De Tweede Ronde. Jaargang 30
(2009)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 154]
| |
Eerste vuurproef
| |
[pagina 155]
| |
Hij kon zijn eigen stem nog horen in de senaatszaal die middag. Niet de woorden, alleen zijn schuldige stem. Opeens sprong hij van het bed af en trok sprei, deken en bovenlaken terug. Hij liet zich achterover op het bed vallen, stak zijn benen in de lucht en trok zijn onderbroek uit. Die was doordrenkt met zijn verdomde transpiratie! Hij rolde de onderbroek tot een bal op en smeet hem, nog steeds op zijn rug liggend, met zijn benen nog in de lucht, tegen het plafond, waar hij een nauwelijks waarneembare vochtplek achterliet alvorens op de tapijtvloer te vallen. En zij - zij zou al weten wat zijn stem in de senaatszaal had gezegd. (Zijn benen nog steeds in de lucht). Ze wist hoe er gestemd was, wie wie had verraden, wie wie had laten zitten, wie welke wet die zonder aanpassingen had moeten worden aangenomen, had laten amenderen. Alles was al voorbijgekomen op het regionale nieuws, misschien zat er zelfs een soundbite tussen van de stem waarmee hij de woorden van verraad had uitgesproken. Ze had het op de autoradio kunnen horen, pal na haar vertrek, met haar avondjurk in de koffer naast haar. Misschien had ze zelfs wel rechtsomkeert gemaakt omdat ze vond dat ze bepaalde mensen op de receptie in het grote huis gewoonweg niet onder ogen kon komen... of omdat ze hem niet onder ogen wilde komen. Nu - nu pas - liet hij zijn benen op het bed vallen, waarbij zijn voeten ver uit elkaar op het stevige, eersteklas hotelmatras neerkwamen. Hij gooide zijn armen opzij zodat op beide kussens van het tweepersoonsbed een hand belandde, met de palm naar boven. Hij moest zich ontspannen, hij moest een klein dutje doen. Maar uit iedere porie van zijn huid liep een nieuwe stroom zweet, op zijn voorhoofd, in zijn nek, in het zachte plekje boven zijn sleutelbeen, op de ontblote binnenzijde van zijn dijen en zijn enkels, zijn oksels en zijn boven- en onderarmen, zijn handpalmen en zijn voetzolen. Het leek of hij zich bewust was van elk oneindig klein druppeltje zweet dat uit elke porie op elk plekje van zijn lichaam stoomde. Op de een of andere manier voelde hij zich hierdoor volkomen naakt, naakter dan hij zich ooit eerder had gevoeld in zijn leven. Ja, en dit keer was het zweet er eerder dan de gedachte - net iets eerder dan de gedachte dit keer. De gedachte aan wat hij had gedaan en nagelaten inzake dat amendement, had gezegd en had verzwegen inzake het amendement, de gedachte aan de discrepantie tussen het standpunt waar hij zich publiekelijk voor had uitgesproken en het standpunt dat hij tijdens de senaatszitting had ingenomen, de gedachte aan dat alles leek iets secundairs en een afge- | |
[pagina 156]
| |
leide van het zweet. Misschien was hij wel ziek, echt ziek! Misschien was het puur toeval dat hij zo'n ziekelijke zweetaanval had. Maar nee, dat was niet zijn stijl: om alles af te schuiven op een ziekte. Maar één ding stond vast, het zweet lag nu al als een laagje ijswater op zijn huid. Hij zou nu eigenlijk op moeten staan om zich weer af te drogen. Er kriebelde iets in zijn keel. Hij hoestte er zelfs van. Hij zou de airconditioning juist lager moeten zetten. En hij zou iets anders moeten vinden om zich op te concentreren. Per slot van rekening had hij niet zijn land of familie verraden. En, God was zijn getuige, zijn kiesdistrict evenmin. Maakte hij zich dan