Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1785
(1785)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijTafereel der Algemeene Geschiedenissen van de Vereenigde Nederlanden, gevolgd naar 't Fransch van den Heere A.M. Cerisier, VII deels Eerste Stuk. Te Utrecht, by B. Wild, 296 bl. in gr. 8vo.Terwyl men onvermoeid voortvaart, om dit Vaderlandsch Geschiedkundig Werk den Nederduitschen Leezer mede te deelen, en 't zelve, grootlyks verbeterd, door den Navolger hun ter hand te stellen, kunnen wy niet afzyn, van, in de aankondiging, dat zelfde spoor te volgen, en, schoon reeds vry algemeen bekend en goedgekeurd, by aanhoudenheid, 't zelve aan te pryzen. Dit VIIde Deels Eerste Stuk bevat Twee Boeken in vier Tydperken verdeeld. ----- Het Eerste Tydperk handelt van den Tweeden Oorlog met Engeland, in welken de Nederlandsche Vloot, onder de ruiter en de wit zo heerlyken zegen bevogten, die door den Bredaschen Vrede geeindigd, en van het Eeuwig Edict gevolgd werd. ----- Het Tweede Tydperk schetst ons het Drievoudig Verbond met de gevolgen daarvan, en den Bredaschen Vrede. ----- Het Derde Tydperk beschryst ons in 't breede de Onlusten ter gelegenheid van het Drievoudig Verbond ontstaan, en handelt over het begin des eersten Oorlogs met Frankryk, en van den derden met Engeland. ----- Het Vierde ontvouwt ons die beide Oorlogen, als mede den Inval der Franschen en Engelschen. ----- Hachlyke Tydperken voor het Gemenebest! Door binnelandsche oneenigheden veel verslimmerd, en bykans onherstelbaar geworden. Met het vermeerderen der Jaaren van Prins willem III groeide de zugt der voorstanderen van zyn Huis aan, om hem in Eere en Waardigheden te bevorderen: de openbaare onlusten en heimlyke kniperyen te werk gesteld om dien Vorst de posten zyner voorvaderen te doen be- | |
[pagina 123]
| |
kleeden, maakte de thans heerschende Staatsche Party behoedzaam; zy oordeelde niet te veel zorge te kunnen draagen om die oogmerken te doen mislukken. Naa veel beraads, werd beslooten den Prins tot een Kind van Staat aan te neemen, en dat Holland de zorg over zyne opvoedinge zou draagen: met het blykbaar oogmerk om hem de reeds ingezoogene Engelschgezindheid af te leeren. De Staaten van Holland gaven den Vorst Toezienders en Onderwyzers op welken zy af konden, en verwyderden van zyn Persoon, hoe zeer dit den Jongen Vorst smertte, allen die verdagt waren van Engelschgezindheid. De Raad pensionaris de witt bevondt zich onder de benoemden tot 't Prinsen Opvoeding, en vervoegde zich, ten blyke hoe zeer hem het welweezen van Prins willem ter harte ging, dikmaals, verscheide uuren by hem om lessen in de Staatkunde te geeven, schoon hy, van den anderen kant, niet verzuimde alles aan te wenden tot het verwylen van het tydperk, waarin de Jonge Prins gebruik van deeze lessen zou kunnen maaken. Dit gedrag verwekte gemor; doch men ging het te keer met te beweeren, dat het geene groote staatkunde was, den Prins tot eenige Waardigheden te verheffen, eer met zich ten vollen verzekerd kon houden, dat hy de Engelsche Grondbeginzels, hem ingedrukt, geheel ontleerd hadt; en hier toe was tyd noodig. De inschiklykheid en onderwerpelykheid, welke de Prins betoonde voor de witt en de Staaten, deeden toen reeds een oordeel over zyn Character vellen, 't welk de tyd bewaarheid heeft. ‘De Prins’ zeide d'estrades, ‘heeft verstand, en hy zal verdiensten krygen. Hy weet schoon te veinzen, en verzuimt niets om zyne oogmerken te bereikenGa naar voetnoot(*).’ ‘Alle deeze beraamingen, vervolgt onze Geschiedschryver, (op dat wy, voor tegenwoordig 'er niets anders dan het berigt der Ontwerpen en het Lot van buat uit overneemen,) doofden het yvervuur der Voorstanderen van het Huis van Oranje niet uit. De zaak van den ongelukkigen buat strekke hier van ten schriklyken voorbeelde. Hy was voorheen Paadje by den Jongen Vorst geweest, en nog in dienst des Prinsen; doch zints de laatste verandering in diens Hofhouding, nevens anderen, ontslaagen. Dit trof hem gevoelig, zyne driftige aart maakte, dat hy | |
[pagina 124]
| |
