| |
| |
| |
Ik wilde je alleen even zien
Thomas Verbogt
‘Johnny,’ zegt ze.
Het is al heel lang John, hij wil zich niet eens meer herinneren wanneer er iemand Johnny tegen hem zei. Johnny is een jongen die verdwenen is. Soms doemt hij in dromen op, dromen waarin hij ook soms een bijna leeg schoolplein in de vroege ochtend ziet en een kleine kamer met muren vol donkere, onduidelijke foto's en een raam met daarachter een sneeuwwit, onheilspellend uitzicht. Hij kan haar niet corrigeren. Ze noemt hem Johnny.
‘Margreet,’ zegt hij.
Natuurlijk wist hij dat hij een gesprek zou hebben met Margreet R. Prager, maar het was niet in hem opgekomen dat ze de Margreet was uit de tijd voordat Johnny John werd. Aan niemand die hij kende uit die jaren had hij de afgelopen twintig jaar gedacht, natuurlijk was dat niet bewust, nee, ze waren ongemerkt verdwenen in de mist van het verleden, zelfs de goede vrienden en vriendinnen uit zijn schooltijd, de mensen met wie hij zo nu en dan feestte en een enkele vakantie doorbracht. Margreet hoorde daar niet eens bij, zij hoorde bij een andere groep, een hogere, de jongens en meisjes van zijn school die toen al voor een stralend leven bestemd waren, en dat zorgde ervoor dat ze ver weg van hen waren, ‘het tuig’, de bewoners van de schrale buitenwijk, dat niemandsland dat anoniem tegen het grote industrieterrein aanschurkte. Ze gingen natuurlijk niet met elkaar om, deze groepen, ze deden voor elkaar alsof ze niet bestonden, ze zaten niet in dezelfde klas wat geen toeval kon zijn, ze kwamen nauwelijks in eikaars buurt behalve op die ene avond die nu woedend de kop opsteekt, de revue aan het eind van het een-na-laatste jaar, het begin van de zomer voordat alles ernstig werd en iedereen moest gaan blokken voor het eindexamen en er eindelijk een toekomst in zicht kwam. Het was zijn idee geweest, het lied over de ideale leerling. Dat hij Margreet koos, lag voor de hand. Hij kon nooit naar haar kijken zonder weerzin te voelen. Haar arrogantie interesseerde hem niet eens, het was haar volmaaktheid die hij beledigend vond. Zijn vader tekende de levensgrote pin-up, meer een cartoon van een pin-up, een super playmate, met háár hoofd, het ijdele hoofd van Margreet Prager, met de grote ogen en de brede, smalende
| |
| |
mond. Hij schreef een tekst op Sunny, een oud liedje dat zijn moeder vaak zong, zo vaak dat het werkbaar in zijn gedachten zat. Sunny werd Greetje, het domme meisje dat alleen maar mooi hoefde te zijn en van wie vooral alle leraren spannende gedachten kregen.
Na afloop van de avond had ze ‘lui’ tegen hem gezegd, zacht, bijtend. Hij had gezien dat haar vriendinnen om haar hadden moeten lachen, net als de hele zaal, maar het was hem vooral te doen geweest om die vriendinnen, de makke schapen die vol adoratie tegen haar opkeken. Het jaar daarop zag hij haar weinig en nadat de uitslagen van de eindexamens bekend waren gemaakt en iedereen naar school ging om het diploma op te halen, was ze op het schoolplein naar hem toe gelopen, langzaam en waardig, al gekleed om een wereldreis te maken.
‘Weet je, Johnny, jongetjes met die humor van je worden héél nare mannen, van die mannen die vrouwen met brains alsjeblieft nooit willen tegenkomen. Ik ben zo blij dat ik je nooit meer zie. Lul!’
Hij had nog gezegd dat het alleen maar een grapje was en weer zei ze ‘lul’.
Margreet R. Prager die vrolijk naar hem kijkt vanachter haar grote, matwitte bureau had twintig jaar geleden drie keer ‘lul’ tegen hem gezegd en nu staat ze op en loopt langzaam naar hem toe met uitgestoken hand. Ze houdt de zijne nog even vast als hij de hare al wil loslaten. Ze merkt dat, ze geeft met haar ogen te kennen dat ze dat merkt, even worden die een fractie groter dan ze al waren, er blinkt spottende verbazing in. Zo is de verhouding hier, dat is duidelijk. Margreet R. Prager is hier de macht, de koningin. Dat was ze toen ook al en hij beledigde haar, majesteitsschennis is in sommige gevallen ernstig. Ze heeft zijn naam herkend, dat is zeker. Met hem zijn er nog twee kandidaten overgebleven. Het hoofd personeelszaken, een vriendelijke man met een Italiaanse uitstraling, zei dat zijn papieren goed waren, dat het alleen nog maar ging om de indruk die mevrouw Prager van hem zou hebben. Het ging haar altijd alleen maar om een indruk, voegde hij eraan toe, over de mate van bekwaamheid moesten hij en zijn medewerkers maar oordelen. Een gesprek kwam er vaak niet eens van, daar had mevrouw Prager het ook te druk voor.