alleen sappel om die ouwe Nat Haley? Hij had toegezegd Nat Haleys kanalenwet te steunen, had zich een uitgesproken voorstander getoond. Kranten uit heel de staat hadden hem geciteerd. En toen waren hem gisteren uit andere bron beloftes gedaan en die beloftes waren zozeer in het belang van zijn district dat hij er geen weerstand aan kon bieden. O God, dit was een van die dingen waarvan hij - en zij - had geweten dat hij er niet onderuit zou kunnen als hij zich kandidaat stelde voor het staatsparlement en verkozen werd, een van die dingen die hij voor lief moest nemen als hij de politiek inging, ook al had iedereen gezegd dat hij dat nooit moest doen. Op een dag hadden hij en zij elkaar eens diep in de ogen gekeken - lang voor hij zijn kandidatuur bekendmaakte - en toen hadden ze dat met zoveel woorden uitgesproken... Goed, op het laatste moment had hij zijn steun gegeven aan het amendement waarvan Nat Haley had gezegd dat het desastreus zou zijn en zijn wet tandeloos zou maken. Maar Nat Haley was zelf een van de ergste opportunisten. Dat was zelfs hem niet ontgaan. O ja, hij begon de politiek onder de knie te krijgen. Hij begon nu ook te begrijpen wat ‘iedereen’ had willen zeggen. Ouwe Nat Haley stond erom bekend dat hij deals sloot zonder ze na te komen. Iedereen wist hoe de zaken ervoor stonden met Nat Haley. Nat Haley zou er zelfs op het laatste moment niet voor terugdeinzen om zich tegen zijn eigen wet te verzetten als hij ontdekte dat het in zijn voordeel was. Wie had hij dan verraden? Bovendien, het was niet eens een belangrijke wet. Hij ging rechtop zitten en slingerde zijn benen over de rand van het bed. Zijn hand landde eventjes op de vochtige plek die zijn lichaam had achtergelaten op het verder strak gesteven hotellaken. Hij keek om, zag de vochtige schaduw van zichzelf, achtergelaten door zijn transpiratie, en wendde zich af. Maar terwijl hij zich afwendde van zijn silhouet op | |
[pagina 157]
| |
het laken, zag hij zichzelf in al zijn naaktheid in de grote rechthoekige spiegel boven de toilettafel verschijnen. En direct daarna ook in de spiegel op de open badkamerdeur. Hij boog zich naar voren, pakte de handdoek die hij eerder op de vloer had laten vallen en begon zich af te drogen - te verschuilen. Hij stond op en wreef lukraak met de handdoek over zijn lichaam; toen zijn blik weer op de badkamerdeurspiegel viel, maakte hij een prop van de handdoek, net zoals hij met zijn onderbroek had gedaan, en smeet hem naar de deur. De handdoek raakte hem daar recht in het gezicht! Toen het ding viel besefte hij dat het dit keer niet - zoals meestal - het gezicht in de spiegel was waaraan hij zich ergerde. Het gezicht interesseerde hem niet. Hij kende dat gezicht maar al te goed, hij wist van elke rimpel, elke blik wat die betekende. Het was zijn lijf dat hem als nooit tevoren interesseerde, of in elk geval meer dan het in jaren had gedaan. Even leek het alsof hij iemand uit het verleden tegen was gekomen, iemand die hij vrijwel vergeten was: een oude vriend, een oude vijand. Het was - bijna - nog het lijf van een jonge man; hij was nog geen veertig, hij sportte nog evenveel als vroeger en hij at en dronk met mate. Het lichaam in de deurspiegel en in de grote spiegel boven de toilettafel zag er goed uit, rond het middel was hij maar iets dikker dan vroeger en zijn armspieren waren zelfs beter ontwikkeld dan op zijn twintigste. Kijkend naar de verschillende verschijningsvormen van