De Tweede Ronde. Jaargang 30
(2009)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 106]
| |
Zonden voor senioren
| |
[pagina 107]
| |
geld hadden en een nieuwe taal moesten leren in dat vierde land dat ze hadden verkozen als hun land, hadden ze besloten nooit de controle over hun leven te verliezen, zoals dat had gemoeten in hun oorlog. Ze waren enthousiast, energiek, ijverig, op bescheiden schaal ambitieus en dit was onderdeel van hun liefde. Ze werkten met en voor elkaar, ze verbeterden hun greep op de taal terwijl ze praatten en streelden onder de afwas of bij het samen koken; ze fluisterden elkaar sussende leugentjes in als ze elkaar - hun stemmen gedempt door de kussens, tussen vrijen en slapen - problemen opbiechtten en de eenzaamheid waar ze mee te kampen hadden in hun werk. Zij werkte als tolk bij een congrescentrum, hij zeulde met farmaceutische producten de spreekkamers af van artsen en tandartsen en studeerde volgens plan elektronica op een avondschool, in afwachting van de technologische expansie die kon worden voorzien. Toen de kinderen kwamen, verdeelden de jonge vader en moeder hun werkzame uren zo dat ze hun baan niet hoefden op te geven. Ze spaarden om een eigen flat te kopen, maar ze hadden te veel verlies achter zich om zich de enige zekerheid van directe genoegens te ontzeggen en ze legden iedere week een bedrag opzij om uit te gaan. Met het verstrijken der jaren konden ze zich abonnementen veroorloven op concerten en de opera. Ze kochten iets beters dan een flat - een klein huis met een souterrain dat ze verhuurden aan een student. Peter werd salesmanager bij een multinational; Mania had nu en dan gelegenheid om te reizen met een groepje tolken dat naar internationale conferenties werd gestuurd. Hun kinderen kregen gitaarles, leerden skiën en kregen beurzen voor de universiteit, waar ze demonstreerden tegen oorlogen in Azië, Latijns Amerika, het Midden-Oosten en Afrika die ze zelf niet hoefden mee te maken. Deze zelfde kinderen werden meerderjarig en stemden tegen de regering van het land dat hun ouders gekozen hadden en dat volgens de kinderen autoritair was, neokoloniaal tegenover ‘gastarbeiders’ uit armere landen en hard op weg om fascistisch te worden. Hun ouders waren antiautoritair, antikoloniaal, antifascistisch - hoe konden ze anders zijn met hun achtergrond? Maar als er een socialistische regering aan de macht kwam, zouden de belastingen omhoog gaan en dus stemden ze voor de zittende regering. Iedereen boven de veertig weet toch dat niet de echte uitbuiters, de rijken en machtigen, de dupe zijn van maatregelen bedoeld om welvaart te spreiden en de samenleving rechtvaardiger te | |
[pagina 108]
| |
maken, maar mensen uit de middenklasse, de voorzichtige plannenmakers die sparen voor een comfortabele en onafhankelijke oude dag. Er werd heftig gediscussieerd aan de eettafel, waar de kinderen die niet meer thuis woonden vaak naar terugkeerden met hun partners, hongerig en bozig. ‘Jullie zouden nooit geboren zijn zonder die fatsoenlijke sociale voorzieningen en het ziekenfonds waar de overheid de afgelopen twintig jaar voor gezorgd heeft.’ Deze vaste uitspraak van Peter was bedoeld om een eind te maken aan alle discussies. Het leidde tot verontwaardigde reacties over eigenbelang, zelfvoldaanheid, verloochening van principes. Eén keer kwam het tot luchtige spot. De lieveling, de enige dochter, was erbij aan tafel. Ze tuurde vanonder de beschutting van haar blonde lokken en koesterde haar borsten behaaglijk tussen haar armen, gevouwen over haar T-shirt. ‘Zo mama, dan hebben jullie gelogen over hoe baby's worden gemaakt!’ Mania viel Peter bij: ‘Het is waar, we hadden ons jullie nooit kunnen veroorloven. In elk geval had je niet kunnen gaan studeren.’ Zelfs in het stadium waarin kinderen zich tegen je keren, hadden ze in elk geval altijd elkaar.
