Het gedrag van Jonkheer A.P. van der Capellen, Colonel hy de Cavallerie ten dienste van de Republiek der Vereenigde Nederlanden, en Eerste Luitenant van het Escadron Guardes du Corps van Z.D.H. den Heere Prince van Orange en Nassauw enz. enz. enz. Aan het Publicq door Hem zelven opengelegt In 's Gravenhage, by C. Plaat, 1784. Behalven de Introductie, 128 bladz. in gr. octavo.
In dit Geschrift voldoet Jonkheer A.P. van der Capellen aan veeler begeerte, daar ze, aan de gunstigste zyde van hem denkende, al voorlang gewenscht hebben, dat zyn Hoog Welgebooren, overeenkomstig met zyne reserve, in het Avertissement, in July 1783, in de Couranten geplaatst, zyn goeden naam zou handhaaven, door zyne onschuld aan het hem te last gelegde of gesoupconneerde in een helder licht te stellen. Het onpartydige Publiq kan nu over het voorgevallene, dat zo veel gerugts gemaakt heeft, en zeer verschillend beschouwd is, oordeelen, en 't zal, vertrouwen we, te over reden vinden om het gedrag van Jonkheer van der Capellen, in deezen gehouden, te billyken. Hy heeft, ter duidelyker voorstellinge van dit stuk, zyn Geschrift in drie deelen verdeeld.
‘Vooreerst, in eene eenvoudige opgaave, zegt hy, der oorzaaken, welke tot de verkoeling van de genegenheid van zyne Doorluchtige Hoogheid voor my de apparente aanleiding gegeeven hebben. Ten tweede, in een Verhaal van het geene, dat met, en zedert myn gesprek met hoogstgem. Z.H., op den 27 Juny van het afgeloopen jaar tot heeden toe [of den 31 July deezes jaars] is gepasseert. En eindelyk ten derde, in het openieggen van de gronden en reedenen, die my, geduurende een verloop van zoo veele maanden, hebben te rug gehouden, de faeheuse omstandigheden waarin ik my, buiten eenige schuld, gebragt zie, aan 't Publicq meede te deelen.’ ----- Erkentelyke dankbaarheid, en de vleiende verwagting van een gunstigen uitslag hebben hem dus ver doen afzien van eene openbaare zelf verdediging.
‘Maar boven en behalven dit alles,’ (dus vervolgt zyn Hoog Welgebooren) ‘zoo wierd ik te rug gehouden van eene opentlyke, en thans onvermydbaare zelfsverdediging, door de ongelukkige toestand, waarin zich myn dierbaar Vaderland bevind; de alombekende en bedroevende verdeeltheeden, waarmeede het te worstelen heeft, en welke ik oordeelde, dat ook tot myne verdrietelyke situatie, (hoe zeer ik my nooit in politieque verschillen had gemelleert,) aanleiding hadden gegeeven, deeden my niet minder met voorzigtige bedaartheid te werk gaan. Ik vreesde voor het moment, dat ik, door eene opentlyke opgaave van myne particuliere verongelykingen, genoodzaakt zoude zyn, zaaken aan den dag te bren-