Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1785
(1785)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijCodrus, Treurspel, door P.J. Kasteleijn. Proficit et recreat. Te Amsterdam, bij P.J. Uijlenbroek, 1784. Behalven het Voorbericht, 88 bladz. in gr. octavo.In dit Tooneelstuk is eene groote verscheidenheid van characters, die in verschillende omstandigheden werkzaam zyn, en dus, naar maate hier van, zeer onderscheidene uitwerkingen | |
[pagina 46]
| |
voortbrengen. Een ontwerp van dien aart uit te voeren, bestendig de natuur in agt te neemen, heeft zeker veel moeite in zig. Dit egter heeft de Heer Kasteleijn in deezen zo wel gedaan, dat hy deswegens eene vry algemeene goedkeuring moge wegdraagen. Zie hier deszelfs beloop, waaruit men eenigzins kan nagaan, welk eene oplettendheid de uitvoering vereischte. Codrus, Koning van Athene, bemint Philaïde, in rouw gedompeld over het sneeven van haaren geliefden Medon, den zoon van Elisinde, die Philaïde tragt te troosten, en haar noopt om met den Vorst te huwen. Dan Medon is niet gesneuveld, hy verschynt eerlang; en de wederzydsche liefde vertoont zig in volle kragt. Midlerwyl poogt Elisinde, in 't vast vertrouwen, dat Athenes heil het Huwelyk met Codrus vordert, de twee Gelieven te beweegen, om hunne Min aan 't heil van den Staat op te offeren. Medon besluit 'er eindelyk toe, verlaat Athene, en moedigt Philaïde aan, om met Codrus in den egt te treeden. Codrus ontdekt dit vervolgens, staat daarop van Philaïde af, en geeft bevel om Medon te zoeken en te rug te brengen. ----- In die omstandigheden maakt Artander, Koning der Doriërs, zig by verrassing Meester van Athene. Codrus wordt ter dood gevonnisd, en 't zelfde lot valt ook Elisinde en Philaïde te beurt, in welker dood Artander waande het overblyfzel van den stam van Theseus te verdelgen, en dus zynen troon te vestigen. Edoch vóór de uitvoering van 't vonnis wordt een gevangen voor Artander gebragt; deeze erkent hem voor den persoon, die hem, in een voorigen Veldslag, toen hy in zyne handen was, losgelaaten en in 't leeven gespaard had; dit doet hem den gevangen op vrye voeten stellen; niet weetende dat het Medon is, dien hy meende al vroeger gesneuveld te zyn. Maar Medon, ziende Codrus geboeid, verneemende dat die Vorst, benevens zyne Moeder en Beminde, ter dood veroordeeld waren, weigert die gunst te ontvangen. Hy verwyt Artander zyne wreedheid, en vordert dat hy dan ook hem doe dooden. Artander herhaalt zyne betuiging, schenkt hem het leeven, en stelt hem voor, één der drie veroordeelde persoonen uit te kiezen, om met hem het leeven te behouden. Na 't doorstaan van een geweldigen stryd van hartstogten tusschen dit viertal, verklaart Medon, (na dat hy Artander te kennen heeft gegeeven, dat hy geen vreemdeling, maar Medon, de zoon van Elisinde, uit den stam van Theseus, zelve is,) den Vorst, dat hy Codrus ontslaagen vordere, en zyne Moeder vry eische; terwyl hy voor haar zal sterven, en zig met zyne Philaïde aan 's Vorsten wreedheid opofferen. Zulks geschiedt niet zonder merkelyken tegenstand van Codrus en Elisinde, welke laatste in woede Artander wil doorsteeken, dat egter Codrus wederhoudt. Artander stelt hier op Codrus in vryheid, mids hy Athene verlaate, spreekt ook over Elisinde het | |
[pagina 47]
| |
doodvonnis uit, en beveelt dat over Medon eerst te voltrekken; gelastende hem het hoofd van Medon te brengen, in de tegenwoordigheid van Elisinde en Philaïde, eer hy haar vonnis laate uitvoeren. Codrus vertrekt, doch hy verschynt eerlang weder doodlyk gewond, doordien hy zig in een wanhoopig gevegt had ingewikkeld; en ter gelyker tyd verspreidt zig een krygsgerugt, ontstaande uit een Thebaansch krygsleger, dat Athene vermeesterd heeft, 't welk Artander met de zynen tot den kryg roept. Terwyl Codrus met Elisinde en Philaïde den gunstigen keer voor Athene niet zonder aandoening beschouwen, dan tevens gevoelig aangedaan zyn, over het verlies van Medon, verschynt Medon zelve, en het volgende Tooneel besluit dit Stuk. MEDON.