Mania's tolkenwerk had haar naar plaatsen gebracht zo ver van hun geplande leven als Abidjan (Ivoorkust, WHO-conferentie over drinkwater en ziekte), Atlanta, Georgia (internationaal bibliotheekcongres) en, sinds de jaren zeventig, meetings van de OPEC-landen in nieuwe steden die ze in lange brieven aan Peter beschreef als geklimatiseerde winkelcentra, neergezet in de woestijn. Maar ze was ook vele malen afgevaardigd naar Rome en Milaan, en Peter was meegegaan voor een plezierreisje als haar werkperiode samenviel met een lang weekend of zijn jaarlijkse vakantie. Dan huurden ze een kleine auto en maakten tochtjes, elke keer door een ander deel van Italië. Ze deelden het gangbare enthousiasme van noorderlingen voor Toscane en het Zuiden. Het was pas toen ze een keer vanaf Milaan een meanderende route namen vanaf de weg Turijn-Genua door de Alpes Maritimes, dat dit toeristisch genoegen, opgevat als iets dat samen met de vakantiekleren werd opgeborgen tot de volgende keer, veranderde in de mogelijkheid van een permanente band met een vijfde land. Eerst was het zo'n visioen dat, als het begin van een liefdesaffaire, geboren wordt uit de vreemde bekoring van een middag doorgebracht | |
[pagina 109]
| |
aan het plein van een plaatsje in Piemonte. Ze hadden er nooit van gehoord, waren er bij toeval beland. Ze zaten op dat plein waar uit mollengangen van straten provinciale Italianen opdoken die druk waren met hun eigen leven. Niemand ventte iets uit of bood zijn diensten aan als gids. Winkeliers joegen de luiken omhoog als ze hun zaak na de siësta weer openden. Kindertjes liepen op naar binnen gekeerde laarsjes van school naar huis en aten een koek. Op straathoeken vormden zich als schikgodinnen groepjes oude vrouwen in het zwart die langzaam de treden opklommen naar de kerk, waarbij elk been werd opgetild en neergezet als een paal. Om vijf uur, toen Peter en Mania tussen tonnen met geraniums een ijsje zaten te eten, verscheen de figuur van een Moriaan in wambuis, met gouden tulband op, die stijfjes tevoorschijn zwaaide vanonder een zwartgouden baldakijn op de top van de kerktoren en het uur sloeg met zijn heidense hand. Niemand verkocht ansichtkaarten met zijn beeltenis; om zes uur zaten Peter en Mania er nog steeds, maar ze waren van ijs overgegaan op camparisoda en zagen hoe de bewoners hun horloge afstemden op zijn punctuele nieuwe verschijning. Er was een soort koek te zijner eer, ontdekten de reizigers later; rond, met een deklaag bitterzoete zwarte chocola waar Mania het meest van hield; dit baksel stond bekend onder de naam ‘Ballen van de Moor’ en het was waar de brave kindertjes mee werden beloond. Peter en Mama vonden een pensione met uitzicht op een kastanjebos en een horizon met kartelige pieken, glimmend van de sneeuw van vorig jaar, ver weg in plaats en tijd. Ze straalden een roze gloed uit in de avondschemering. Peter begon te praten. ‘Waar je ook zou wonen in deze streek, je zou altijd de bergen zien. Vanuit het kleinste stulpje.’ Mania had Italiaans geleerd om in aanmerking te komen voor promotie in haar baan. Ze maakte een praatje met de eigenaar van het pensione en luisterde naar zijn klaagzang over de dalende grondprijzen - het boerenvolk stierf uit en de jongelui verhuisden naar Turijn en Milaan. Toen Peter en Mania het volgende jaar terugkwamen in het stadje, naar het plein met il moro in zijn toren, en naar hetzelfde pensione, nam de eigenaar ze mee voor een bezoek aan zijn zwager die een boerderijtje bewoonde met een ijzeren pergola vol druiven; ze dronken eigengemaakte wijn op gele plastic stoeltjes te midden van kolossale courgettes die aan stelen bungelden en gele paddenstoelen die lagen te drogen. | |
[pagina 110]
| |
