Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1785
(1785)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijNatuurlyke Historie, of uitvoerige beschryving der Dieren, Planten en Mineraalen, volgens het Samenstel van den Heer linnaeus, met naauwkeurige Afbeeldingen. Derde Deels, vyfde Stuk. Te Amsterdam, by J. v.d. Burgh en Zoon 1785. Behalven het Voorwerk en den Bladwyzer, 360 bladz. in gr. octavo.Op de beschouwing der Halve of onsmeedbaare Metaalen, in 't voorige Stuk ten einde gebragt, volgt in het tegenwoordige, waarmede dit Werk voltrokken wordt, ten laatste nog de overweeging van 't geen de eigenlyke Metaalen, of de smeedbaare Metaalen, betreft; te weeten het Tin, Lood, Yzer, Koper, Zilver en Goud. Ieder deezer Metaalen beschryft de Heer Houttuyn met alle naauwkeurigheid, onder eene ontvouwing van de voornaamste byzonderheden, welken daaromtrent in aanmerking komen. Zie hier, uit veele andere berigten, nopens de scheiding der Metaalen uit hunne Ertsen, het verslag dat hy ons geeft van die van 't Koper. | |
[pagina 106]
| |
‘De manier, zegt hy, om het Koper uit zyne Erts te haalen, is in byzondere Landen verschillende; doch zulks schynt meest van den aart der Ertsen, van de Stoffen, waarin zy voorkomen, als ook van de Brandstoffen, en derzelver overvloed of schaarsheid, af te hangen. Wanneer de Ertsen zeer ryk in Zwavel zyn, kan men het Koper, daaruit bekomen, door ze eenige maalen te roosten, dan uit te loogen, en uit de Loog het Koper, door middel van Yzer, neer te stooten. Men kan ook de Koper-Ertsen eerst zuiver scheiden, dan tweehonderd tot driehonderd Centner daarvan op eenen Haard met Hout aansteeken, en, dit verbrand zynde, de Klomp een handbreed dik, met zeer klein gemaakte bevogtigde Erts, toedekken en weder laaten uitbranden; daarop vervolgens Water gietende en uit het zelve Vitriool kookende: 't welk, eenige reizen herhaald zynde, eindelyk zeer zuiver Koper geeft. Aan den Haarts geschiedt het smelten der Koper-Ertsen in eenen Krom-Oven. Op den Onder-Haarts worden gemeenlyk tot dertig Centner Koper-Erst, zynde meest Koperkies, welke driemaal is geroost, twaalf Centner Kniest, (dat is allerley moeilyk smeltbaare Bergstoffen, daar gemeenlyk wat Koper-Erts ingesprengd is,) die eenmaal is geroost, agttien Centner Slakken van Koper-Erts, en zes van Roostsmelten of ook Roostslakken by gedaan. De Oven wordt met Steenkolen en Turf, half en half, gevuld, en met veel voorzigtigheid gestookt, zettende het Vuur, door maatig blaazen met den Blaasbalg, aan. Den eersten arbeid noemt men aan den Onder-Haarts Erstsmelten, aan den Opper-Haarts Kiessmelten. Wordt de Raauwsteen, die van deeze eerste smelting by schyven afgenomen is; (welke schyven als de Erts arm in Koper is, dik zyn en zwart, als dezelve ryk in Koper is, dun zyn, en zig afneemen laaten, eer zy zwart worden;) viermaal geroost, zo noemt men ze raauwe Roost, welke in denzelfden Oven gesmolten wordt, waarin men de Ertsen smelt. De Oven wordt op dergelyke manier toegemaakt: men brengt op vierëntwintig Centners raauwe Rooststeen twaal Centners Kniest, en, wanneer de Roost zeer ligt smeltbaar is, nog wel meer in den Oven, en neemt het zelfde in acht als by het smelten van de raauwe Erts; maar hier is nog meer voorzigtigheid noodig. Met het Steek-Yzer moet men dikwils de proef neemen, hoe het met de smelting staat: want het gloeijende Koper is gedekt met een dunne kortsteen, en wat | |
[pagina 107]
| |
