Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1785
(1785)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijSaamenspraaken over de Hebreeuwsche Poëzy, door J.G. Herder. Uit het Hoogduitsch vertaald. Twee Stukken. Te Leyden, by J.v. Tiffelen en B. Onnekink 1784. Behalven het Voorbericht, 525 bladz. in gr. octavo.Na een voorafgaend onderhoud over het schoone en verhevene der Hebreeuwsche Poëzy, vindt men in deze Samenspraken eene oordeelkundige ontwikkeling van de oudste begrippen der menschen, met ene opheldering van derzelver trapswyzen voortgang, nopens de Natuur- en Godsdienstkennis, opgemaekt uit de oude Gedichtstukken en Dichterlyke Schriften der Hebreeuwen. In de voordragt hier van leert ons de Heer Herder de denkwyze dier vroegere dagen kennen, ontvouwt ons de uitmuntendheid en den aart der Dichtkunde in de Bybelbladen, en geeft by die gelegenheid menigvuldige ophelderingen zo van byzondere spreekwyzen, als van geheele Geschiedkundige voorstellingen. Om van dit laetste een voorbeeld mede te deelen, zullen we hier zyne verklaring van 't geschiedverhael nopens Babels Toorenbouw plaetzen. - Alciphron, met wien Eutyphron deze gesprekken voort, die juist niet gunstig denkt over de oude Hebreeuwsche gedenkstukken, ziet dit verhael aen als een Fabel, dien hy zeer onnoozel vind. - Eutyphron brengt hem onder 't oog hoe deze vertelling hier eigenaertig ingevlochten is tusschen de aldaer bygebragte GeslachtregistersGa naar voetnoot(*), om eenig denkbeeld te geven, door welk toeval de menschen | |
[pagina 99]
| |
in de harde Noodzaaklykheid gekomen zyn, om van elkanderen af te trekken en zich te verdeelen; waarom het gesprek indezervoege vervolgt. Alc. En dat middel was die kinderachtige Torenbouw? Eut. Het wordt ook als kinderachtig voorgesteld, en heeft een kinderachtig einde. Om dat zy van ééne tong en spraake waren, wilden zy tot den Hemel bouwen; En, om dat zy tot den Hemel bouwen wilden, wierden zy van verscheidene tongen en spraaken. Zy wilden een teken hebben, op dat zy zig niet verspreiden zouden, en zy wierden verspreid. ----- Het oogmerk der vertelling vertoont zig voor den eersten opslag van het oog. Alc. En Gods nederdaaling en vrees daarby? Eut. Blykbaar spotterny, gelyk het geheele verhaal bespottende is. Hebt gy ooit den 2den Psalm met eene opmerking, hier toe betreklyk, gelezen? Waarom woelen de Volkeren,
en denken op nietigheid?
De Koningen der aarde staan te samen,
de Vorsten beraaden zig te samen tegen Jehovah. -
Die in den Hemel woont, lacht;
Jehovah spot met hun. -----
Daar hebt gy de beste uitlegging der geheele vertelling. Zie in het vorige Kapittel; wie heerschte in Babel? Wie stichtte Babel? Alc. ‘De geweldige Jager voor den Heere, Nimrod.’ Eut. En waarom wordt hy zo genoemd? Immers niet om die onnozele reden, om dat hy op Vossen en Haazen in de vlakte van Sinear, dat geheel geen bergachtig, boschryk, land is, joeg; Vossen en Haazen jaagt men ook niet voor den Heere. Wy moeten maar de eenvouwigste betekenis zoeken; ----- Wat heet in het Hebreeuwsch een Jager? Alc. Een verstrikker. Eut. Een geweldig Jager is derhalven een ‘geweldig verstrikker,’ een man, die de menschen door list onder zyne macht brengt. Dat was Nimrod; als zodanig komt hy voor in de Oostersche overleveringen, die veel van hem gewaagen; en ook dat bevestigt het verhaal, 't welk gy wilde bespotten. Hy vondt eene schoone vlakte, hy vondt bouwstoffen en gewillige handen, om daar niet slechts eene vaste verblyfplaats te stichten, maar ook om een zeer hooge Koninglyke Toren te bouwen. Den onno- | |
[pagina 100]
| |
zelen lieden, die nauwelyks boven den staat van Wilden waren, en welken hy te samen gejaagd hadt, wist hy diets te maaken, dat dit een stuk voor hunne algemeene veiligheid, een middel hunner bestendige vereeniging, ware, terwyl het, in zyne bedoeling, niets anders was dan een gedenkstuk zyner grootheid en hunner slaverny. Nu weet gy, dat in de oudste tyden de Hemel als een wooning van God beschouwd wierdt; wat derhalven den Hemel naderde, verhefte zig tot Gods verblyf, en drong zig in tot zynen throon, op die gronden rust het verhaal, Wel aan! wy willen een Stad en Toren voor ons bouwen,
welker spits tot in den Hemel reike.