Datzelfde jaar was Mania nog een keer in Milaan en in een vrij weekend ging ze met de trein en de bus naar het stadje, gewoon om wat tussen de bewoners te zitten op het plein en de Moor het verstrijken van de tijd te laten markeren (ze zou over enkele jaren met pensioen gaan), gewoon om een avond door te brengen op het balkon van de nu vertrouwde kamer in het pensione. De middelbare leeftijd maakte het haar moeilijk om van nabij iets te zien zonder bril. Ze werd steeds verziender, maar hier was haar blik vrij, reikte zo hoog en zo ver als de sneeuw uit het verleden die zich weldra zou verbinden met de sneeuw van de komende winter. De eigenaar die altijd een lang verhaal hield over de tegenspoeden in de familiekring vertelde nu dat de bezitting van zijn zwager moest worden verkocht. Mania zat die avond tot twee uur 's nachts in haar pensionkamer te cijferen met budgets en spaartegoeden van vele jaren die ze uit haar hoofd wist. Toen ze weer thuis was bij Peter hoefde ze enkel de cijfers voor hem op te schrijven, en hoe ze die berekend had. Hij rekende het zelf na; ze spraken er lang over welke marge ze moesten incalculeren voor het effect van inflatie op een vast inkomen. Hij was nu eind vijftig en mager geworden, terwijl zij was uitgedijd. Met kleren aan had hij de platte buik en smalle taille van een jongeling, maar naakt leek hij dichterbij de andere kant van het leven en hij werd doof. Zijn diepliggende ogen en lang geworden neus confronteerden haar met gelijkenis die ze nooit zou herkennen, omdat er geen foto's bewaard waren. Maar ze wist nu wat hij dacht, en hij zag het en glimlachte: hij dacht dat je vanuit elk huis, hoe klein ook, de horizon met de Alpen zou zien. Ze namen een hypotheek op hun huis en kochten de boerderij in Italië. Het was geen droom, geen krankzinnig idee, maar deel van een plan voor hun oude dag, dat zondermeer praktisch was. Het Italiaanse boerenhuis was een koopje en als de tijd zou komen om hun huis te verkopen konden ze voldoende opbrengst verwachten om de hypotheek af te lossen en de verhuizing te financieren. Het leven was goedkoop in dat veilige, weinig in trek zijnde deel van Italië, ver van politieke kidnappings en mondaine internationale expats. Hun pensioen (zonder verlies over te boeken volgens de valutabepalingen, dat hadden ze uitgezocht) bood heel wat meer koopkracht dan in eigen land. Ze zouden een deel van hun voedsel zelf verbouwen en hun eigen wijn maken. Hij zou forel gaan roken. In de jaren dat ze hun tijd nog moesten beiden - in blijde afwachting - hadden ze een gratis vakantie- | |
[pagina 111]
| |
huis. Toen ze eenmaal de moed hadden gehad de boerderij te kopen wisten ze dat dit, vanaf die eerste middag op het plein van il movo, de ene plaats ter wereld was die ze van plan waren geweest waard te zijn om ervan te genieten heel hun leven samen. De voorbereidingen werden voortgezet: Detto, de eigenaar van het pensione, zou met zijn vrouw de boerderij en de tuin onderhouden in ruil voor de opbrengst van wat ze er zelf zouden verbouwen, en Peter en Mania brachten al hun vakanties door met schilderen, herstellen en renoveren. Tegen de tijd dat Peters pensioen in zicht kwam had Mania zelfs de door meeldauw aangetaste guirlandes in het fries onder de dakrand, met de boerse motieven van bloemen en vruchten, opnieuw in de verf gezet. Peters pensioen ging achttien maanden eerder in dan dat van Mania. Het was allemaal meegenomen in de planning: hij zou als eerste verhuizen naar Italië en het huis bewoonbaar maken met de nodige spullen, terwijl zij nog in haar glazen tolkenhokje actief bleef en luisterde - elke keer dichter bij de laatste keer - naar de discussies en deliberaties van de wereld die haar oren hadden gevuld sinds het geluid van de bommen was opgehouden, lang geleden in het land waar zij en Peter waren begonnen. Ze spaarde op elke mogelijke manier geld bijeen. Die hele zomer bleef ze doorwerken. Hij was aan het houthakken, zei hij aan de telefoon, voor de wintervoorraad; hij had ontdekt dat er een kleine