ook alle aanwezigheden gebood gy op te klimmen uit het niet, tot Weezens stoffelyk en onstoffelyk, zichtbaar en onzichtbaar, redelyk en redeloos, allen gav Gy algemeene en byzondere eigenschappen, door welken zy, nevens Uwen invloed, bevel ontvingen te werken, overeenkomstig den aart dien Gy hen schonk. De hemellighaamen doorloopen dan hunne kringen, door U beperkt; ook dit bevel ontving de Zon: ras zal zy dan op nieuw verschynen ter verlichtinge, ter koesteringe van den mensch, van alle uwe schepselen, myne medebewooners op Uw waereldryk. Groot zyt gy, ô ondoorgrondlyk weezen aller weezens! groot zyn ook Uwe werken die my omringen! De gantsche aarde, de geheele geschapenheid is der heerlykheid des Naams Gods vol. Halleluja!
Ik hoor, ik gevoel reeds het geblaas van uwen Adem die over my uitgaat. ----- O groot, ô eeuwig God! wat ziet myn verwonderend oog!
Ik zag opwaards naar den Hemel, en ziet alle de Lichten kwamen te voorschyn. ----- Duizendmaal duizenden in ontelbaare menigte, gelyk die der zaadkorrels uit des zaaiers hand, verspreidden zich over my gedurende den nacht. ----- Sterren vol schoonheid en aanminnigheid brandden daar in verrukkende klaarheid, en verspreidden hunne straalen in de schoonste orde over de waereld. Lang staarde ik 'er op; een heilig stilzwygen vervulde my, gevolgd door aanbidding, gepaard met blydschap. ----- O! in een oogenblik was ik naby mynen Schepper! naby de Bron der lievde, uit wie my alle gelukzaligheden toevloeiden!
ô Gelievde Vrouw! myne lieve Kinderen! ik word nu nog met blydschap aangedaan, over deze destyds heuchlyke ondervindingen ----- Ja, nu op dit oogenblik gevoel ik nog vreugde over de zalige beschouwingen, die in Edens Hov myne ziel vervulden. ----- Schoon is de helderheid van den nacht, aangenaam is het dan te wandelen op de velden: dan klimt des Scheppers lov uit het hart op als eene vlam; dan spreekt de mond God verheerlykende zielstreelende gezangen; dan omringt ons rust, blydschap en vrede.
Met opene oogen aanschouwde ik nu dien geheelen hemelschen luister. ----- Ik ontdekte de sterrenbaan, die als millioenen vonken onder elkander flikkeren, en als een boog aan den hemel vormen. Ik beschouwde het gansche hemelrond, dat door de Engelen word bewandeld; die in heilige lievde aldaar hunne lovzangen opheffen, die, vervuld met hemelsche vreugde, ook dikwerf den mensch den aangenaamen vrede doen gevoelen. Zuiver in reine liefde, rusten zy niet in hun hoog beroep, voor dat volbragt zy 't geen hen werd aanbevolen en opgelegd; dan herklimmen zy de hoogere plaatsen met nieuwe vreugde; daar stellen zy zich dan wederom onder de