in Deugden en Gebreken tot uitersten liep. Menschen van die gesteltenisse zyn veel geschikter om ontwerpen te smeeden dan uit te voeren. De Raadpensionaris de witt, weetende dat de Engelschen in Holland geheime Briefwisseling hielden, hadt het oog op buat geslaagen, om het geheim te ontdekken. Buat, die niet verdagt kon zyn by de Party van het Huis van Oranje, was in geheime verstandhouding met gabriël silvius, voorheen in dienst der Koninglyke Princesse, en thans zich in Engeland onthoudende. De Graaf van arlington, Geheimschryver van Staat aan het Engelsche Hof, deelde in deezen handel, en het blykt, uit de brieven van deezen Staatsdienaar, dat hy niets minder ten oogmerke hadt dan dit Gemeenebest aan Engeland te onderwerpen, door het Huis van Oranje te verheffen op de puinhoopen der TegenpartyeGa naar voetnoot(*). De Heer van buat, zeer ingenomen met het denkbeeld, dat hy het vertrouwen der beide Partyen gewonnen hadt, bedagt niet, hoe gevaarlyk het was zulk een post te bekleeden. Hy besloot ten voordeele van den Prins te werken, en tradt in eene ernstige briefwisseling met arlington. Om de witt te beter te misleiden toonde hy hem de brieven deezes Staatsdienaars zo wel als die van silvius. In 't einde werd hy het hoofd eens Aanhangs, geheel aan de belangen van het Huis van Oranje gehegt. Deeze konstenary zou langen tyd hebben kunnen duuren, hadt zyne voorzigtigheid zynen yver geevenaard. Op zekeren dag, te ruim gedronken hebbende, was hy los genoeg, om, eenige brieven aan de witt ter hand stellende, 'er een van silvius onder te laaten, dien 't zyn belang was te verbergen. Boven denzelven stondt Pour vous même ----- Voor uzelven. 'Er werd in gesprooken van Vrienden in Holland, die arbeidden om eene bezending na Engeland te bevorderen. Van Steden geneigd tot eenen goeden Vrede, die zich onderling moesten verbinden, en een moedig besluit neemen om denzelven te bevorderen. Zo ras dit geschied ware, vermeldde de brief wyders, zou men zich in Engeland nader openen, en middelen aan de hand geeven, waar door de toeleg, hem bekend, zou kunnen verydeld worden. Ook zou het geen hy hier in deedt geheim blyven; niet twyfelende, of men zou, langs deezen weg, de zaaken brengen waar men ze hebben wilde. ----- Buat ontdekte zyn misslag | |
[pagina 125]
| |
niet voor hy weder t'huis was. In stede van zich, door een schielyke vlugt te bergen, had hy de onvoorzigtigheid om weder na den Raadpensionaris te keeren. Hy vondt hem in zyne kamer, en zou zich, door geweld, den brief hebben kunnen doen geeven in een huis, waar in niet meer dan drie of vier Dienstbooden waren; doch de moed ontzonk hemGa naar voetnoot(†). De witt deezen Brief vol verbaasdheid geleezen hebbende, bragt dien, zonder uitstel, in de Vergadering der Staaten van Holland. Buat werd terstond gegreepen en vastgezet. Men besloeg alle de Papieren ten zynen huize. Dezelve doorzoekende, vondt men de kladde van een Brief aan den Graaf van arlington geschreeven, ten tyde van het sterk woelen in den Haag, om den Prins van Oranje tot Capitein Generaal, of ten minsten tot Generaal der Ruiterye, te doen verkiezen; deeze verslimmerde zyne zaak grootlyks; en geen wonder, de Brief was van deezen inhoud: “Wy hebben reeds eene groote Party gemaakt, die voor den Vrede is, en gevolglyk voor mynen Kleinen Meester. Zy overtreft verre de andere Party, die, tot hier toe, de regeering in handen gehad heeft: weshalven de Koning niet twyfelen moet, of myn Meester zal boven dryven. ----- De verklaaringen, die silv us en ik gedaan hebben van 's Konings opregte gezindheid tot den Vrede, hebben de harten van alle eerlyke luiden gewonnen. Ik geef u te bedenken, in welken goeden staat zyne Majesteit en myn Kleine Meester hier zyn zullen, wanneer de Vrede zal gemaakt zyn; ja ik zeg u andermaal, dat hy de grootste Koning van de Wereld zyn zal. ----- Maar, zo die eerlyke Luiden vinden, dat men koeler wordt om den Vrede te maaken, zullen zy hun Vaderland éénpaariglyk en uit al hun vermogen verdeedigen, in den uitersten nood mynen Kleinen Meester gewisselyk wegjaagen, en zich werpen in de armen van Frankryk. - Ik ben zeer verzekerd, dat het geluk van mynen Meester afhangt, van het goed verstand tusschen den Koning en de eerlyke Luiden alhier, die voor den Vrede zyn, 't welk my gedrongen heeft, om myne laatste Brieven in 't vuur te werpen; want, zo ik ze den welmeenenden vertoond hadt, zouden zy allen veranderd zyn. ----- Ik bezweer | |
