De Tweede Ronde. Jaargang 30
(2009)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 104]
| |
Het brood
| |
[pagina 105]
| |
‘Ik hoorde ook iets. Maar het was vast niks.’ Ze zette het bord van tafel en tikte de kruimels van het kleed. ‘Nee, het was vast niks,’ echode hij onzeker. Ze kwam hem te hulp: ‘Kom maar. Het was vast buiten. Kom maar naar bed. Je vat nog kou. Op die koude tegels.’ Hij keek naar het raam. ‘Ja, het moet wel buiten geweest zijn. Ik dacht dat het hier was.’ Ze ging met haar hand naar de lichtknop. Ik moet het licht nu uitdoen, anders moet ik naar dat bord kijken, dacht ze. Ik mag toch niet naar dat bord kijken. ‘Kom maar,’ zei ze en deed het licht uit, ‘het was vast buiten. De dakgoot slaat altijd tegen de muur als het waait. Het was heus de dakgoot. Als het waait, klappert hij altijd.’ Ze gingen op de tast door de donkere gang naar de slaapkamer. Hun blote voeten kletsten op de vloer. ‘De wind immers,’ meende hij. ‘Er was de hele nacht al wind.’ Toen ze in bed lagen, zei ze: ‘Ja, er was de hele nacht al wind. Het was vast de dakgoot.’ ‘Ja, ik dacht dat het in de keuken was. Het was vast de dakgoot.’ Hij zei het alsof hij al half sliep. Maar ze merkte hoe onecht zijn stem klonk als hij loog. ‘Het is koud,’ zei ze en geeuwde zacht, ‘ik kruip onder mijn deken. Welterusten.’ ‘Welterusten,’ antwoordde hij en ook: ‘Flink koud is het al, ja.’ Toen was het stil. Geruime tijd later hoorde ze hem langzaam en voorzichtig kauwen. Ze haalde met opzet diep en regelmatig adem, zodat hij niet merkte dat ze nog wakker was. Maar zijn kauwen was zo regelmatig dat ze er langzaam door in slaap viel. Toen hij de volgende avond thuiskwam, schoof ze hem vier boterhammen toe. Anders waren er voor hem altijd maar drie geweest. ‘Je kunt er gerust vier nemen,’ zei ze en ging bij de lamp weg. ‘Ik verdraag dit brood niet zo goed. Neem jij maar eentje meer. Ik verdraag het niet goed.’ Ze zag hoe hij zich diep over zijn bord boog. Hij keek niet op. Nu had ze met hem te doen. ‘Je kunt toch niet maar twee boterhamen nemen,’ zei hij boven zijn bord. ‘Jawel. 's Avonds verdraag ik dit brood niet goed. Neem maar. Neem maar.’ Pas na een tijdje schoof ze weer aan tafel, onder de lamp. |
|