culturele kring was in het stadje en hij was zo flink geweest om lid te worden om zijn Italiaans te verbeteren. Zij werd afgevaardigd naar Washington en schreef dat ze God elke dag dankte dat het de laatste keer was; de hitte was iets uit de oertijd, het zou haar niet hebben verbaasd als ze krokodillen had zien luieren op de oevers van de Potomac - O, kon die lucht maar worden opgetild naar de Alpen! Hij schreef dat de culturele kring een stuk van Goldoni aan het repeteren was en dat hij - niet te trots - toneelknecht was, samen met jongens van vijftien! Het is altijd makkelijker om je emotioneel te laten gaan in een brief dan als je tegenover elkaar zit - de ontvanger hoeft in zijn reactie niets te veinzen. Ze schreef dat ze hem altijd bewonderd had om zijn gebrek aan pretentie, zijn bereidheid om te leren en zich aan te passen. Zij wist dat hij wist wat ze bedoelde, hoe ze van hem hield om de dingen waar ze nog steeds staat op konden maken, al had zij dikke enkels en waren zijn soepele spieren weggeslonken op zijn botten. | |
[pagina 112]
| |
Na Washington was het Sidney en toen in het najaar ging ze naar een kamer in het souterrain van het appartement van haar dochter, nu het huis in de stad was verkocht. Ze schraapte het zoetig ruikende matje van rottende natte bladeren af dat kleefde aan de hiel van haar schoenen: rond deze tijd volgend jaar zou ze in Italië wonen. Zij en Peter zouden in ouwe truien het stadje in lopen en hete koffie drinken en wachten tot de Moor twaalf uur zou slaan. Die avond was ze juist van plan het pensione te bellen en voor Peter de boodschap achter te laten dat ze terug was (ze hadden in de boerderij nog geen telefoon), toen hij het appartement binnenstapte. Moeder en dochter hepen hem in hun opwinding bijna omver, als twee blonde schapendoezen. Hoeveel beter was dit dan een telefoontje! Het echtpaar was intussen wat te middelbaar om elke hereniging te markeren met een vrijpartij, maar toen zij in bed wilde beginnen aan een lang gesprek in het donker nam hij haar grote borsten, waardoorheen hij vroeger haar ribben had kunnen voelen, en beroerde de tepels welbewust als een combinatieslot dat hen beiden tot opwinding kon brengen. Na het vrijen viel hij in slaap en lag zij tegen zijn rug aan; ze hoopte dat haar dochter niets had gehoord. De volgende morgen ging de dochter naar haar werk en aan een langdurig ontbijt verdiepten zij zich in praktische zaken betreffende het boerenhuis in Italië en hun vestiging daar - belastingen, vergunningen, opstal- en ziekteverzekering. De renovatie van het dak moest vroeger of later gebeuren en zou meer kosten dan was voorzien - ‘Goed dat ik deze zomer heb doorgewerkt.’ Maar Detto had gesuggereerd dat Peter het zelf kon herstellen. Detto had zijn hulp aangeboden - dankzij zijn vooruitziende blik had Peter het benodigde materiaal goedkoop gekocht en opgeslagen. ‘Laat het maar zo tot volgend jaar, dan ben ik er ook om te helpen - als je van de winter tenminste geen lekkage op je hoofd krijgt.’ ‘Afdekken met zwaar plastic, zegt Detto, dan glijden de pakken sneeuw er zo vanaf... Dat komt wel goed.’ En terwijl zij haar haren waste, ging Peter de stad in om uit te zoeken hoe je muren moest isoleren, iets waarover hij in Italië geen informatie had kunnen vinden - althans niet in het gebied waar de Moor de scepter zwaaide. Mania was bezig met haar föhn toen ze hem hoorde terugkomen. Ze riep een groet, maar hoorde niet wat hij terugzei vanwege de storm die woei boven haar hoofd. Even later kwam hij de slaapkamer binnen met een handvol brochures en bleef staan in de deuropening. | |
[pagina 113]
| |
