gen van eensgezindheid en liefde, op het levendigst moet bezeffen.’ Het eerste gedeelte vervat des regels van gedrag, en het tweede derzelver aenpryzing ter betrachtinge. In 't een en 't ander drukt zich de Leeraer met zeer veel naeuwkeurigheid en kracht van zeggen uit; hechtende voorts, ten slot zyner Leerreden, aen alles zyne nadruklyke aenspraken, betrekkelyk tot den byzonderen toestand, waerin hy deze Leerreden voordraegt. ----- 't Zal velen, zo we vermoeden, niet ongevallig zyn, deze regels alhier beknoptelyk by elkander te vinden; waerom we dezelven, zonder des Leeraers verdere uitbreiding, als op zichzelven staende, zullen plaetzen. Ze zyn natuurlyk wel byzonder geschikt naer den aert dezer verenigde Gemeente, en kunnen dus niet altoos in alle andere Kerkgemeenschappen op zodanig ene wyze stand grypen; doch de ene en andere van dezelve is echter zo ingericht, dat ze ook, in alle andere omstandigheden, ter handhavinge van liefde en eensgezindheid in acht genomen kunnen worden. ----- De Eerwaerde v.d. Horst splitst dezelven in zodanigen die alleen de Leer betreffen, en zulken, die ook betrekkelyk zyn tot de Zeden en het Huishoudelyke. ----- Tot het eerste behooren de drie volgende.
‘I. Elk onzer wagte zig van, onder de leden der Gemeente, overeenstemming te vorderen, in Gevoelens, die niet behooren tot het weezen van den Christelyken Gods-dienst: ----- die omloopen buiten het Geloof in Jezus Christus: ----- buiten de belydenis, dat Jezus van God gezonden is, om de menschen met God te verzoenen in zyn bloed, en om hen ter eeuwige zaligheid te brengen, langs den weg van Bekeering en Heiligmaaking.
II. Laat ons zorgvuldig waaken tegen allen invoer van Geloofsbelydenissen of Formulieren van menschelyk opstel. ----- Hiermede begrypt men van zelve, keur ik geenszins af, dat men zyne Gevoelens, omtrent welke stukken ook, by geschrifte openbaare. Dit staat vry, en kan noodig zyn, althans nuttig, vooral, wanneer men ook de gronden van deeze gevoelens bloot legt. ----- Maar verre zy het van ons, iemants Geloofsbelydenis ooit zo veel te laaten gelden, dat wy anderen daaraan willen binden, verre zelfs van ooit zo veel belang te stellen in de Geloofsbelydenis van eenig gezelschap, hoe taltyk, en uit hoe aanzienlyke, Geleerden of schranderen bestaande.
III. Wy behooren zorg te draagen, om ons nooit te laaten verleiden door Dweepers en Geestdryvers.’