Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1785
(1785)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijProeve van Taal-en Dichtkunde, voorgesteld door B. Huydecoper. Tweede Uitgave door F. van Lelyveld. Met byvoegzels en vermeerderingen van den Schryver, en eenige aanteekeningen van den Uitgeever. Tweede Deel. Te Leyden, by A. en J. Honkoop, 1784. In gr. oct. 591 bladz.Na het geen wy, nopens het nut deezer vernieuwde en grootlyks vermeerderde uitgave van dit leerryke Werk, | |
[pagina 128]
| |
voor eenigen tyd gezegd hebbenGa naar voetnoot(*), zal het niet noodig zyn daarop weder staan te blyven: genoeg zy het ten dien opzichte te zeggen, dat dit tweede Deel, op dezelfde wyze uitgevoerd, den Taal- en Dichtkundigen Liefhebberen het zelfde nut verleent. Wel byzonder doet de Heer van Lelyveld hun hier een uitsteekenden dienst met aan 't einde van dit tweede Deel te voegen zyne welwikkende berigten, wegens de Frankduitsche Paraphrasis in Canticum Canticorum van willeramus, mitsgaders aangaande panckatius castricomius, den Nederduitschen Vertaaler en Schryver der Latynsche aantekeningen, in de uitgave van merula, Lugd. Batav. 1598. ----- Een vlytig onderzoek heeft den Heer van Lelyveld in staat gesteld, om ons den geleerden Pancratius nader bekend te maaken, en tevens op goeden grond te verzekeren, dat hy den Willeramus, dien hy van Meerhout gekreegen had, in 't Nederduitsch vertaald, en de Latynsche aantekeningen op denzelven geschreeven heeft. Wyders levert hy ons hier eene verdeeding der uitgave van den Willeramus, door Merula, tegen eenige Hoogduitsche Schryvers, door aan te toonen, dat het Leydsche Handschrift, waarmede de uitgave van Merula na genoeg overeenkomt, boven het Weener en het Breslausche Handschrift te schatten zy. Tevens behelst dit toegevoegde Stuk etlyke nadere berigten, raakende Willeramus zelven; en in de daar nevensgaande aantekeningen komen nog verscheiden byzonderheden voor, die ter ophelderinge onzer Lettergeschiedenisse strekken; waar onder die raakende Meerhout, en onzen oudsten Vaderlandschen Chronyk, (by misvatting dien van Meerhout als Schryver, daar hy 'er slegts de bezitter van geweest was, geheeten,) bovenal opmerking vorderen. Voorts behelzen de aantekeningen op en vermeerderingen by den Tekst van den Heer Huydecoper in dit tweede Deel, even als in 't voorige, een aantal van leerryke aanmerkingen, die ter ophelderinge veeler byzonderheden in 't Letter-Taal- en Dichtkundige dienen. Onder verscheiden anderen, om 'er eenigen van te noemen, vind men hier een verslag van de twee Handschriften van den Rymbybel van Jacob van Maerlant door den Heer Huydecoper gebruikt. Verder een afschrift van een gedeelte van een oud Liedeken op Graaf Floris en Gerard van Velsen, gevonden op een schut- | |
[pagina 129]
| |
blad agter een Handschrift van den opgemelden Rymbybel, 't welk voorkomt als ouder en beter dan 't Liedeken over dat onderwerp agter de Rymkronyk van M. Stoke geplaatst. By die gelegenheid laat de Heer van Lelyveld zig ook uit over 't verschil tusschen de uitgave van het laatstgemelde Liedje door Dousa 1591, en van Alkemade 1699, zvnde waarschynlyk de verandering van de hand van Alkemade of van een gelyktydigen Schryver: waar benevens hy ook aanmerkt dat een ander Lied, door Alkemade daarby gevoegd, duidelyke kenmerken draagt, dat het van geen ouden datum zy. Wyders ontmoeten we hier een berigt van den Theutonista, met aanpryzing van deszelfs gebruik, en 't bevorderen eener nieuwe uitgave. Eene aantekening over de zamenvoeging syns vader huns en niet syns vaders huns heeft den Heer Huydecoper, volgens het hier bygebragte, aanleiding gegeeven om op te merken, 't geen ook de Heer van Lelyveld bevestigt, ‘dat men oudstyds, van het begin van de negende tot het einde der veertiende eeuw, in onze taal en derzelver aanverwanten, de woorden vader en broeder in Genitivo nooit met een S achterop gebezigd heeft: eene byzonderheid, welke ons van veel waarde is, om echte van onechte stukken, getrouwe van ongetrouwe afschriften of uitgaven, te onderkennen; en te bepalen, of het voor dan na de veertiende eeuwe geschreven zy.’ Zo heeft ook eene aanmerking van den Heer Huydecoper, over 't gebruiken van sterke overdragtlyke spreekwyzen, als zeer gemeen in de Werken der beste Latynsche Dichters, den Heer van Lelyveld aanleiding gegeeven, om in eene uitvoerige aantekening te toonen, dat zulks ook meermaals by onze beste Nederduitsche Dichters gevonden wordt. ----- Buiten deeze en meer soortgelyke byzonderheden, verleenen ons de aantekeningen van den Heer van Lelyveld een overvloed van taalkundige waarneemingen, betreffende het gebruik, de betekenis en de afleiding veeler onzer Nederduitsche woorden, waarvan wy nog maar alleen het woord boogen hier ten voorbeelde zullen bybrengen. Dit woord, vooral in de betekenis van pochen of roemen, is by den Heer Huydecoper zeer verdagt; en hy betuigt dat dit woord hem altoos stoot in 't leezen; zynde de tyd van deszelfs geboorte, en 't verschillende gebruik voor het zelve, niet zeer voordeelig: nogtans is 't, gelyk de Heer van Lelyveld toont, zo zeer niet te wraaken. Schoon Vondel het niet meer dan eens in zyne Vertaa- | |
[pagina 130]
| |
ling der Herscheppinge aldus gebruike, vind men 't egter, volgens deeze aantekening, nu en dan in zyne andere werken, in den zin van roemen of pochen. Zie by voorb. Joseph in 't Hof Act. I. aan het begin Psalm XLIV. bl. 112. Hooft gebruikt het ook in Paris oordeel.
Geen andre magh by haer op puyk van schoonheidt boogen.
Ook in zyn Nederl. Hist. B. XX bl. 831. XXI. 942. XXIV. 1095. XXV. 1131. Zie ook g. brandts Poezy, II D. bl. 48. ook gebruikt het feitama in Hendrik de Groote bl. 87.’ Hoewel het kiliaan of plantyn onbekend schyne, was het toen evenwel reeds zo gebezigd; want men vindt het, dat de Heer van Lelyveld opgeeft, ‘als het oudste voorbeeld hem voorgekomen, by ed. de deene Fab. der Dieren 1567 bl. 202. Hoe ghy grooter zyt.
Hoe ghy altijt
V meer zult booghen.
Men vindt het ook in het Spel van Tysken van der Schilden. Delft 1615. bl. 24. by sam. coster Isabella 1619. bl. 24. Polyxena 1619. bl. 45. rodenburg, Jakoba bl. 24 enz.’ De Heer Huydecoper was, by de afgifte zyner Proeve van Taal- en Dichtkunde, zeer belemmerd met de afleiding van dit woord in die betekenis, doch wat laater kwam hy eenigzins op den weg, als te zien is, gelyk de Heer van Lelyveld aanhaalt, in eene aantekening op melis stoke I D. bl. 570. ‘De Heer huydecoper heeft aldaar twee plaatsen aangeteekend uit de Materie der Sonden fo. 31. d. en 34. d. wat heeft ons ghebaet hoverdie? of baech der rycheide, wat heeft ons die ghegeven? en fo. 98. a. Soe wie oetmoedich en verworpen habyt draecht, om hoverdie of baech ----- soe is 't sonde. De Heer huydecoper voegt daarby: “Vergelijk deeze twee plaetsen met die twee van spieghel” [in zyne Proeve aangehaald, Hertsp. I. 286
By lely, voghel, stier, is u boogh ring te achten.
en in het derde boek vs. 419
Of lust u boghen? Zeght, wat 's te leen-pronx onmaat
By dees verachte rijps ghesprenkelde sieraat?]
| |
[pagina 131]
| |
en gy zult my toestaan, geloof ik, dat daar boog juist is, 't geen hier heet hoverdie of baech; en dat ik den langgezochten oorsprong van boog, in die zelfde betekenis, eindelijk gevonden heb.’ Zoo vinden wy ook, volgens de nevensgaande aantekening van den Heer van Lelyveld, boogh in de betekenis van roem by hooft, in dien fraaien brief van Menelaus aan Helene
Geschikte staetlijkheen mijn hof oorbaerlijk cieren.
Van marmor is mijn schouw; maer geen kaneelevieren.
Van gulzigh' overdaet mijn taeffel heeft geen boogh.
Wyders deelt ons de Heer van Lelyveld het volgende nog mede, wegens den oorsprong van dit woord boogen in de betekenis van roemen of pochen. ‘By de Brabantsche en Vlaamsche Schryvers vinden wy dikwyls boogen, waar voor bu buigen!’ [hier voor haalt zyn Ed. een aantal van plaatzen, ook uit onze nieuwe Dichteren, aan] ‘by hooft, (vervolgt hy,) vindt men ook boogzaam na buigzaam, Ned. Hist. B. V. bl. 161. 't welk overeenkomt met het Angelsax. boclum obediens. Poirters Ydelh. der Wer. bl. 20. Een koetspaert met gevlochte maenen ende eenen gheboogden hals; deze schildery kan ons het denkbeeld geven van den oorsprong van het woord boogen. Men vergelyke huyghens, kostelyck Mal. vs. 92.
