hem noodzaakte, uit de andere waereld te komen? ‘De nood, zeide saul, heeft 'er my toe gedrongen: want door een magtig Heir geprangd zynde, vind ik my verlaaten van gods hulp, die noch door zyne Profeeten, noch door droomen, my wil onderrechten van 't geen my naakende is. Hierom schoot 'er niets anders overig, dan tot u, die my altoos zulk eene genegenheid toegedraagen hebt, myne | |
[pagina 143]
| |
toevlugt te neemen. Samuël, weetende, dat de tyd van sauls dood gekomen was, zeide tot hem: ‘Nadien gy weet, dat god u verlaaten heeft, is het te vergeefs, van my te verneemen, wat u gebeuren zal: doch, dewyl gy 't enkel kennen wilt, weet dan, dat david regeeren zal; dat hy deezen oorlog gelukkig zal eindigen; en dat tot straf, om dat gy de bevelen, welke ik u, van gods wege, gegeeven hadt, na het overwinnen der Amalekiten, niet nagekomen hebt, uw Heir morgen verslagen zal worden, en in dien slag zult gy de kroon, het leeven, en uwe zoonen verliezen.’ Deeze woorden maakten saul yskoud om zyn hart: hy viel in eene slaauwte, 't zy door eene overmaat van droefheid, of om dat hy byna in twee dagen niet gegeeten hadt. Deeze Vrouw verzocht hem, iets te willen nuttigen, tot herstelling zyner krachten, en om weder naar zyn Heir te kunnen keeren. Hy weigerde zulks; maar zy drong hem te meer daartoe aan, zeggende, dat zy geene andere vergelding van hem eischte voor 't waagen van haar leeven, om te doen, 't geen hy begeerd hadt, alëer zy wist geen gevaar te zullen loopen, vermids het de Koning zelf was, die haar zulks beval. Saul, haar ernstig verzoek niet langer kunnende afslaan, zeide tot haar, dat hy dan iets eeten zoude. Daarop slagtte zy een kalf, 't welk alles was, wat zy hadt; maakte het gereed; diende het hem en den zynen voor; en saul keerde denzelfden nacht weêr naar zyn Heir. Ik acht, dat men de goedhartigheid deezer Vrouw niet genoeg kan pryzen: want, hoewel zy den Koning nooit te vooren gezien hadt, en eenen wrok op hem mogt gehad hebben, om dat hy haar tot zulk eene groote armoede gebragt hadt, door het verbod van die konst te oefenen, waarmede zy anders haaren kost kon winnen; echter had zy zulk een meêdoogen met zyn ongeluk, dat zy hem niet alleenlyk troostte; maar zelfs hem alles gaf, wat ze hadt, zonder eenige vergelding daarvoor te eischen, of iets voor 't zelve te kunnen verwachten, dewyl zy wist, dat hy den volgenden dag sterven zoude. En dit is te pryslyker, om dat de Menschen natuurlyk niet geneigd zyn, goed te doen, dan aan de geenen, van welken zy zulks weder kunnen ontvangen. Dus heeft zy ons een fraai voorbeeld gegeeven, om zodanigen, die onze hulp van noode hebben, zonder belang by te staan; dewyl zulk eene edelmoedigheid gode zo aangenaam is, dat niets hem meer | |
[pagina 144]
| |
kan neigen, om ons gunstiglyk te handelenGa naar voetnoot(*). Ik moet alhier nog een andere aanmerking byvoegen, die voor de geheele Waereld, doch inzonderheid voor Koningen, Vorsten, Grooten, Overheden, of andere persoonen, in aanzienlyke bedieningen gesteld, en voor alle zulken, die, in wat staat het ook zy, een groot en verheven gemoed hebben, dienstig kan weezen, om hen, naamelyk, zodanig tot de liefde der deugd te ontvonken, dat zy geenen arbeid, noch gevaar, ja zelf den dood niet ontzien, om eenen onsterslyken naam te verkrygen, door hun leeven ten dienste des Vaderlands op te offeren. Dit zien wy, dat saul deedt; want, hoewel hem door samuël aangezegd, was, dat hy met zyne Zoonen in den stryd zou sneuvelen, wilde hy echter liever zyn leeven verliezen, dan, om het te behouden, eene daad doen, die onbetaamelyk was voor eenen Koning, naamelyk zyn Leger te verlaaten, 't welk zo veel zou geweest zyn, als het in de handen zyner Vyanden over te leveren. Hy nam het derhalven niet eens in beraad, of hy zich en zyne Kinderen aan eenen gewissen dood zoude bloot stellen; maar oordeelde het veel heerlyker te zyn, dat zy nevens hem, roemruchtig, hun leeven eindigden, strydende voor den welstand van den | |
[pagina 145]
| |
Staat, om dus altoos in de geheugenis der Nakomelingen te blyven, dan dat ze hun ongeluk overleesden, en geen achting noch aanzien in de Waereld hadden. Ik kan dan deezen Vorst niet anders aanmerken, dan dat hy daarin zeer rechtvaardig, wys, en edelmoedig geweest is: en indien eenige anderen, vóór of na hem, 't zelfde gedaan hebben, of zouden moogen doen, zo is 'er geene loffpraak, die zy niet waardig zyn: want al is het, dat de geenen, die oorlog voeren op hoop van als overwinnaars weder te keeren, daardoor verdienen, dat de Historieschryvers die groote en merkwaardige daaden pryzen, echter dunkt my, dat zulken hen nog in dapperheid overtreffen, die, op 't voorbeeld van saul, hunne eer, indiervoege, boven hun leeven stellen, dat zy de zekere en onvermydelyke gevaaren verachten. Niets is gemeener dan dat men zich wikkelt in zaaken, welker uitslag twyfelachtig is, en waarvan men, zo 't geluk ons dient, groote voordeelen kan behaalen: maar zich zelven niets te kunnen toeleggen, dan 't geen doodelyk is, ja verzekerd te zyn, dat men 't leven in den stryd verliezen zal, en echter met onverschrokken moede den dood uit te tarten, dit is iets, dat men eene overmaat van edelmoedigheid en dapperheid kan noemen. Dit is 't geen, dat saul zeer treffelyk deedt; het kan tot een voorbeeld dienen voor allen, die hunne gedachtenis door den roem hunner daaden poogen te vereeuwigen; doch voornaamelyk voor Koningen, welken de verheevenheid van hunnen staat niet alleenlyk niet toelaat, de zorg voor hun Volk te verlaaten, maar hen ook berispenswaardig maakt, indien zy 't zelve maar flaauw beminnenGa naar voetnoot(*). |
|