De vrijheid is hersteld, en wij, wij triomfeeren:
PHILAÏDE.
Hij is 't!...hij leeft!...
ELISINDE.
Mijn zoon!..
PHILAÏDE.
ô Medon!...door wiens moed...?
CODRUS.
Treê nader. ----- Welk een magt, wat God heeft u behoed?
MEDON.
In welk een' droeven staat moet ik u wedervinden?
De zege kan Athene aan weinig vreugd verbinden,
Wanneer zijn koning sneeft.
CODRUS.
Gij dwaalt, grootmoedig held! -----
Vaar voort...Dat gij mij ras Athenes toestand meldt.
MEDON.
De dappre NileusGa naar voetnoot(*), die zijn boeijen zag verbreeken,
En streevende naar de eer om mijnen dood te wreeken,
Ontvloodt in stilte Atheen', bewust, door mijnen mond,
Dat zich 't Thebaansche heir reeds zeer nabij bevondt.
Hij vliegt het tegen; maalt ons noodlot hun voor de oogen;
Koomt met de gantsche magt ter stadspoorte ingevloogen;
Bezet rondsöm de markt, op welke ik was geleidt,
En weert den wreeden slag dien mijne hals verbeidt.
'k Zie onverwacht den beul een pijl in 't hart gedreeven,
Wijl hij zijn' arm verheft om mij den slag te geeven...
Elk schrikt, elk zoekt de vlugt, maar ziet zich digt bezes,
Daar 't bloedvergietend' staal het vlieden hen belet.
De held ontboeit mijn' arm, wijl Thebes oorlogsknechten
| |
[pagina 48]
| |
Den snooden Doriër aan allen kant bevechten...
Ik voeg mij aan het hoofd: wij strijden: alles sneeft.
De wreede Artander, dien men sterk geketend heeft,
Verwacht, vol schrik, den dood, en siddert in zijn boeijen.
Men ziet des vijänds bloed langs markt en straaten vloeijen;
't Atheensche volk ziet zich verlost van dwinglandij;
Het Godendom zij de eere! Athene is weder vrij.
CODRUS.
ô Medon! edel held! wiens arm mogt triomfeeren,
Beklim na mij den troon: gij moet na mij regeeren.
Bestuur 't Atheensche volk, beschut hen voor gevaar:
Denk dat ze uw kindren zijn, en volg mijn voorbeeld naar.
MEDON, voor hem knielende.
Neen, niemand voegt die eer: wil mij niet overreden.
Der Goden magt alléén, die ons heeft vrij gestreeden,
Is slechts deeze eere waard', ----- Elk burger zij voortäan
Alléén der Goden, en geene sterftings onderdaan.
En wien toch zoude 't volk zoo hoog als u waardeeren?
De vrijgestreeden stad zal geenen koning eeren.
Als burger van Athene ontvliede mij de tijd.
Hij staat op, geest Philaïde de hand.
En gij voltooit mijn heil, daar gij uw hart mij wijdt...
Tegen Codrus.
Wien 't lust moog' zich den last der kroone vrij verwerven:
Ik wensch voor mij niets meer dan eens als gij te sterven.
CODRUS, tegen Medon en Elisinde.
Genoeg, Athene is vrij, ofschoon 't mij sterven ziet.
Vaartwél! - Omhelst uw' vorst. - Vergeet, vergeet mij niet!
Richt mij geen eerzuil op, dan slechts in uwe harten.
Hoe vrolijk sterf ik niet! Mijn ziel voelt leed noch smarten.
Tegen Philaïde.
Vaarwél! vaarwél, prinses!...Gy weent!..ween niet om mij...
ô Goôn! beschermt Athene, en maakt het eeuwig vrij.
De dood genaakt...kan 't zijn...ô jongste, ô zoetste stonden!
Nog nimmer heeft mijn ziel dit streelende ondervonden.
Hoe schoon is niet de dood, de dood voor 't vaderland!..
Ik sterf...ô Vrienden! drukt, met uwe waarde hand,
Mijne oogen toe...Vaart...wél...!
ELISINDE.
Hij sterft! - Ontvangt hem, Goden!
Ontvangt zijn' vrijen geest, ter starren ingevlooden!...
Droogtuwe traanen af: verwinnen we onze pijn:
Zijn dood moet niet beweend, maar wél bewonderd, zijn.
|
|