Hij beduidde haar om de föhn af te zetten; ze glimlachte en deed het, klaar om te horen wat voor adviezen hij had verzameld over vochtinslag. Wat hij zei was: ‘Ik wil je zeggen waarom ik gekomen ben.’ Ze glimlachte weer en tegelijk had ze een instinctief gevoel van gêne om die glimlach en wat die inhield: er zijn als ik terugkom. Hij kwam de kamer in alsof ze hem had gesommeerd; Mania zat daar met haar blond geverfde haar in de krullers gehesen en de föhn nog in haar hand. ‘Ik heb iemand ontmoet.’ Mania zei niets. Ze keek hem aan en wachtte tot hij verder zou spreken. Dat deed hij niet en haar blik werd onzeker, liet hem los; ze zag hoe haar grote boezem rees en daalde op haar steeds vluggere ademhaling. De föhn begon te wiebelen in haar hand. Ze legde hem op bed. ‘Bij dat toneelstuk. Ik heb toch verteld dat we een stuk van Goldoni repeteerden.’ Haar hersens waren ordelijk toegerust met duizenden woorden in vijf talen, maar ze kon niets bedenken om te zeggen, niets om te vragen. Ze knikte langzaam: van dat stuk heb je me verteld. Hij wachtte tot zij iets zou zeggen. Ze waren twee nieuwe mensen, net in contact geraakt met de woorden Ik heb iemand ontmoet, en ze wisten niet waar ze het over moesten hebben. Hij vocht om een teken van acceptatie. ‘Wat wil je gaan doen?’ ‘Ik? Wat ik wil gaan doen? Ze had een van de klemmen omhooggeduwd die de krulspelden op hun plaats hielden en hij zag de rode afdruk op haar roze voorhoofd. Hij drong voorzichtig aan. ‘Alles is daar nu... meubels, alles. Het huis. De nieuwe spullen voor het dak.’ ‘Wil je weggaan?’ ‘Dat kan niet. Degene die - ze moet voor haar grootmoeder zorgen. En ze heeft een klein kind.’ Mania ademde snel met haar mond open, zoals ze wist dat gebeurde nu ze dik was, als ze samen een heuvel beklommen. Ze wist ook dat er toen ze een kind was op zo'n felle, diepe ademhaling tranen waren gevolgd. Ze moest vlug iets zeggen voor dat zou gebeuren. ‘Wat wil je dat ik doe?’ ‘Het is zo moeilijk. Omdat alles al geregeld is... zo lang al. Alles verkocht hier.’ | |
[pagina 114]
| |
Hun leven was gestopt, ongeveer zoals de föhn was afgezet. ‘Ik zou spullen terug kunnen brengen.’ Hij keek naar de halve centimeter grijs die een streep vormde onder het geblondeerde haar dat om de krullers gewonden was. ‘Ik neem haar niet mee naar de boerderij.’ Mania had een beeld van hem zoals ze hem kende, huiselijk naakt in de slaapkamer; zijn dunne dijen - en voor het eerst ook van een jonge Italiaanse vrouw met zwart haar en een kruisje. ‘Waar komt ze vandaan?’ ‘Waarvandaan? Je bedoelt waar ze woont... in het dorp. Gewoon in het dorp.’ Natuurlijk. Vlakbij het plein - de Moor sloeg toe, sloeg toe - al die kleine straatjes die naar het plein liepen, een van die straatjes achter het plein. Plotseling vergat Mania al het andere; moest eraan denken. Haar gezicht zwol, dronken van schaamte. ‘Waarom heb je dat gedaan... vannacht. Waarom? Waarom?’ Hij stond daar en keek hoe ze het uitsnikte.
Ze vertelde niets aan haar dochter. De discussies over het boerenhuis, de Italiaanse bezitting, gingen gewoon door, zoals een bedrijf blijft functioneren onder bewindvoerders wanneer de eigenaars zijn overleden. Een paar kratten met boeken waren bij de expediteur, net als Mania's naaimachine - dat proces kon niet meer gestopt worden. Je kon de vochtdoorslag niet verder laten kruipen in de muren van het huis, wat er ook gebeurde - er zijn al wat bruine vlekken in je fries, had Peter opgemerkt, en hij had de nodige chemicaliën meegenomen om in het metselwerk te injecteren. Zijn brieven en de hare waren bijna net zo als tevoren - hij wisselde zijn nieuws over het huis en de tuin uit met het hare over de volwassen kinderen en haar werk. Ze bleven ondertekenen met ‘je Peter’ en ‘je Mania’, want dit was blijkbaar een formule voor een band die lang expressie had gevonden in andere termen dan van bezit, en betekende op zichzelf niets. Ze stelde elke beslissing uit, elke gedachte aan een beslissing over wat ze zou doen als zij haar pensioen kreeg. Een jaar was een lange tijd, bleef de enige vriendin die ze in vertrouwen had genomen haar vertellen; er kon heel wat gebeuren in een jaar. Ze kreeg het advies, volgens aloude vrouwelijke wijsheid, de zaak te laten betijen. | |
