voor die gemeinte zoo nuttig geweest was, zich, ter kwijting van zijn gemoed, en ter bewaaring van de gemeinte, naar Paulus begeeven hebbe, om hem van den staat der zaaken te Kolossen kennis te geeven, en dat dit de naaste aanleiding tot het schrijven van dezen brief geweest zij. Men zie Hoofdst. IV. 12.
't Is deze zelfde opmerking, die ons ook aanleiding geeft, om en de plaats van waar en den tyd wanneer, deze brief geschreeven zij te ontdekken. Vergelijken wij tog deze woorden met Hoofdst. I. 23, 24. en IV. 18 enz. wij hooren Paulus van zijne banden, lijden en verdrukkingen gewaagen. Wij bemerken ook, dat Lucas, Aristarchus en Timotheus bij hem waren, en dus worden wij uit Hand. XXVII. 2. allernatuurlijkst geleid tot de banden, waarin Paulus te Romen was, om des Euangeliums wil.
Maar welke banden waren het? niet toch zijne laatste, maar zijne eerste banden; dit blijkt klaar, om dat in Paulus laatste banden Timotheus niet bij hem was, gelijk uit 2 Tim. IV. 9-11 en 21 blijkt. Daarbij, wij vinden, behalven Tijchicus, den brenger van dezen brief, ook Onesimus genoemd. Dezen Onesimus had Paulus in zijne banden geteeld, maar toen deze ook met een brief aan Philemon werd afgezonden, 't geen waarschijnlijk gelijktijdig met het verzenden van Tijchicus geweest is, had Paulus hoop, dat hij den geloovigen nog zoude worden wedergeschonken. Ziet den brief aan Philemon vs. 22. Ik weet wel, dat tegen deze aanmerking verscheidene bedenkingen zijn ingebragt, maar zij zijn ook door anderen, naar het ons toeschijnt, meer dan overvloedig opgelost, waarin wij ons echter thans niet inlaaten.
Met een enkel woord melden wij alleen nog, wat het groote hoofddoel van den Apostel in dezen brief zij. Dit was geen ander dan den Colosseren op het sterkste te verzekeren, dat zij van Epaphras het Euangelium zuiver ontvangen hadden; en derhalven, dat zij in de leer van Christus zoo hadden te volharden, gelijk dezelve hun geleerd was; zonder eenigzins het oor te leenen aan eenige verleidende leeraars en leerlingen, met welk een voorgeeven van meerder wijsheid of heiligheid die ook mogten voorgedraagen worden.
Overeenkomstig met dit groote hoofddoel des Apostels, wordt deze brief ook op eene zeer voegzaame wijze ingericht.
Immers, na het gewoone opschrift en de begroeting,