het lichaam in de twee spiegels moest hij eraan denken dat hij tot in zijn studententijd was blijven schaduwboksen voor de spiegel, meestal met zijn gewone boxershort aan, zich verbeeldend dat het ding van zijde was en, met zijn naam, of de een of andere titel als The Killer, erop geborduurd, in paarse of oranje letters. Hij dacht er niet misprijzend aan terug. Toch nam hij nu zo'n houding voor de spiegel niet meer aan. Het lichaam in de spiegel zag er gespannen uit, alsof hij elk moment een dreun kon incasseren; hij keek ernaar met een objectieve blik, als een schilder of beeldhouwer, of als een dokter. Hij keek naar wat het lichaam zijn eigenheid gaf: het bescheiden eilandje van donker haar op de borstkas, dat zich versmalde tot een schiereiland en uitliep tot onder de navel, over de ietwat dikker wordende buik, en bijna doorliep tot aan het schaamhaar boven de al te onschuldig uitziende penis; de lange dijen, gespierde kuiten, bijna haarloze armen, zware, licht hangende schouders. Hij leek nu alleen nog anatomische belangstelling voor zichzelf te hebben. En meteen leek het alsof zijn ogen waren uitgerust met röntgenstralen. Hij kon onder de huid en het spierweefsel kijken en zag | |
[pagina 158]
| |
de aders, de pezen en de spieren als koorden, het hart en de longen, de lever, de darmen, de testikels, evenals ieder botje en gewrichtje van het skelet. Vanachter hem en door hem heen leek nu het schijnsel van een jupiterlamp - nee, van een bovennatuurlijk licht - te stralen. Toen hij tenslotte zijn voet bewoog en zijn gewicht van zijn ene naar zijn andere been verplaatste, keerde het spierweefsel met de huid eroverheen terug. Was het een droom geweest? Een visioen? Hij kreeg nu het gevoel dat hij helemaal niet naakt was, of dat dit niet de naaktheid was die hij had gewild toen hij zijn kleren uitdeed. In elk geval was zijn lichaam opgehouden met zweten. Hij liep terug naar het bed en ging op zijn zij liggen, met zijn rug naar de spiegels. Even voelde hij zich opgelucht. Het was alsof hij verder had gezien dan de loutere naaktheid van lichaam en geest, verder had gezien dan al die dingen die zijn eigenheid uitmaakten en zijn lichaam en leven betekenis gaven, menselijk maakten. Was dat de ultieme naaktheid? Ach wat, voor hetzelfde geld waren het de ingewanden van ouwe Nat Haley, die hij had gezien. Hij ontspande zich nu. Hij deed zijn ogen dicht... Maar toen begon het weer. Al had hij dit keer geen last van zweet. Er was alleen maar de expliciete angst voor het ogenblik - spoedig, heel spoedig - dat hij de deur voor haar open zou doen. Hij bedacht dat andere, oudere politici erom zouden lachen dat hij zich zat op te winden over zoiets onbenulligs. Zij wisten hoezeer de politiek de verkeerde keus voor hem was. Of misschien wisten ze dat hij, net als zij, geknipt was voor de politiek. Was dit niet gewoon het moment van zijn vuurdoop - in het verraad? Het ging in de politiek om het doel, dat moest wel. Niets anders was absoluut in de politiek. Als je loyaal was tegenover anderen, dan dreigde je al snel je kiezers te verraden. Of had hij het allemaal verkeerd begrepen? Nee, hij had gelijk, daar was hij heel zeker van. En was de senaat van zijn staat om diezelfde reden niet de grens voor hem, een grens die voor hem misschien al te ver ging. Vrienden hadden hem vooral gewaarschuwd voor de regionale politiek. Zijn vader had tegen hem gezegd: ‘Jij bent de meest atypische verkiezingskandidaat die ik ooit heb gezien.’ Maar zij en hij hadden de beslissing samen genomen en samen waren ze het er over eens geworden dat de politieke en de persoonlijke moraal niet altijd met elkaar te rijmen waren. Dat hadden ze ergens gelezen, toch? Hoe dan ook, je moest bereid zijn om die moraal voor lief te nemen... Terwijl hij tot op het bot verkild was begon het zweet nu toch weer te | |