[pagina 115]
| |
Maar kort voordat het jaar voorbij was, kwam ze tot een beslissing die ze niet opbiechtte. Ze schreef Peter een brief waarin ze zei dat ze volgens plan naar Italië zou komen, als hij geen bezwaar had, en dat hij degene die hij had gevonden kon blijven zien (‘omgaan met’ was haar formulering). Zij zou zich er niet mee bemoeien en geen verwijten maken. Hij schreef terug en zei, nogal pijnlijk, geen woord over de vrouw, alsof dit een zo private en dierbare aangelegenheid was dat hij zelfs niet wilde dat ze die kant van zijn leven aanroerde, ook niet in verdraagzame bewoordingen. De wijze waarop hij zijn instemming formuleerde was de opmerking dat hij blij was alles nu min of meer op orde te hebben: ze zou merken dat alles met het huis en de tuin voor elkaar was. Mania wist dat ze genoeg zelfdiscipline had - ze hield zichzelf nu staande, in een bepaald opzicht, als een militair die niet opgaf of als een matroos met zeebenen - om woord te houden inzake het niet maken van verwijten en het zich nergens mee bemoeien. Toen ze eenmaal met hem in de boerderij woonde, besefte ze dat dit voornemen nu ook moest gelden voor blikken of stiltes die iets konden betekenen, zelfs aspecten van persoonlijke gelatenheid - als ze door hoofdpijn geneigd was stiller dan anders te zijn, moest ze oppassen dat haar stemming niet een andere indruk maakte. Peter vrijde geen enkele maal meer met haar en ze verwachtte het ook niet. Die keer - dat was de laatste keer geweest. Ze nam aan dat er een plek was waar ze elkaar ontmoetten. Misschien dat Detto, goeie simpele ziel als hij was en natuurlijk zelf een man, zo'n begripvolle vriend voor het buitenlands echtpaar, Peter iets aan de hand had gedaan, zoals dat ook gegaan was met de boerderij waaraan de verre exaltatie van de Alpen even huiselijk verbonden was als een huisdier op het erf. Peter moest een rendez-vousplaats gevonden hebben, als die vrouw een grootmoeder en een kind in huis had... maar vrome oude vrouwtjes in het zwart, kinderen met dikke kuiten in laarsjes geregen - gedachten daaraan waren verboden terrein voor een vrouw in een positie als van Mania. Ze stond zich ook niet toe om te zoeken naar tekens (wat voor tekens moesten dat zijn? Alle vrouwen hadden zwart haar en droegen een kruisje) bij de jonge vrouwen die ze zag lopen met een boodschappentas, bekroond met prachtige groenten, over het plein van de Moor. Peter ging met haar mee als ze boodschappen deden in het dorp. Een plezierige ronde zonder veel afwisseling. Het postkantoor voor | |
[pagina 116]
| |
postzegels en de bank waar een jonge klerk, gladjes als de filmsterren uit hun jeugd, miljonairsporties lires voor ze uittelde waar je net wat fruit mee kon betalen bij de oude man op de markt die ze altijd hun klandizie gunden, en wat brood bij de vrouw met het voortijdig grijze haar en de glimmende kaken die haar meelbestofte vader of echtgenoot terzijde stond. Het was herfst, ja, soms wandelden ze er inderdaad naar toe in hun oude truien. Ze dronken koffie op het terras als de zon scheen en sjouwden terug op het geëigende teken van il moro die twaalf maal met zijn stokje sloeg. Maar Peter ging niet alleen uit en de eerste paar weken na aankomst dacht ze dat het was uit een vreemd soort respect of plichtmatig eerbetoon: als ze eenmaal gesetteld was en hij wist dat ze zich geen nieuweling meer zou voelen in haar status als ingezetene, zou hij de draad weer oppakken die hij gevonden had. Hij leek er eigenlijk geen zin in te hebben waar dan ook heen te gaan. Detto kwam langs en nodigde hem uit om paddenstoelen te gaan zoeken of in de bergen op wilde zwijnen te jagen, iets wat Peter gezegd had te zullen gaan doen (waarom niet?) in al de jaren van plezierige afwachting; hij