‘Zeg ik je?’ vraagt hij.
Ze knikt.
‘Iemand die me zo goed kent zegt je,’ zegt ze, nog steeds met grote ogen. Het lijkt alsof ze een beetje met hem flirt.
| |
| |
‘Oké. Vind je dat het zin heeft dat we met elkaar praten?’ Hij moet dit vragen. Ineens irriteert het hem dat hij hier staat, het irriteert hem dat hij zich hierop niet heeft voorbereid.
‘Of het zin heeft? Johnny, ik kreeg de drie rapportages, ik zag je naam, ik wist meteen weer wie je was. Ik had kunnen zeggen: die alsjeblieft niet. Maar dat zei ik niet. Het is niet eens de bedoeling dat we praten. Ik heb iets anders aan mijn hoofd dan de hele tijd met iedereen praten. Ik wilde je alleen even zien. Wist jij dat je mij zou treffen hier?’
‘Nee.’
‘Minpuntje, Johnnyboy, minpuntje. Zoiets hoor je te weten.’
‘Natuurlijk had ik je naam...’
‘Je had mijn naam zien staan of gehoord, maar er geen moment bij stilgestaan dat ik je oogappeltje van vroeger was. Geen moment was het in je opgekomen dat die arrogante trut van toen het ver had geschopt. En nu denk je natuurlijk: dat heeft ze met haar kut gedaan. Zeg dat je dat denkt, Johnny.’
‘Dat denk ik niet.’
‘Dat dacht je niet, want je dacht niks, maar nu je me ziet, denk je het. Kom op, niet laf zijn, gewoon zeggen dat je denkt dat mijn kut me naar de top geholpen heeft.’
‘Ik kan moeilijk iets zeggen wat ik niet denk.’
Hij wil weg, hij heeft van het hoofd personeelszaken gehoord dat ze zich zelden laat zien, ze is er als eerste, ze gaat als laatste weg, niemand kent haar goed, via haar adjunct geeft ze haar orders. Hij wil zo min mogelijk met haar te maken hebben, ze moet voor hem even vaag worden als voor iedereen die hier werkt.
‘Maar ik verwacht hier dat je ook doet wat moeilijk is.’ Ze kijkt even in haar agenda en glimlacht. ‘Zeg het, Johnny.’
Hij moet een krachtige indruk maken. Dat begreep hij van het hoofd personeelszaken. Het gaat alleen maar om een indruk. Die moet overtuigend zijn. Alles wat hier goed is heeft met kracht te maken, survival of the fittest.
‘Je kut heeft je vast geholpen op weg naar de top,’ zegt hij. Hij voelt die woorden hoog in zijn borst, het lijkt alsof ze daar groter worden.
Ze knikt, kijkt hem bestuderend aan. Sommige vrouwen blijven er het grootste deel van hun leven hetzelfde uitzien. Margreet is nauwelijks veranderd. Hij ziet een klein litteken in haar hals. Had ze dat toen al?
| |
| |
‘Dat denk je dus?’ zegt ze.
‘Jij wil graag dat ik dat denk.’
‘Je wil toch niet zeggen dat je je laat voorschrijven wat je moet denken. Dat soort kunnen we hier niet gebruiken. En ik denk, Johnny, dat we je hier goed kunnen gebruiken. Je reputatie is uitstekend, begreep ik. Ik las het niet alleen in de rapportage, maar ik heb ook over je gehoord. Je onbevangen benadering van problemen wordt nogal geprezen. Daar hou ik van. Dat levert originele oplossingen op. Maar laten we het nog even over mijn kut hebben. Daar heb je blijkbaar een mening over. Toen ook al, als ik vragen mag?’
‘Toen?’
‘Waaraan je moet wennen is dat we hier niet houden van vragen naar de bekende weg. Waaraan denk je als ik het over toen heb? Aan de jaren dat je me niet zag?’