En God bootst hun trotsch, verwaten, besluit demoedig na;
Wel aan! wy willen nederdaalen,
en hunne lippen verwarren. -----
Zy hebben het aangevangen te volbrengen,
en zullen zig niet laten weêrhouden,
tot dat zy het werk volbracht hebben. -----
bemerkt gy de doorgaande spotterny niet duidelyk? Alc. Het verwondert my zelfs nu, dat ik die niet al vroeger bemerkt heb. Eut. De grootste bespotting ligt in den uitslag van de grootste bedoeling; Zy willen ten hemel stygen; God vreest het, en zorgt dat zy hun Reuzen-ontwerp niet zullen laaten vaaren, voor dat zy het volbracht hebben; en ----- raakt met zynen vinger hunne lippen even aan, verandert een weinig den adem, die over hunne tongen vloeit, en daar liggen alle hunne grootsche ontwerpen in het zand, daar moet de Toren, zo onvolmaakt als zy is, blyven staan! Zy heet verwarring, Babel, een eeuwig gedenkteeken van hunnen, door een Niets vernederden, hoogmoed. Het verhaal schikt zig juist naar den aart van het voorval, het is eene schoone proeve van fyne bespotting met koele eenvoudigheid voorgedragen, en door da daad zelve geschilderd. Grootheid en kleinheid; Der menschen opstygen ten hemel, Gods nederkomst; De zeekerheid en gerustheid der eersten, het gevaar en de vrees van den laatsten, en het eenigst middel, waarmede hy zig weet te redden. Dit alles wordt hier zo geestig, zo stil en treffende, tegen malkanderen overgesteld, dat het, ik herhaal het, als eene der fynste, en tevens sterkste, bespottingen, daar de menschelyke verwaandheid ooit mede gegispt is, beschouwd moet worden. God heeft niet noodig voornaame Natuurkrach- | |
[pagina 101]
| |
ten te g bruiken! De kleine verandering in den adem des monds is meer dan de vreesselykste Bliksem en Donder; De overweldiger van Gods heerschappy wordt door de geringste kleinigheid, die bedacht kan worden, verslagen; Hy staat daar als een voorwerp van welverdienden schimp; Hy en zyn Koninglyke zetel zyn spotnaamen. ‘Dat was de geweldige menschenjager voor het aangezicht van Jehovah!’ die zig byna met hem gelyk stelde, die voor zyne oogen op de schouderen eener bedrogene, en onder 't jok gebrachte, menigte ten Hemel steigen wilde! ----- Dat myne verklaaring waar zy, betoonen alle de Poëziën der Hebreeuwsche Dichters, die van Babel spreken, of daarop doelen, en die naauwkeurig den toon en het karakter dezer eerste vertelling hebben. Alc. Dien toon en dat karakter? Eut. Het zyn alle spotliederen op Babel, in hun geheel en in hunne trekken juist in den aart dezer vertelling vallende. Gelyk Babel hier voorkomt, zo blyft het by aanhoudendheid de naam van hoogmoed, pracht, trotsheid, verdrukking, listige overheersching, en geweldenary. Gelyk Babel hier voorkomt, zo is het overal aan den eenen kant het zinnebeeld van eene verwaatene onderneeming tegen God, met eene Toren tot den Hemel te willen optrekken, en den throon der overweldiging tot in de Starren te vestigen; Maar aan den anderen kant ook het zinnebeeld der verwarring, der verwoesting, der Goddelyke bespotting van der menschen Reuzen-ontwerpen. De trotsche Koningin hadt voormaals den zwymelbeker in de hand, waaruit zy eerst, gelyk hier, den Volkeren der aarde inschenkt, en vervolgens zelve drinken moet; Haare heerlykheid verdwynt als een droom, en die Koningin heet ----- Babel. Alc. Gy geeft my eene soort van sleutel voor alle Propheeten, want inderdaad de Poëziën over Babel zyn allen van dezen Stempel. Eut. De Poëziën over andere Volkeren zyn even eens ingericht, en even karakterizeerende. In het laatste Boek van den Bybel komt Babel nog op dezelfde wyze voor, als ik het u hier vertoon. Zy heeft den zwymelbeker in de hand, waarmede zy de volkeren dronken heeft gemaakt; Op haar voorhoofd is de naam der Lastering, der vermetele trotsheid jegens God; Zy zinkt eindelyk als een Molensteen, en over haar gaat een spot- en treurlied op, juist in den toon dezer spottende vertelling. Die groote Dryfster der waereld die Menschenjaagster voor het aangezicht van Jehovah, wordt steeds te schande.’ |
|