De Tweede Ronde. Jaargang 30
(2009)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 106]
| |||||||
De vruchtbare vrouwenhaat van Tristan Corbière
| |||||||
[pagina 107]
| |||||||
heid. Hij zette een boot neer in zijn woonkamer en sliep daar in. Hij liet zijn vrienden expres omkieperen in zijn echte boot om ze te laten voelen wat zeemanschap werkelijk inhield. Eigenlijk ging hij het liefst varen in zijn eentje, in gevaarlijk stormweer, of flaneren door Roscoff in lieslaarzen tot over zijn knieën. Hij veranderde zijn voornaam - want dat was ook zijn vaders voornaam! - van Édouard in het avontuurlijker klinkende Tristan, verkleedde zich als bisschop om de havenhoertjes in Roscoff te bezoeken, als vrouw om op de foto gezet te worden, ging wandelen met een ouwe deken over zijn schouders geslagen en een rooie dienstmeidenmuts op en liet zijn reumatische lijf dan expres waggelen als de halve zot die hij allesbehalve was. Dat riepen de meisjes in Roscoff hem dan ook na: ‘Daar gaat de gek!’ ‘An Ankou’ zeiden de zeelui tegen elkaar: ‘Daar gaat de dood.’ Het was een pose, zeggen sommige critici, maar Jean RousselotGa naar voetnoot1) gelooft daar in zijn voortreffelijke inleiding op Les Amours jaunes niets van. Corbière bloedde onder zijn masker, zegt Rousselot en hij citeert twee veelzeggende regels: Na elke clownshansop
Ben ik opnieuw verpopt...
Après chaque oripeau
J'ai laissé de ma peau...Ga naar voetnoot2)
En in die toestand van je ziel vermommen, van grijnzen met je rug tegen de muur, ontmoette Corbière zijn Marcelle, zijn treurige muze, zijn lellebel van stand, die in het echt Armida-Josefma Cuchiani heette en die, na een paar jaar in Parijse theatertjes vage baantjes te hebben gehad, de maîtresse werd van graaf Rodolphe de Bottine. De graaf moest genezen van een verwonding en zocht daarom de rust van de Bretonse kust. En daar in Roscoff hebben ze elkaar leren kennen: Tristan en zijn ‘Marcelle’. Tristan werd wanhopig verliefd op deze mooie meid en drie zomers lang heeft ze hem aan het lijntje gehouden, natuurlijk zonder er ooit over te peinzen haar lucratieve Parijse graaf op te geven. Het heeft versregels opgeleverd als: | |||||||
[pagina 108]
| |||||||
Ja! ja! - Een Judaskus. - Liefst spoog ik in dat mondje,
Die liefde! - Eigen stommiteit! -
Zie toch die trieste tronie, zittend op mijn sponde
Vol niets ontziende zinlijkheid.
Oui!- Baiser de Judas - Lui cracher à la bouche
Cet amour! -Il l'a mérité -
Lui dont la triste image est debout sur ma couche,
Implacable de volupté.Ga naar voetnoot3)
Of: Mijn pijlen op zijn stormend hart ketsten een beetje.
Hij zag het lijdzaam aan... Was 't zo uitputtend, echt...?
Stug instrument om te bespelen, zo'n poëetje ...!
Dat spel met hem. Heus, het beviel me lang niet slecht.
J'ai fait des ricochets sur son coeur en tempête.
Il regardait cela... Vraiment, cela l'usait?...
Quel instrument rétif à jouer, qu'un poète!...
J'en ai joué. Vraiment - moi - cela m'amusait.Ga naar voetnoot4)
Corbière heeft wanhopige liefdesbrieven aan zijn Marcelle geschreven, is voor haar op een gegeven moment zelfs in Parijs gaan wonen, waar Marcelle zich overigens dood voor hem schaamde, ze moest er niet aan denken dat haar vriendinnen hem zouden ontmoeten...