Hij voelt bewondering voor haar, voor haar rechtstreeksheid die hem ook kwetsbaar maakt. Misschien kan hij zich hier alleen handhaven als hij met gelijke munt betaalt, maar hij is zo'n bejegening niet gewend. Hij is niet iemand die gewend is veel te zeggen, meestal alleen wat strikt noodzakelijk is. Hij denkt plotseling aan Manon, zijn vrouw, aan haar zachtmoedigheid die hem al fascineerde toen hij haar voor het eerst ontmoette op een receptie van MasterMusic, vlak voordat hij daar wegging, vijftien jaar geleden. Ze zei iets over het lawaai in de ruimte, of hij zin had even mee te gaan naar een van de balkons, ze hadden uitgekeken over de stad die er in de vroege avondzon betoverend uitzag, Manon zei: ‘Je zou zeker moeten weten dat je herinneringen meteen voor altijd opslaat. Dit is een belangrijk moment, ik weet het zeker.’ Deze woorden verbaasden hem, terwijl hij aanvoelde wat ze bedoelde. In de manier waarop ze elkaar aankeken toen ze zojuist aan elkaar werden voorgesteld, zuchtte opluchting. Vanochtend had ze hem een Boeddhabeeldje ter grootte van een duim gegeven. Dat moest hij in zijn zak steken, dat zou hem geluk brengen, dat zou ervoor zorgen dat hij de baan kreeg. Met de twee meisjes had ze hem naar het station gebracht. Ze stonden op het perron te zwaaien toen de trein vertrok. Voordat hij was ingestapt had ze gefluisterd dat ze zo blij was dat ze in hun huis konden blijven wonen. ‘Maar ik ben er nog niet,’ had hij gezegd. Ze had zacht in zijn arm geknepen en blij geknikt.
‘Je bent toch geen smoesje aan het bedenken?’ Margreet gaat op de rand van haar bureau zitten. Hij kijkt naar haar lange benen die bruin
| |
| |
zijn en glanzen. Ze heeft een dunne witte jurk aan die hem aan kostbaar papier doet denken. ‘Hoe dacht je er toen aan? Dacht je: daar wil ik weleens aan zitten. Of in zitten.’
Hij weet het juiste antwoord niet. Hij knikt.
‘Als je het wil weten, dat dácht ik,’ zegt hij. ‘Dat dachten we waarschijnlijk allemaal.’
‘Maar je kreeg de kans niet.’
‘We waren niet vaak bij elkaar in de buurt, in eikaars nabijheid, bedoel ik.’
‘Waarom niet?’
‘We leidden andere levens.’
‘Hoezo? We zaten op dezelfde school, hadden dezelfde leraren, moesten dezelfde dingen doen.’
‘Je had toch allerlei groepen. Groepjes.’
‘Ik was anders helemaal niet moeilijk.’
Hij beseft dat hij ongemakkelijk lacht. Daar zou hij iets aan moeten doen. Zijn verlegenheid handiger camoufleren. Hoeft misschien alleen maar een kwestie van oefening te zijn. Bijvoorbeeld gewoon een lach paraat hebben.
‘Ik hield ervan,’ gaat ze door. ‘Nog. Dat mannen aan me zitten. Is daar iets op tegen, vind je?’
‘Nee.’ Aan de muur links van hem hangt een groot schilderij waarop inktzwarte paarden staan te paren in veel te fel zomerlicht. Ze ademen vlammen uit.
‘Ben blij dat je dat vindt. Weet je wat het is? Ik doe mijn werk graag, ik concentreer me graag, ik hou van intensiteit. Ja, daar draai ik op, op intensiteit. Het kan eigenlijk niet, de hele dag, maar ik kan het. Weet je wat het is, intens leven, alles intens doen?’
‘Misschien. Ik sta er niet bij stil. Ik weet niet of ik het besef.’
‘Dat wéét je van jezelf. Je bent bijvoorbeeld een plan aan het formuleren, een goed plan, een plan dat moet overtuigen en stimuleren. Het kost tijd zoiets te maken. Ik wil dat graag in één keer doen, mijn ervaring is dat het alleen zo de beste spanningsboog heeft. Een plan moet immers ook een spanningboog hebben. Degene die het leest moet bij de laatste punt tevreden knikken, mijn plan moet hem als het ware overkomen zijn. Goed, daaraan zit ik dus te werken en als ik dan op mijn horloge kijk zie ik dat er een paar uur zijn verstreken zonder dat ik dit in de gaten had. En dan heb ik zin in spanning. Zin in seks,
| |
| |
Johnny, intense seks, hoeft niet lang te duren, moet alleen intens zijn. Vanochtend heb ik een nieuw plan geschreven voor een televisieprogramma waarin we participeren. Vlak voordat je binnenkwam was het klaar. Ik had er een paar uur aan gewerkt. En ik zag in mijn agenda staan dat jij kwam, Johnny, Johnny van lang geleden, en ik dacht: dát komt goed uit.’
Ze wipt van de tafel, loopt naar hem toe, legt even de rug van haar hand tegen zijn wang en gaat dan naar een boekenkast schuin tegenover haar bureau. Ze zet haar handen in haar zij en dan draait ze zich om. Hij ziet het onmiddellijk: ze staat in precies dezelfde houding als de pin-up van de revue.
