voorwereldlijke hagedis, met zijn rug naar de kijker gekeerd uit een klimop omrankt raam te kijken.
‘Wie is dat, pa?’
‘Dat is de Geest van Meju.’
‘Wie is Meju?’ Herman Vesters antwoorden riepen altijd nieuwe vragen op, maar de toon van zijn karige woorden smoorde een derde vraag in de kiem. Zijn schilderijen signeerde hij zelden, alsof ze niet meetelden en het echte werk nog komen moest. Meestal wisten zijn schaarse bezoekers weinig anders te doen dan goedkeurend mompelen, O en A en Wat mooi roepen. Hij was slecht in het incasseren van complimenten. Achteraf relativeerde hij de geoogste bijval: ‘Ze kunnen zich toch moeilijk walgend afwenden?’
‘Nee, dat kunnen ze niet. Maar als je reacties wilt uitlokken die verder gaan dan O wat prachtig, moet je er wat bij vertellen,’ zei Myra dan.
‘Ik zou niet weten wat.’
‘Je denkt toch wel eens aan iets terwijl je zit te schilderen?’
‘Niet dat ik weet.’
‘Als je nog eens wilt exposeren moet er wel degelijk tekst bij,’ zei Myra. Een oud gesprek. ‘Je moet de mensen op een spoor zetten. Anders weten ze niet hoe ze moeten kijken.’
Ach, exposeren hoefde hij niet zo nodig, en dat verhaal moesten de mensen zelf maar bedenken, daar ging hij niet over. Myra vermoedde dat hem bij het schilderen wel degelijk van alles door het hoofd was gegaan, maar hij vond blijkbaar dat dat niemand wat aanging. Of hij dacht in beelden die zich zonder de omweg van woorden en zinnen in verfstreken vertaalden. Het voorrecht van de schilder: al doende droomde hij zich een wereld.
‘Denk erom. Wat er ook gebeurt, nooit verkopen!’
De zon brak door. Myra keek langs de verwassen vitrage de wintertuin in en zag opeens een baaierd van kleuren. Het gras met nog hier en daar sneeuwresten was geel uitgebeten van de vorst, de bruinzwarte ligusterhaag vrijwel bladerloos, het huis van organist Koopman wit als een krijtrots met mosgroene luiken. De fijnvertakte seringen en jasmijnstruiken langs het gazon laaiden groengoud en naar de hoogste twijgen toe roodgoud op tegen de blauwe vrieslucht. Feestelijk was het buiten, stralend, maar zichtbaar koud. Het uitzicht dat haar vader