Corbière was een Einzelgänger, een wegbereider, geen meezinger in het grote dichterskoor, een typische minor poet: nu door velen bewonderd op internet, door kenners goed in de voetnoten gezet en door een paar biografen aan de vergetelheid ontrukt. Maar ook in Frankrijk, waar men zijn dichters regelmatig herdrukt, is zijn verzameld werk moeilijk te vinden. En in Roscoff vind je de rue Tristan Corbière nog wel op de stadsplattegrond, maar het naambordje is verdwenen. Tristan moet zich nu tevreden stellen met een slecht leesbaar bordje op de kademuur van een dooie pier en er is in het stadje een pannenkoekenhuis dat Les Amours jaunes heet. Meer is er in Roscoff niet over van de man die vol- | |||||||
[pagina 109]
| |||||||
gens kenners de Franse poëzie heeft vernieuwd met zeemansjargon uit Bretagne en straatmeidentaai uit Parijs. En bovenal: met een verstechniek die soms jazzy aandoet, soms cabaretesk, die blijk geeft van een uitstekende beheersing van de klassieke versleer, maar ook van een forse minachting daarvoor. ‘L'art ne me connaît pas, je ne connais pas l'art’, schreef Corbière en dat was misschien maar voor een kwart pose. Corbière moest niets hebben van l'art pour l'art, de modestroming uit zijn tijd. Hij knipte de zinsmelodie vaak opzettelijk door, hij doorspekte zijn regels met gedachtestreepjes alsof hij een poetry session in Paradiso in gedachten had en de performers goed duidelijk wilde maken hoe hij zich de voordracht voorstelde. Hij schreef regels als:
Lintwormvers zijn ze - Eerst komen daar - De madammen
Met hun ontwormingskuur. Je zenuwstel wordt dan
Een hoopje darmsnaren; violen zonder kammen
Worden je verzen dan: ontstemd, droef als een man.
C'est le vers solitaire. - On le purge. - Ces Dames
Sont le remède. Après tu feras de tes nerfs
Des cordes-à-boyau; quand, guitares sans âmes,
Les vers te reviendront déchantés et soufferts.Ga naar voetnoot5)
Of als: - En hij zei: ‘Ja, de Muze is steriel. Een loot
Van ledigheid, van liefde en van de hoererij
Maak van haar geen familiebuik, geen moederschoot
Waarop een dekhengst ligt voor de voortplanterij!’
- Il parlait: ‘Oui, la Muse est stérile! elle est fille
D'amour, d'oisiveté, de prostitution;
Ne la déformez pas en ventre de famille
Que couvre un étalon pour la production!’Ga naar voetnoot6)
Daarin zat Corbières échte moderniteit: zijn dichten over dichten, zijn cynisme over de grote gevoelens uit de romantiek. En de onbeantwoordbare vraag blijft steeds dezelfde: wie of wat bespot Corbière | |||||||
[pagina 110]
| |||||||
hier? Zichzelf? Het poëem met de Grote Gevoelens? Of de dichter an sich, die zo lang sleutelt aan een goed lopend vers dat echte gevoelens moet uitdrukken, dat het gedicht prachtig in 't gelid staat, maar wel een behoorlijk gekunstelde zielenkreet is geworden? Corbière spotte graag met medepoëten, want hij was uitstekend thuis in de Franse poëzie van zijn tijd. En in de Latijnse poëzie. Neem bijvoorbeeld ‘À un Juvenal de lait’, een spotvers op een angry young man. Die voornamelijk young is, vindt Corbière. Nog veel te weinig levenservaring om te kunnen spotten zoals de Romeinse sarcast Juvenalis dat zo briljant kon. ‘À un Juvenal de lait’ begint al onmiddellijk met die spottoon die een handelsmerk van Corbière was: In verzen van twaalf voet roei je, met grote halen,
En... tegen alles in - Man, vrouw, provincialen -
Geen oog voor hier en nu, jouw oog zoekt naar iets vers.
Een vossenjong op jacht... Je verzen zijn - te vers.
À grands coups d'avirons de douze pieds, tu rames
En vers... et contre tout - Hommes, auvergnats, femmes. -
Tu n'a pas vu l'endroit et tu cherches l'envers.