[pagina 159]
| |
stromen. Hij draaide zich om en probeerde de handdoek te pakken, zonder eraan te denken dat hij die naar de spiegel had gegooid. Hij stond op van het bed en met de hand waarmee hij de handdoek had willen pakken, reikte hij naar de muur en zette de airconditioning lager. Hij liep de badkamer in, pakte een droge handdoek en droogde zich af terwijl hij terugliep - of liever, zijn twee handen droogden hem af. Hij bleef staan voor de lange spiegel op de badkamerdeur, terwijl de handen hem af bleven drogen. Hij moest denken aan iets anders dat zijn vader eens tegen hem had gezegd, tijdens een vistochtje bij Tellico Plains. Hij was gaan zwemmen in de rivier en stond na afloop op een rotsige, platte steen langs het water, waar hij eerst zijn borst en zijn hoofd droogwreef met een handdoek die hij vervolgens gebruikte om zich van voren en achteren koelte toe te wuiven. Zijn vader keek toe hoe hij zichzelf koelte toewuifde met de handdoek en zei: ‘Je houdt nogal van je eigen lichaam, hè?’ Wat begreep zijn vader hem toch altijd slecht. Of misschien was het alleen maar wensdenken van zijn vaders kant. Misschien wenste zijn vader hem toe dat hij zich om dat soort dingen druk maakte. Och, was het maar zo dat zijn lichaam de grootste zorg en bekommernis van zijn leven was - zijn probleem! Dat was ongetwijfeld de betekenis van het zweten. Hij wenste dat het alleen maar een lichamelijk kwaaltje was! In feite was hij er de man niet naar om zo, zonder kleren aan, rond te lopen lummelen - thuis niet en ook niet in een hotelkamer. Nu hij erbij stilstond was het niet alleen het zweet dat hem er vandaag toe had gedreven. Zodra hij de kamer was binnengekomen en de deur achter zich dicht had geslagen, was hij begonnen zijn kleren uit te trekken. Het scheen hem nu bijna toe dat het zweten pas begonnen was nadat hij zijn kleren had uitgedaan. Maar op dit moment kon hij zich niet precies herinneren of het begonnen was voor of nadat hij de kamer had bereikt. In ieder geval wist hij niet zeker of het voor die tijd begonnen was. Was dat zo? Waarom had hij zich anders onmiddellijk uitgekleed...? Hij ging weer op bed liggen en zijn oog viel op de zwarte telefoon naast het bed. Hij wist dat sommige mannen, zodra ze alleen in een hotelkamer waren, meteen naar de telefoon grepen om te regelen dat er een vrouw naar boven zou komen. Althans, dat had hij altijd begrepen. De kwestie was dat hij het zeker had moeten weten. Maar hij, hij zou tegenwoordig niet eens meer weten hoe hij zich had te gedragen tegenover zo'n vrouw. Hij zou nauwelijks weten wat hij | |
[pagina 160]
| |
