Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1785
(1785)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 8]
| |
De Rede en haar gezag in den Godsdienst, briefswyze voorgesteld door Paulus van Hemert, aan den Hoogeerwaardigen Hooggeleerden Heer Gisbertus Bonnet, Dr. en Prof. in de H. Godgeleerdheid en Akademieprediker te Utrecht. Te Utrecht, by J.C. ten Bosch, 1784. In gr. octavo, 167 bladz.Voorgaende gesprekken van den Heer van Hemert met den Hoogleeraer Bonnet hebben, naer luid van 't begin dezes Briefs aenleiding gegeven, tot het schryven van denzelven; voor zo verre zyn Hoogeerwaerde in die gesprekken getoond had, ‘niet ongenegen te zyn om zyne bedenkingen, wegens verscheiden onderwerpen van den Hervormden Godsdienst nader te hooren, en schriftelyk met hem te onderhandelen, met dit menschlievend oogmerk, om hem, op eene redelyke wys, te overtuigen, tot de belydenis der Gereformeerde kerk te rug te brengen, en het ryk der waarheid van dienst te zyn.’ Dit heeft hem, daer hy anders bykans beslooten had, zich in geen Godsdiensttwisten in te laten, bewogen de pen op te vatten, te meer daer hy voorzag, dat hy 'er tog niet wel buiten zou kunnen blyven, ‘willende,’ gelyk hy betuigt, ‘liever met een verstandigen Godgeleerden, dan met een hoop yveraars zonder verstand, te doen hebben.’ ----- Zo hier uit ene verdere Briefwisseling ontstae, is 't te hoopen, dat de behandeling der beoogde onderwerpen zich tusschen die twee Heren zal bepalen; wanneer men 'er meerder nuts van kan verwachten, dan wanneer zich, gelyk het veelal gaet, verscheiden Schryvers daer mede vermengen. De Stellingen in dezen Brief vervat, en door den Heer van Hemert verdeedigd, zyn de twee volgende. I. ‘Dat de Rede niet bedorven is.’ En II. 't geen uit de eerste van zelve voortvloeit, ‘dat de Rede, niet bedorven zynde, dan ook de regel en proefsteen moet zyn, waaraan men alles, ook de zaaken des geloofs, moet toetsen; zoo, dat het geen door de rede wedersproken wordt, nimmer voor waar mag aangenomen, of voor de meening der Godheid in hare openbaringen aan het menschdom uitgevent worden.’ ----- Beide deze Stellingen worden door onzen Schryver onderscheidenlyk ontvouwd en naeuwkeurig beredeneerd: hy houd, in 't behandelen van dezelven, de bescheidenheid zo wel in 't oog, dat zelfs de | |
[pagina 9]
| |
zodanigen, die van hem verschillen, indien ze maer eenigzins bezadigd zyn, 's Mans voorstellingen deswegens zonder kwetzing kunnen nagaen, en zich, indien het hun gevalt, in staet houden, om het geschil over de Rede en haer Gezag, op nieuw, onpartydig ter toetse te brengen. ----- Ene aeneengeschakelde ontvouwing van de behandeling dezer Stellingen, door den Heer van Hemert, zou ons, vooral daer hy wel genoodzaekt was 'er verscheiden byzonderheden in te vlechten, te breed doen uitweiden, indien het den Lezer eenigzins te stade zoude komen; waerom wy, dit daer latende, alleenlyk nog uit dezen Brief zullen overnemen 's Mans aenmerkingen over de woorden van Paulus 1 Cor. II. 14; welke plaets velen voorkomt als een hoofdbewys, dat onze Rede bedorven, en dus niet geschikt is, om over den Godsdienst te oordeelen. ‘Men beroept zig, zegt hy, met zeer veel verzekerdheid op het zeggen van Paulus, in zynen eersten brief aan de Korinthiërs, H. II. 14. “de natuurlyke mensch begrypt niet de dingen, die des Geestes Gods zyn: Zy zyn hem eene dwaasheid, en hy kan ze niet verstaan, om dat ze geestelyk onderscheiden worden.” Men oordeelt, dat deze text alles afdoet, en ontegenzeglyk de zaak beslist, ten voordeele van hun, die het bederf onzer rede beweeren; tot dit einde neemt men aan, dat de natuurlyke mensch hier beteekenen moet ieder een' die niet verlicht is door eene bovennatuurlyke verlichting van Gods GeestGa naar voetnoot(*), en dat het woord δεκεται moet worden overgezet door verstaan, begrypen: zoo dat οὐ δεκεται zeggen wil hy begrypt niet, en wel, hy kan niet begrypen. Maar laat ons op het oogmerk van Paulus en op het taalgebruik onze oogen eens onverdraaid vestigen. Hy stelt, reeds in het vorige hoofdstuk, de Euangelieleer tegen de valsche wysheid en dwalende wysgeerte van dien tyd over, en wyst de redenen aan, waarom het Euangeli geen beter onthaal by Jooden en Heidenen vond: de voornaamste reden hiervan was te zoeken in de zinnelykheid der menschen. Het Joodendom was gesteld op een' Godsdienst, die de zinnen streelde door uiterlyke vertooning, | |
[pagina 10]
| |