[pagina 126]
| |
u dan, dat gy den Koning verzekert, dat myn Meester te eenemaal bedorven is, zo hy geen Vrede maaktGa naar voetnoot(*).” Het ontdekken van zulk een Brief vermeerderde de vermoedens in een tyd van onrust en gisting der gemoederen. Veel werd 'er bygebragt om buat te verontschuldigen. De Staaten van Zeeland spraken zeer ten zynen voordeele. Zy beweerden dat de Compagnie Paarden, over welke hy Ritmeester was, te hunner betaalinge stondt, en dat hy, te Bergen op Zoom t'huis hoorende, zyne zaak alle de Gewesten raakte, en althans niet door het Hof in den Haage behoorde beoordeeld te worden; dat, in de uitdrukkingen zelfs, die het misdaadigst klonken, de oogmerken om den Vrede te bevorderen doorstraalden. Het Hof scheen ook te neigen, om het misdryf van den zagtsten kant in te zien, en de straffe tot eene uitbanning te bepaalen. De Keurvorst van Brandenburg liet ten beste van den Gevangenen spreeken. Buat bekende niets gedaan te hebben dan met kennis van verscheide Regenten, onder anderen joan kievit, Gecommitteerden Raad wegens Rotterdam; en ewoud van der horst, eertyds die zelfde waardigheid van wegen diezelfde Stad bekleedende, maar toen gezeten in den Raad van Staat. Deeze beiden maakten zich weg, en vergrootten hier door het vermoeden tot bezwaar des Gevangenen. De Staaten van Holland drongen 'er op aan, dat buat naar de Placaaten van den Lande behoorde gestraft te worden; beweerende, dat het geenen byzonderen Persoon voegde in maatregelen te treeden, strekkende tot verandering der tegenwoordige Regeeringe; men voegde 'er nevens, dat het voor eenen Franschman onverschoonelyk was Vrede te willen maaken, zonder kennis van den Koning, wiens gebooren Onderdaan hy was. Lodewyk de XIV zelve vondt zich gehoond, dat een Edelman zyns Ryks, het belang eens vreemden Vorsten hooger stelde, dan dat zyns Vaderlands. De Graaf d'estrades drong sterk op de veroordeeling des Gevangenen. Buat werd veroordeeld om op 't Schavot onthalsd te worden: dewyl hy ongeoorlofde Briefwisseling met den vyand gehouden hadt. Het verzoek des Keurvorsten van Brandenburg om genade, of verzagting van straffe, vondt geen ingang. Buat werd onthoofd. Tot het laatste ongenblik beweerde hy, dat hy onschuldig stierf, en nimmer | |
[pagina 127]
| |
iets anders dan 's Lands welvaart gezogt hadt. Zyn gehouden gedrag, wanneer hy zyn doodvonnis hoorde, toont, dat zy, die den dood braveeren, wanneer dezelve hun, te midden des gevegts, verwardlyk voor den geest komt, dien op 't schavot niet altoos manlyk onder de oogen zien. De Graaf de guice verzekert, dat, indien buat bedaard gebleeven ware, om het Volk te onderrigten, dat hy als een slagtoffer van den haat der Partyen sneuvelde, dewyl hy een einde hadt zoeken te maaken aan eenen zwaardrukkenden Oorlog, de menigte het bestaan zou hebben, om hem van Beuls handen te verlossen. Zeker gaat het, dat deeze Straf-oefening veel gemors veroorzaakte. Het Volk betuigde, dat het bloed deezes Menschen op den kop zou nederdaalen der geenen, die hem aan hunne byzondere gevoeligheid opofferden. De Staaten van Zeeland leverden een scherp Vertoog in tegen de Staaten van Holland, hun verwytende, dat zy het gezag der Regeeringe aan zich trokken, en het hoog bewind zogten te voeren over de andere Gewesten; dat buat gestraft was over iets, 't geen men te vooren goedgevonden hadt te beloonen. Lodewyk de XIV, in tegendeel, beklaagde zich, dat de misdaad van Majesteitschennis in het Vonnis niet was uitgedrukt. Deeze hadt men agterwege gelaaten om de goederen des Veroordeelden niet verbeurd te verklaaren, en ze zyner Weduwe te laaten behouden. De vonnissen over kievit en van der horst uitgesprooken, als mede over anderen, die deel gehad hadden in den bedekten Handel met den Vyand, stuitten dit kwaad te eenemaalGa naar voetnoot(†)’. |
|