‘Ik wist dat je dat niet vergeten was,’ zegt hij.
‘Dat wilde ik best, maar ik vergat het niet. Jammer dat je niet kunt regelen wat je vergeet en wat niet. Ik dacht er weer aan toen ik je naam zag staan. Johnny, de humorist. Binnen dit bedrijf is helaas niet veel tijd voor humor, maar je had waarschijnlijk ook niet verwacht dat je hier de humorist kon uithangen.’
De humorist uithangen. Hij probeert de jongen van toen ik zijn gedachten te krijgen, de verdwenen jongen. Was die humoristisch? Of brutaal? Nee, eerder een wat vaag iemand, onzeker, verlegen, dat ook. Het leek wel alsof hij in die revue in een ander persoon kroop en als het die dan zou lukken wat er moest lukken, wat dat dan ook was of moest voorstellen, dan had de onzekere, vage en verlegen jongen misschien een richting in zijn leven, was hij misschien op een spoor gezet.
‘Ik hou van hard, Johnny. Snap je wat ik bedoel, hárd? Je mag je jasje wel uit doen. Is dat je carrièrepak?’
Dat had Manon vanochtend ook gezegd: ‘Je moet je carrièrepak uit de kast halen.’
Hij trekt zijn jasje uit.
‘Heel goed,’ lacht ze. ‘Ik hou van gehoorzame mannen. En ik ben gek op het beest in gehoorzame mannen. En op hard.’
Dan zwijgt ze. Het is stil in de kamer, ineens ook stil in het gebouw waarin deze kamer zich bevindt, het lijkt alsof ze hier alleen zijn, alsof er om hen heen niet overal gewerkt wordt. Hij kijkt naar haar bureau, naar het raam achter haar bureau, hij ziet in de verte een hijskraan, daar komt de hoogste kantoorflat van Nederland.
‘Niemand ziet ons, Johnny. Niet bang zijn.’
‘Ik ben niet bang.’
| |
| |
‘Laat dat maar zien dan.’
Hij loopt naar haar toe. Ze kijkt hem aan, bijna grimmig. Hij moet haar naar zich toe trekken, hard. Dat wil ze. En misschien wil hij het ook wel. Ze zet een stap terug.
‘Scheur alles weg,’ fluistert ze.
‘Maar...’
‘Doe wat ik zeg. Ik verzet me, maar dat vind ik lekker.’ Haar stem is nog zachter dan zojuist.
Met een arm pakt hij haar bij haar bovenarm en met de andere de bovenkant van haar jurk, hij haalt diep adem, en geeft er dan een ruk aan. De jurk lijkt inderdaad van papier, hij scheurt die tot haar navel open, ze draagt geen beha, haar borsten zijn kleiner dan hij dacht. Hij perst zijn lippen op de hare, ze probeert hem weg te duwen, maar hij verstevigt zijn greep, hij voelt haar tanden tegen zijn lippen, met zijn tong probeert hij tussen haar tanden te komen, hij proeft iets zoets, ze kreunt onverstaanbare woorden, hij gaat met zijn rechterhand onder haar jurk, voelt haar billen die strak zijn, hij zet zijn nagels erin, ze kreunt harder, ze kan het hebben zoals ze het wil, het kan hem niets meer schelen.
Dan schopt ze hem met volle kracht tegen zijn rechter onderbeen, vlammende pijn jaagt in hem omhoog, hij laat haar los, deinst terug, hij ziet hoe ze haar knie buigt en die naar voren stoot, het is net alsof al zijn adem uit hem wordt gejaagd, hij zakt op zijn knieën, zijn handen voor zijn kruis. Ze heeft hem bij zijn haar vast en trekt zijn hoofd naar achteren, ze staat hoog boven hem, haar hoofd weerloos, bijna elegant gebogen, een uitgeputte danseres.
‘Je had het toch niet echt gedacht?’ Ze spreekt die woorden langzaam uit, een beetje hijgend, nog steeds zacht. ‘Je hebt 't je toch geen seconde in je hoofd gehaald?’ Ze trekt zijn hoofd nog verder naar achteren. Zijn hele lichaam doet pijn.
Dan begint ze te schreeuwen. Het trilt in zijn oren. Hij wil zijn hoofd schudden, maar dat kan niet, zo stevig heeft ze hem bij zijn haar vast. Ze schreeuwt nog harder, zo hard dat het net is alsof het voorlopig niet meer op zal houden. Hij kijkt naar haar gezicht. Ondanks haar geschreeuw ziet dat er rustig uit, bijna kalm. Alsof schreeuwen nog het enige is dat ze hoeft te doen.
|
|