moest doen of zeggen als een van die schepsels de kamer binnen zou komen. Of zou hij het juist maar al te goed weten!? Ja, alles zou heel gemakkelijk gaan. Een groot genot, maar wat een beschamende vertoning zou het hem later toeschijnen. Wat zou hij zich zondig - onmiskenbaar zondig - voelen. Daar liggen ze dan, met zijn tweetjes in bed. Opeens wordt er op de deur geklopt. Hij moet haar verbergen. Zijn vrouw staat buiten in de gang. De oppas was iets eerder. Het verkeer was minder druk dan ze had verwacht. Door de nieuwe snelweg stelt een ritje van vijfenzestig kilometer niets meer voor. Hij heeft geen keus. Er staan hem geen andere opties open: hij moet het schepsel verbergen. Ze zal naakt achter het gordijn of in de kast moeten staan, met haar kleren in haar handen geklemd, terwijl hij en zijn vrouw zich omkleden voor de receptie ten huize van de gouverneur. Als... Maar op dat moment ging de telefoon, de echte, zwarte telefoon die op het echte nachtkastje stond. Hij liet hem ongeveer dertig seconden overgaan. Uiteindelijk nam hij de hoorn van de haak. Hij zei niets, lag alleen op zijn zij en ademde in de hoorn. ‘Hallo,’ zei ze over de huistelefoon. Hij hoorde andere stemmen lachen en praten in de lobby. ‘Hallo,’ wist hij uit te brengen. ‘Ik sta beneden,’ zei ze, zoals ze altijd zei, wachtend tot hij haar zou vragen boven te komen. Hij vroeg het haar nu en zij antwoordde: ‘Gaat het wel? Je klinkt vreemd.’ ‘Alles is in orde. Kom maar naar boven,’ zei hij. ‘Heb je naar het nieuws geluisterd?’ ‘Ja, in de auto op weg hier naar toe.’ ‘Ik ben van mening veranderd over die wet,’ zei hij. ‘Is Haley erg kwaad?’ ‘Na afloop liep hij me straal voorbij op de trappen van het Capitool.’ ‘Zoiets dacht ik al,’ zei ze. ‘Hij deed nogal kil toen ik hem zojuist in de lobby tegenkwam. Maar dat kan ik me ook verbeeld hebben.’ ‘Heb je nog steeds zin om naar de receptie te gaan?’ Ze lachte. ‘Ja, natuurlijk. Je zult wel een goede reden hebben gehad.’ ‘O ja, ik had zeker een goede reden.’ ‘Zal ik dan maar naar boven komen?’ ‘Doe dat,’ zei hij. Maar voor ze op kon hangen riep hij haar terug. ‘Wacht,’ zei hij. Hij zat op het bed en trok de lakens over zijn heupen. | |
[pagina 161]
| |
‘Waarom wacht je beneden niet op me? Waarom gaan we niet eerst ergens wat eten en drinken voor we ons omkleden voor de receptie? Ik sterf van de honger.’ ‘Ik ook,’ zei ze. ‘Om half vijf heb ik met de kinderen een tussendoortje gegeten, meer niet.’ ‘Ik kom direct naar beneden,’ zei hij. ‘Nou...’ Ze aarzelde even en zei toen: ‘Nee, ik heb een koffer met mijn jurk bij me: mijn jurk voor vanavond. Ik wil hem op een hangertje hangen. Ik kom nu naar boven, als jij het niet erg vindt tenminste.’ ‘Prima,’ zei hij. ‘Waarom drinken we boven niet gewoon wat? Dat is misschien makkelijker.’ ‘Prima,’ zei hij. Zodra ze de telefoon had neergelegd, sprong hij van het bed af en pakte in allerijl zijn bezwete onderbroek en de bezwete hotelhanddoeken. Hij begon tegelijk de kamer aan kant te maken en zijn kleren aan te trekken, met een wanhopige haast. Ze mocht hem hier niet zo vinden, ongekleed. Het zou te vreemd overkomen. En als het zweten terugkwam, was hij verloren, hield hij zichzelf voor. Hij zou het proberen te negeren, maar zij zou het opmerken en ze zou het weten... Op dit moment zou ze al in de lift staan, samen met de andere parlementariërs en hun echtgenotes. Echtgenotes die ook waren gekomen voor de receptie in het grote huis. Hij voelde zich volkomen leeg, alsof zijn inwendige al die aderen en pezen en botten en organen niet eens meer bevatte. Met alleen een overhemd, een schone onderbroek, zwarte sokken en met sokophouders aan, onderbrak hij het aankleden lang genoeg om het bed provisorisch op te maken. Hij gaf een ruk aan het laken en de deken, legde ze recht. Schudde de kussens op. Was er naast zijn lichaam nog maar iets anders tastbaars dat hij kon verbergen. Hij ving een