geeuwde, op zijn pantoffels, en keek naar de zachte mist die het huis en de bergen in eenzelfde stilte hulde en keek de oude man na die daar alleen in verdween. Een van hun voornemens voor hun oude dag was geweest om te gaan langlaufen, daar hoefde je niet jong voor te zijn, en er was een bus die je in maar een uur naar een wintersportgebied bracht. De sneeuw kwam, zij stelde voor er een dag op uit te gaan. Hij glimlachte, blies tussen zijn tanden en legde het boek in zijn schoot bij deze onderbreking. Ze voelde zich als een kind dat zeurt om meegenomen te worden naar de speeltuin. Ze bleven thuis bij de TV die zijn flikkerlicht liet trillen, samen met het haardvuur. Het was waar dat hij alles min of meer op orde had in hun bezitting. Toen zij vroeg wat zijn plannen waren - nieuwe wijnstokken planten of het bedoelde rookhok bouwen om de excellente forel uit de streek te roken - zei hij, zogenaamd als grapje: ‘Ik ben toch met pensioen?’ En toen het voorjaar kwam ondernam hij niets, hij keek nog steeds het grootste deel van de dag televisie. ‘Dat is goed voor mijn Italiaans.’ Zij hield zich onledig met het naaien van gordijnen en overtrekken voor de stoelen. Ze kleedde zich warm aan voor een wandeling en als ze thuiskwam verwachtte ze dat hij de gelegenheid zou hebben aangegrepen om uit te gaan. Maar nog voor ze het huis in ging zag ze door het raam het scherpe geïsoleerde licht dat uit de zwart-wit-televisie | |
[pagina 117]
| |
stroomde, een aldoor opkomend en wegebbend getij vanuit het glazen scherm. Hij was er altijd. Ze vond kleine witte viooltjes in het bos. Die dag liep ze op de stoel toe waar hij in zat en hield het broze boeketje, koud en liefelijk, onder zijn neus. Hij herleefde, keek haar aan; het leek of hij was bijgekomen vanuit een plaats even ver weg als de pieken waar de sneeuw nooit smelt. Ze zette koffie en hij porde het vuur op. Ze zaten genoeglijk te drinken, zij roerde in haar kop en zei: ‘Ik had niet moeten komen.’ Hij keek op van zijn krant alsof ze iets over het weer had gezegd. Het kostte haar moeite om door te gaan. ‘Je kunt naar haar toe gaan, weet je.’ Hij zei van achter zijn krant: ‘Ik heb die vrouw opgegeven.’ Ze voelde zich een verlatenheid binnengetrokken worden zoals ze nooit had gekend. Ze stond op, stil en tactvol, en liep naar de keuken als iemand die daar iets te zoeken had, maar wat ze die dag verder ook deed, het gevoel van verlies wilde haar niet verlaten. Ze dacht niet aan Peter. Alleen dat Peter, wat hij haar ook net had gezegd, niets voor haar kon doen; er viel niets meer voor haar te doen, al was de voorspelling van de vrouwelijke wijsheid uitgekomen. Ze ging door met wat ze zich voorgenomen had: maakte de gordijnen af en probeerde de stoelovertrekken uit, en er kwam een dag dat ze zich bevrijd voelde van wat er over haar gekomen was en dat ze niet begrepen had, en ze ging naar Detto's vrouw om te leren, zoals afgesproken, hoe je pompoenbloesems in beslag moest bakken. Een zwerfhond had gekozen voor Peter en haar en vergezelde haar blijmoedig op haar wandelingen. Het had geen zin om Peter mee te vragen; hij bleef in de boerderij terwijl een aannemer het dak herstelde, en luisterde naar Detto's verhalen terwijl Detto nieuwe wijnstokken plantte en de tuin onderhield. Ze gingen nog wel samen naar het dorp om boodschappen te doen en soms op een zomeravond zaten ze op het plein tot de Moor te voorschijn zwaaide om negen uur te slaan. Op een avond kwam de bakkersvrouw langs met twee ijsjes. ‘Dat was ze,’ zei Peter. Ze had geen zwart haar en droeg geen kruisje, het was de grote vrouw met de trieste glimmende kaken en het voortijdig grijze kortgeknipte pagehaar. Samen waren ze - Peter en Mania - dag in dag uit in de bakkerij geweest en hadden het brood gekregen uit haar handen, en er was nooit enig teken geweest van wat gevonden was en weer verloren gegaan. |
|