Jeune renard en chasse... Ils sont trop verts - tes vers.Ga naar voetnoot5)
En daar stopte Corbière dan ook nog even vlug een verwijzing in naar La Fontaine en zijn ‘De vos en de druiven’... Corbière speelde vaak, en vaak virtuoos, met de vormbeperkmgen die poëziegenres de dichter opleggen. In het werk van dichters als La Fontaine, Villon en Ronsard bewonderde hij duidelijk de kunstige verstechniek. Maar hij dreef ook graag de spot met de leiband van de poëzie. Zo parodieerde hij ooit de sonnetvorm door er een schoolfrikkerig rekensommetje van te maken, waarin de muze niet van de alpha-Parnassus komt, maar van de bètawetenschapper Archimedes: | |||||||
[pagina 111]
| |||||||
1 Sonnet
Met handleiding
Deel je papier goed in en schrijf je letters netjes:
Je verzen handgemaakt met uniforme voet,
Per vier in 't peloton, marcherend in 't gelid;
Totdat bij de cesuur er één een dutje doet...
Als een tinnen soldaatje dat al staande pit.
Op Pindos' railway ligt het spoor, vind je de vorm;
Als telegraafdraden: - vier lange vormen ‘t net;
Bij elke paal het rijm - bijvoorbeeld: chloroform.
Elk vers is er een draad, het rijmwoord het piket.
Twintigwoords - telegram. O Archimedes’ Muze,
(Sonnet - 't is een sonnet - ) Kom snel met je infusen!
- Tel een sonnet maar af, juist dat bewijst zijn kracht:
- Ik koppel 4 + 4 = 8! Snel klaar ik 't klusje,
- En koppel 3 + 3! Strak hou ik Pegasusje:
‘O, lier! O tierelier! O...’ - Mijn sonnet - Geef acht!
(Piek van de Maladetta. - augustus.)
1 Sonnet
Avec la manière de s'en servir
Réglons notre papier et formons bien nos lettres:
Vers filés à la main et d'un pied uniforme,
Emboîtant bien le pas, par quatre en peloton;
Qu'en marquant la césure, un des quatre s'endorme...
Ça peut dormir debout comme soldats de plomb.
| |||||||
[pagina 112]
| |||||||
Sur le railway du Pinde est la ligne, la forme;
Aux fils du télégraphe:- on en suit quatre, en long:
A chaque pieu, la rime - exemple: chloroforme.
- Chaque vers est un fil, et la rime un jalon.
- Télégramme sacré -20 mots. - Vite à mon aide...
(Sonnet - c'est un sonnet-) O Muse d'Archimède!
- La preuve d'un sonnet est par l'addition:
-Je pose 4 et 4 = 8! Alors je procède,
En posant 3 et 3! - Tenons Pégase raide:
‘O lyre! O délire! O... ’ - Sonnet - Attention!
(Pic de la Maladetta. - août.)
Laten we niet die andere kwaliteit van Corbière vergeten: zijn bizarre humor. Ezra Pound en T.S. Eliot waren beiden erg onder de indruk van Corbières poëzie. Eliot bijvoorbeeld van zijn vaardigheid om een gedicht bijna een toneeldialoog te laten lijken, van zijn verrassend moderne gebruik van monologues intérieurs en van zijn ironie, drie nieuwe werktuigen in Corbières tijd. Wie maakte er toen dwaze neologismen als ‘plangorer’ - ‘verdrietelen’, of hoe je het maar vertalen wilt - van het Latijnse ‘plangor’, zijn verdriet uitschreeuwen? Of ‘râtelier osanore’, afgeleid van de 19e-eeuwse kunstgebittechniek, van het tijdperk van vóór de kunststoffen, van het ‘os sans or’, het bot zonder goud?