glimp van zichzelf op in de spiegel, bloosde zedig en trok zijn broek aan om zijn blote benen te bedekken. Hij duwde zijn stropdas onder zijn boord en schoof tegelijk zijn voeten in zijn schoenen. Terwijl hij eerst zijn das strikte, vervolgens zijn schoenveters, luisterde hij of hij haar voetstappen al in de gang hoorde. O, als, als - als er nu maar een vrouw was, ook onder het zweet en nog nahijgend, die hij kon verbergen. Wat zou het dan allemaal onschuldig en simpel zijn geweest. Maar hij was de enige hier... Toen er op de deur geklopt werd, stond hij net zijn jasje aan te trekken. ‘Momentje,’ riep hij. Voordat hij de deur open- | |
[pagina 162]
| |
deed liep hij, zonder dat er een reden voor was, naar het bureau met het glazen tafelblad waarop zijn geopende aktetas lag en sloot de flap, het slot klikte met een korte klik dicht. Daarna gooide hij de deur open. Het was alsof er alleen een paar blauwe ogen - zonder lichaam, zelfs zonder oogleden - in de deuropening zweefde, die met draadjes aan de bovendorpel hingen. Hij interpreteerde de ogen, aangezien hij de stem aan de telefoon niet had kunnen interpreteren. Er stond geen beschuldiging in te lezen. Tijdens het luisteren naar de radio in de auto hadden ze ongetwijfeld beschuldigend gekeken. Nu stond er begrip en vergiffenis in te lezen... Hij boog naar voren en kuste de onvermijdelijke mond onder de ogen. Ook daar stuitte hij op begrip en vergiffenis. Hadden de mond en de ogen hem maar niet vergeven, nu nog niet. Hij wilde eerst hun afkeuring. Ze stapte met de koffer onder haar arm de kamer binnen en liep direct door naar de kast. Hij hield zijn adem in, zijn blik strak op de kast gericht. Met haar hand op de deurknop wachtte ze even en wierp hem over haar schouders een blik toe. Opeens begreep hij het medeleven dat ze voor hem voelde. Is het de vrouw of de tijger? leek haar aarzeling te zeggen. Was het maar zo, leek ze hem na te zeggen, was het de vrouw maar, naakt, de bundel met kleren tegen haar boezem gedrukt. Maar hij wist uiteraard, net als zij, dat het de tijger was, de tijger wiens tanden ze er van te voren al hadden uitgetrokken, wiens klauwen ze hadden afgevijld met hun gepraat over het verschil tussen wat persoonlijk en wat politiek was. De tijger was precies dat verschil, die discrepantie, en het ergste was nog dat ze nooit aan elkaar konden toegeven dat de discrepantie bestond. Ze confronteerden elkaar, volledig aangekleed. Als zij tenslotte de kastdeur open zou doen, zou daar alleen zijn smoking hangen, wachtend om vanavond te worden gedragen ten huize van de gouverneur. Hij zou over haar schouders meekijken als ze de koffer opendeed en haar enkellange, witte avondjurk naast zijn smoking hing. Na verloop van tijd zouden de smoking en de avondjurk de hotelkamer samen verlaten, met de lift afdalen naar de lobby en per taxi de stad door rijden naar het huis van de gouverneur. En als de smoking en de avondjurk uit de taxi zouden stappen en de trappen naar het grote huis zouden bestijgen, om zich daar in de traag vorderende rij te scharen van mensen die de gouverneur wilden begroeten, zou niet ontkend kunnen worden dat hij en zij, wat er ook van kwam, in hun avondkleding zaten. Maar nadat de receptie was afgelopen en | |
[pagina 163]
| |
de avondjurk en de smoking de trappen van het huis afdaalden, in een andere taxi stapten en terugreden door de stad naar hun lege hotelkamer, wie zouden er dan nog in zitten? Wie? |
|