dikker korst van slakken, welke men eerst weg moet neemen, en weder in den Oven werpen: dan den Steen, terwyl hy nog bruin gloeit, (Middelsteen en in Lautenthall Spoorsteen genaamd) doorbreeken, en hard wordende, ook het Koper raauw Roostkoper genaamd, in Lautenthall Koning, daar uit neemen. Wanneer de Middelsteen agtmaal in 't Roostvuur is geweest, dan noemt men hem Koperroost, en deeze wordt weder, gelyk de raauwe Roost, doch gemeenlyk zonder byvoegzel of toeslag, met een helder Vuur gesmolten. Het Koper, dat van deezen arbeid komt, Koperroost-Koper genaamd, wordt gestooten, en de Steen driemaal geroost, (Armroost geheten,) even als de Koperroost, versmolten. Het Koper, dat daar van komt, noemt men Armkoper, als zeer weinig Zilver houdeude. Zo handelt men ook met de Stoffe, die aan den Oven groeit, Ovenbreuk genaamd, welke daar af gestooten, met Slakken van Zilver- en Lood-Ertsen gesmolten, insgelyks eenig Koper, dat men Ovenbreuks Koning noemt, uitlevert. Daar de Ertsen van verschillende hoedanigheid, rykheid en smeltbaarheid zyn, worden met voordeel de zwaar met de ligt smeltbaare, de armen met de ryken te samen gesmolten. Te Scholnitz in Opper-Hongarie, en meestendeels ook in de nabuurige Keizerlyke Erslanden, geschiedt de smelting in een Oven, welke den Krommen Oven nader komt dan den Hoogen Oven. De Zool stygt aldaar naar den Voorhaard toe, en maakt een Ketel in den Oven: het smeerzel, daar men den Oven mede digt maakt, bestaat uit vyf deelen Kley en zeven deelen Kolen-Assche: het wordt vast en zo hoog op den Zool gestooten, dat het tot onder de Vorm gaat, en derdhalf voet hoog op den Zool staat: als dan wordt het ook en wel zo hoog op den Voorhaard gestooten, dat, wanneer van den Voorhaardsteen, tot onder den Voormuur, een houtwaterpas gelegd wordt, de Zool in den Voorhaard, onder den Voormuur, een voet en zeven duim diep staat. Aan beide zyden, onder den Voormuur, maakt men van het Kley-smeersel Ruggen, ieder drie vierden voet breed, laatende tusschen beiden een Loop van vyf kwartier voet breedte, welke een Voet buiten den Voormuur uitloopt, en welke met Hout wordt toegedekt. Men vult den Oven met Steenkolen en Ertsen van veelerley soort, laag op laag, zo dat in 't midden een gat blyve, Neuzenstraat genaamd, 't welk men open houdt. Deeze vulling met Kolen, als de eersten ver- | |
[pagina 108]
| |
brand zyn, herhaalende, en nieuwe Slakken, als ook Raauwsteen en andere Stoffen, daar by doende, laat men eindelyk het gesmolten Koper uitloopen, neemt de Slakken en het gestolde Koper by schyven af, besprengt het Koper men wat water, en de Slakken worden, wanneer de Kopertegel ledig is, weder daar in gedaan, om eene nieuwe smelting te onderneemenGa naar voetnoot(*). Van deeze manieren hebben de meesten het gebrek, dat, door het zo dikwils herhaalde Roosten, terwyl de Ertsen en Kopersteenen elkander onmiddelyk raaken, buiten noodzaake, zeer veel tyds en brandstoffe verspild worden, en dat het meer Werkvolk vereischt; dat door deeze herhaalde onmiddelyke werking des Vuurs, inzonderheid op Ertsen, die niet of maar weinig Yzerhoudende zyn, met de Zwavel en Rottekruid, welken men eigentlyk het oogmerk heeft te verdryven, noodwendig een groot deel Koper verlooren gaat en verbrandt; als ook dat, of schoon het Vuur een gedeelte van den Zwavel in de Erts verniele, nogthans de brandbaare grondstof der gloeijende Kolen, welke de Ertsen onmiddelbaar aanraakt, deszelfs Zuur wederom te