De grote herkenning en erkenning van Tristan Corbière kwam pas toen de Eerste Wereldoorlog die hele aanbidding van de tempels der schoonheid naar het absurdisme van de loopgraven verwees. Tristan Tzara was een groot bewonderaar, net als André Breton, de vader van het surrealisme, die in Corbière de grondlegger zag van de écriture automatique. Corbières invloed strekt zich zelfs uit tot na de Tweede Wereldoorlog. Raymond Queneau en Georges Perec richtten in de jaren '60 OULIPO op (Ouvroir de Littérature POtentielle), een stroming die het spelen met genres en bewust gewilde beperkingen propageerde en waarvan Perecs ‘La Disparition’ een treffend voorbeeld is: een roman die volledig is geschreven zonder de letter ‘e’ te gebruiken, de meest gebruikte letter in ons alfabet!Ga naar voetnoot7) Dat deed Corbière dus al bijna honderd | |||||||
[pagina 113]
| |||||||
jaar eerder: literatuur zien als een soort hoger spel. Als een soort ‘crytogrammellen’ dus. Hij zou het woord zo bedacht kunnen hebben. In Nederland moesten we voor dat soort poëzievermeuwing wachten op Achterberg. Die durfde veel woorden uit de techniek van zijn tijd, woorden die men in poëzie toen nog banaal vond klinken, te laden met zijn dichterlijk genie. En op de Vijftigers, op Lucebert die dodelijk afrekende met Kloos, de Kloos van Ik ben een god in 't diepst van mijn gedachten' en ‘Nauw zichtbaar wiegen op een lichten zucht de witte bloesems in de scheemring’: ‘oh kloos klotsende klok met schuimende klepel waarom nu nog souvereigns pounds pecunia verspelen er is geen toren meer die je kan horen’, schreef Lucebert. Zoals hij ook schreef: ‘En alles is esthetisch voos.’ Corbière was hem vijfenzeventig jaar voor met zijn bespotting van l'art pour l'art. Maar Corbière was in zijn tijd een volstrekt onbegrepen eenling met zijn spot en zijn gedichten die haast syncoperen als bij jazzmuziek. Zelfs een Verlaine, die dezelfde moderne grotestadsgevoelens probeerde uit te drukken, zat nog erg vast aan de klassieke verstechniek. Verlaine had overigens wel een scherpe poëzieneus: hij was zo ongeveer de eerste 19e-eeuwse bewonderaar van Corbière. En Rimbaud was zijn grote, of misschien wel grotere, zielsverwant. Beiden hadden veel gemeen: hun Prometheusachtige beelden, hun verbeelding van het grotestadsleven van na de Industriële Revolutie, hun voorliefde voor kroegscènes, hun dol zijn op alles wat onder de gordel ons leven bepaalt... En beiden waren het geloof in priesters, dominees, schoonheidsaanbidders en etherische dichters voorgoed kwijt.
Tristan Corbière is in Frankrijk al behoorlijk onbekend, in Nederland heeft vrijwel niemand van hem gehoord. En dat is jammer. Hij is oneindig interessanter dan onze Tachtigers ooit zijn geweest, boeiender dan Verlaine of De Musset en misschien wel de evenknie van Rimbaud.Ga naar voetnoot* | |||||||
[pagina 114]
| |||||||
Wie meer over Corbière wil weten, moet behoorlijk Frans kunnen lezen. Er is - voor zover mij bekend - maar één grondige studie over hem in het Nederlands verschenen: ‘De hemel mag het weten’ van de Belgische emeritus hoogleraar psychiatrie Ernst Verbeek (Van Gorcum, Assen 1997. ISBN 90 232 3315Ga naar voetnoot8). Verbeek vertaalt overigens geen enkel voorbeeldfragment poëzie in het Nederlands, hij gaat kennelijk vooral uit van een Belgische markt, waar lezers vaak een goede kennis van de Franse taal hebben. Wie wel goed Frans leest, kan heel veel hebben aan ‘Tristan Corbière, Les Amours jaunes’ van Elisabeth Aragon en Claude Bonnin (Presses Universitaires du Mirail, Toulouse 1992. ISBN 2-85816-181-X). Elk gedicht wordt door de commentatoren van een grondig, vaak ook etymologisch, commentaar voorzien. Ook zeer aanbevolen:
|
|