Sulck stelt sich boven reick van aller staten top,
Spreekt hooge, treedt niet laegh, spant borst en buyck en krop
Is dunckend' Heer van al, enz.
Wat opgespannen, gezwollen is, eenige rondheid heeft, is van het worteldeel baag, buig, boeg, boog afkomstig. Men erinnere zich bach, bak, tergum, waarvan ons achterbaks en bakboord, buik venter, waarvoor boech by lod. van velthem, Spieg. Hist. B. IV Cap. 33 bl. 255. wyders bogchel, gibbus, tuber, bok hircus, bach, bake porcus. Zie kiliaan waarvan bigge porcellus, en tot dit worteldeel brengen wy ook baag, boog. Zoude ons bagge gemma, lapillus pretiosus Spr. XI. 22. met dit baag of boog vermaagschapt, of van het Latynsche bacca, een edel gesteente, (virgilius in Culice vs. 67. horatius Sat. II. 3. 241 enz. zie gesners Thesaur.) afkomstig zijn? Sommigen hebben het laatste vermoed: zie mena- | |
[pagina 132]
| |
ge op het woord Bague; doch het Gothisch baug, Kimbrisch baug, circulus, annulus, Frankduitsch boug, Alemannisch pauch, monile, Angelsaxisch beag, beg, monile, armilla, gemma, sertum, corona, waarvan in het middeleeuwsch Latijn bauga, bauca, boga (zie spelmanni Glossar. Archaiologie, en du cange voce Bauga) toonen dat ons woord bagge van een ouder oorsprong is. 't Is zekerlijk van 't zelfde woord biegen, buigen afkomstig: de oudste beteekenis is die van een ring, en dewijl paarlen en gesteenten aan ringen gedraagen werden, zijn deze daarvan baggen genoemd. Men zie over dit alles hickesius Tom. I part. 2. pag. 92. junius in Willeram. p. 42. a.f. jault sur le Dictionaire de menage art. Bague. vergelijk ook ten kate I Proeve op Buig. In den Teuthonista, een oud Nederduitsch of Nedersaxisch Woordenboek van gerardus de schueren of gerardus van der schuyren, gelijk smetius hem noemt Oppid. Batav. C. XI. p. 141. gedrukt te Keulen 1475-1477, waarvan een afdruksel op de Stads Bibliotheek te Utrecht N 245 n. Catal. Bibl. Traj. p. 97. zie saxi Onomasticon P. II. p. 476, 477 en 593 en de Schryvers daar aangehaald; waarby men voegen kan keysler Antiqq. Septentrion. p. 454. mattaire Annal. Typogr. p. 381. T.I. edit. sec. In den Teuthonista, zeg ik, vind ik eene plaats, door junius, Etymol. Anglic. voce Baggeth reeds eenigermaate bygebragt, op deze wyze. Baigẽ. beroemẽ. vermetẽ. Jactare. Pompā exer'e. jactita'e. arroga'e. ṕsum'e. gloriando vanitate, ostenta'e. Pompitare. Verbager. hopoeker. swetzer. Beroemer. vermeter. Jactator. Jactitator. Presüptor. philocopus. popölus. Altiloquus. Magniloquus. Verbagyng. verboch. roeme. beroemyng. vermetyng, vermetelheit. pokerye. Jactācia. arrogancia. ṕsumptio. vanitacio. Hyr af steyt oeck in h. homoyt. Op homoit, houart. hoverdye staan wel veele Latynsche woorden van diergelyke beteekenissen; doch niets van baigen, dat is, volgens de spelling van dit Boek, boogen. Het woord hopoeker is op de H niet te vinden; ook niet by kiliaan noch plantyn. Ho is een verkorting van hoog, noch overig in hovaardy en homoed; en poeker is pogcher; derhalven is hopoeker een woord van nog sterker beteekenis dan hoogspreker. Hierin word ik bevestigd door 't geen ik vinde op de p. hoig poicken. In b. | |
[pagina 133]
| |
Baighen, hoig poicker. In b.v'. Baiger. ----- Het blijkt derhalven dat boogen een woord is van goede afkomst, en wij zien geen reden, waarom men het, daar het pas geeft, niet gebruiken zoude. Ik ben niet vreemd van te denken, dat met dit woord boogen ons woord pochen vermaagschapt is.’ |
|