rug houdt, en dus de geheele afdryving van den Zwavel zeer belemmert. Veel verkiezelyker is derhalven het gebruik, 't welk te Bristol in Engeland omtrent de Ertsen van Cornwall, Devonshire en Noord Amerika, en, met eenige veranderingen, ook te Ordale en Kongsberg in Noorwegen gewoonlyk plaats heeft; zynde door justi, met veel nadruk, uit Vernuft en Ondervinding, den Hoogduitschen Smelteren, tot Kiezige Ertsen, aanbevolen. Aldaar geschiedt het, naamelyk, in een gewelfden Oven, welken men ook gebruikt tot smelting der Lood-Ertsen. Men maakt den Haard in den Oven en den Onderhaard met Zeezand toe, maaktze langzaam met Steenkolen heet; brengt de Koper-Ertsen geheel raauw, en slegts in brokjes als groote Nooten geslagen, tot vier Centners op eenmaal, door het Gat, dat boven in 't Gewelf is, daar binnen: stopt het gat aanstonds weder toe, en stookt met Steenkolen. Dit inzetten wordt om de vier Uuren herhaald, met byvoeging van de Stukken, die van het Roostsmelten gekomen zyn. De Slakken, die dan voorkomen, haalt men door het mondgat des | |
[pagina 113]
| |
Ovens uit; den Steen of het Raauwmetaal steekt men alle vier-en twintig Uuren af: dit slaat men klein; werpt twintig Centners daarvan op eenmaal in den Oven; stookt agttien Uuren agtereen al voort; steekt dan den Onderhaard open, en laat den steen of geroosten steen uit, dien men dan ettelyke maalen smelt, tot dat hy het Zwart-koper laat vallen. Dit steekt men, in langwerpige stukken, op den Zandhaard af, en dan zet men ze weder in den Oven; en stookt zo lang, tot alle onzuiverheid weg, en het Koper gaar zy, 't welk dan op den Zandhaard afgestoken en in Water gekorreld wordt. Deeze Oven kan drie tot vier dagen, en met eenige oplettendheid zes tot agt dagen, uithouden, eer men noodig heeft den bovensten Haard te vernieuwen, en in een grooten Oven van dit slag laaten zig, in drie tot vyf dagen, meer dan honderd Centners Koper-Erts doorzetten. In dergelyke Ovens worden aldaar alle bewerkingen, van den aanvang, tot het gaarmaaken des Kopers toe, verrigt, tot het welke men, op andere manieren, altoos meer Ovens noodig heeft. De Kopersteen, die by den eersten arbeid valt, wordt agt tot twaalf Uuren geroost, dan in vloeijing gebragt, nog eens op deeze manier doorgezet, als wanneer reeds Zwart-Koper volgt, dat men eenige uuren gesmolten houdt, de bovendryvende verslakte stoffe daar schoon afhaalende, en dus in dien zelfden Oven gaar dat is, ten gebruike bekwaam, maaktGa naar voetnoot(*). Dus ziet men dat het Koper zeer moeilyk uit zyne Erts te haalen en volkomen te zuiveren is. Ook bevat het byna altoos nog eenig Yzer, en dat schoone Japanse Koper, zo men wil, eenig Goud. Ik heb Monsters van deszelfs bereiding ontvangen, waar uit blykt, dat het zelve ook ten minste vier smeltingen ondergaat. De Erts, zo als die valt, gelykt zeer veel naar de gemeene geele Koper-Erts van Engeland, Duitschland, Noorwegen en Sweeden. De eerste smelting daarvan levert den Raauwsteen uit, die zeer voos en poreus is, uit den rossen ziende; de tweede, een vastere Spoorsteen, welke zwartachtig bruin is, en iets Metaalachtigs vertoont: de derde het Zwart-koper, dat helder klinkt, in platte schyven; de vierde het Gaar-koper, | |
[pagina 114]
| |
't welk zyne kleur heeft, en door de vyfde smelting, eindelyk, tot die bekende hoogroode Koperstaaven wordt gebragt. ----- Dog het onderscheid der Ertsen maakt, als ik gezegd heb, in deezen een aanmerkelyk verschil.’ |
|