hen achtbaar maakte by de volkeren der waereld, en hen over dezen deed heerschen. Het Heidendom, vooral Griekenland, was, in dien tyd, de zetel der geleerdheid; natuur- redeneer- en zedenkunde werden daar met den meesten yver voordgezet; de konst om wel te spreken maakte een voornaam deel der toenmalige beoefening uit: hiermede ingenomen, verachtte men alles, wat niet met hunne begrippen rymde, noch met een saus van hunnen smaak werd opgedischt. ----- Paulus, hoe zeer ook geoefend in, ----- en verliefd op ware welsprekendheid, oordeelde 't van zyn pligt, eene vernuftige eenvoudigheid in de prediking der Kristelyke leer te bewaren, en geenzins door opgesmukte spreekwyzen het Kristendom te verdonkeren. ----- Dit egter veroorzaakte, dat hy en zyne Medebroeders beschuldigd werden, als of zy eene dwaaze, lendenlooze, en van alle kragt ontbloote leer predikten; doch en de inhout der leer en de wonderkragten, waar mede dezelve gestaafd was, toonden het tegendeel allerduidelykst aan, en lieten den onderzoeklievenden geen twyfel meer over aangaande derzelver Goddelyke wysheid. ----- Als nu de Apostel, in dezen smaak redeneerende, zegt: maar de natuurlyke mensch begrypt niet enz. kan hy ons dan aan een vernuftig mensch doen denken, die zyne rede gebruikt, maar niet op eene bovennatuurlyke wyze verlicht is? Ja, spreekt hy, zo dit zyne meening ware, zigzelven niet regtsstreeks tegen, daar hy, in het eerste Hoofdstuk, verzekerd had, dat die Jooden en Grieken, die der roepinge tot het Kristendom, met aflegging hunner vooroordeelen, gehooorzaamd hadden, in de leer van Jesus kruis Gods kragt en Gods wysheid vonden? En hoe kon hy klaagen, en van ter zyde de menschen beschuldigen, dat zy Jesus Godsdienst niet aannamen, indien het hun onmogelyk ware, zoo lang de Geest hun verstand niet verlichtte, den inhout der prediking te begrypen? ----- De redeneering en 't oogmerk van Paulus gebieden ons derhalven; door een natuurlyk mensch te verstaan een dierlyk, zinnelyk mensch, die alleen naar zyne dierlyke natuur leeft, en aan zinnelyke denkbeelden, vooral in den Godsdienst, zoo gewoon is, dat hy zig daar van niet wil laaten afbrengen, en naar de tegenredenen van anderen luisteren. En, als wy het spraakgebruik van het woord ψυχικός nagaan, zoo konnen wy ons geen oogenblik over deze betekenis bevreemdenGa naar voetnoot(*); zoo ook spreekt Judas, in zyn | |
[pagina 11]
| |
korten brief, van zekere ψυγεκοὶ, en noemt hen verder πνευμα μη ελοντες, den Geest niet hebbende; stellende dus, even gelyk Paulus, de natuurlyke en de geestelyke menschen tegen elkanderen: en in dien zelfden zin spreekt Jakobus, (H. III.) als hy de wysheid der genen, die aan nyd en twistgierigheid den teugel vieren, voor eene σοφια ἐπίγειος, ψυχικὴ, δαιμονιωδης, die eene aardsche, natùurlyke, duivelsche wysheid verklaart. Een mensch nu, die zoo dierlyk is, kan onmogelyk smaak in den kristelyken Godsdienst vinden, dewyl hem niet alleen deszelfs voorschriften niet behaagen, maar hy zelf ook veel te bevooroordeeld, en door zinnelykheid te traag is, om op den aart der leere van Jesus behoorlyk acht te slaan. ----- Zoodanig nu was de gesteldheid der waereld in Paulus tyd! Was 't dan wel wonder, dat men de prediking van Jezus kruis voor dwaasheid hield? Zoo lang iemand weigert zyne zinnelyke begeerte aan de heerschappy der rede te onderwerpen, kan hy het schoone, en den waaren aart van Jezus verheven leer niet vatten, noch dezelve toestemmen en goedkeuren; hier toe wordt vereischt, dat men alle vadzigheid en traagheid verbanne, ----- zig tot een bedaard onderzoek zette, - vooroordeelen late vallen, en genegen zy, de waarheid aan te nemen, waar men dezelve ook vinde. ----- Het zal dus, als men op des Apostels oogmerk let, niet eens zoo groot onderscheid maken, hoe men het woord δέχεσθαι vertaale: of door begrypen, gelyk onze Overzetters en anderen doen: of door toestemmen, ontvangen, in zyn gemoed laten indaalenGa naar voetnoot(*). ----- Even weinig zal men behoeven te twisten, of οὐ δέχεται moete overgezet worden: hy bëgrypt niet, of, hy kan niet begrypen, of, hy wil niet begrypen. Noch ook, of de woorden, οὐ δυναται χνωναι moeten beteekenen: hy kan ze niet verstaan, of, hy wil ze niet verstaan, erkennen, onderkennenGa naar voetnoot(†). Het een en ander stemt met de waarheid en Paulus bedoeling overeen. Een dierlyk mensch, als zoodanig aangemerkt, heeft geen lust, om den Godsdienst der Kristenen behoorlyk te onderzoeken, en kan denzelven dus, zoo min, regt bevatten, als toestemmen en goedkeuren; hy kan noch wel | |
[pagina 12]
| |
denzelven begrypen, en is 'er afkeerig van. Deze plaats bevestigt dan myne denkwys; en, wel verre dat zy de rede zou verdagt maken, verzekert zy ons, dat een mensch, die dierlyk genoeg is, om de rede te verwerpen, niet in staat is, om den Godsdienst van Jezus, die geheel redelyk is, regt te kennen. Men vergelyke Salomons gezeg, Spreuk. XXVIII. 5. De kwaade lieden verstaan het regt niet: maar die den Heer zoeken verstaan alles.’ |
|