| |
| |
| |
Ars moriendi
Christoph Blans
‘Elle est retrouvée.’
A.R.
Julien was gewend om met hoofdpijn wakker te worden, hij was gewend aan het glas water en het vertrouwde beeld van de twee tabletjes, de trillende handpalm. Hij was aan ongemak gewend. Hij stond zich voor de wastafel te scheren en keek in het kleine spiegeltje. Maar hij bleef ontevreden over zijn uiterlijk, en met name zijn gezicht. De baardgroei liep ver naar boven door, tot over zijn jukbeenderen, zodat dagelijks scheren meer dan noodzakelijk was. Hij had een grote moedervlek rechts en twee kleurloze bulten op de andere wang; zijn wenkbrauwen waren zwaar en trokken dicht naar elkaar toe. Hij was echt een man voor bruine ogen, maar zijn ogen waren niet bruin. Zijn ogen waren waterig en blauw, heel licht blauw.
Hij had zijn broek al aan, en een singlet en bretels. Met blote voeten stond hij op de houten vloer. Een overhemd, een stropdas en zijn jasje hingen over de leuning van de stoel. Hij nam de handdoek en veegde de zeepresten van zijn gezicht. Het raam naast de spiegel was opengeschoven. Een witte plaat met de ‘L’ van HOTEL hing naast het raam haaks op de buitenmuur. De dorpsstraat was grijs, ondanks het vroege zonlicht. Hij hoorde stemmen in de straat en de echo van gehinnik in de verte.
In het café nam hij een broodje en een koffie en even later stapte hij in de auto om naar zijn afspraak te gaan. Naar Arromanches was het zo'n drie uur rijden, er was dus voldoende tijd. De bossige omgeving veranderde al snel in glooiend land met eindeloze velden met zonnebloemen en zo mogelijk nog grotere velden met koren.
Julien verkocht fitnessapparatuur aan sportclubs: fietsen, roeiers, loopbanden... Tijdens zijn studie taalwetenschappen bedacht hij dat cultuur tegenover commercie stond, de schone zaak en de noodzaak als het ware, en in het tweede jaar had hij na een kort moment van twijfel de studie afgebroken om iets commercieels te kiezen, het echte werk. En zo kwam hij bij ‘de zaak’ terecht. Bij de afdeling ‘sales’ naderde het
| |
| |
einde van zijn proeftijd inmiddels. Het jaar ervoor had hij nog op kantoor gewerkt, maar vanaf het begin met de ambitie naar ‘sales’ te gaan, de buitendienst, hij wist niet precies waarom, maar het woord zei het al: op pad, onderweg, en wat ook telde: je kreeg er een goed salaris en daar nog een bonus bovenop. Hij reisde nu het hele land door, van Charlesville tot voorbij de Mont Ventoux en soms zelfs een stukje Noord-Spanje in. Maar de proeftijd verliep niet voorspoedig. Hij had trainingen gehad en na afloop van elke afspraak belde zijn chef Carlo om het verloop te evalueren, maar zijn verkoopafspraken eindigden te vaak in een mislukking, het liep steeds weer vast, en juist bij de grote orders. Een grote order was zelfs nog nooit tot stand gebracht. Tijdens de onderhandelingen vroegen klanten om te hoge kortingen, ze brachten hem aan het twijfelen en ze dreigden met de concurrent.
Hij was nu op weg naar de stad Caen in Normandië, of eigenlijk naar dat dorp aan de kust, Arromanches, waar de eigenaar van de sportclub woonde, hooguit nog een uur gaans. Het was niet een nieuwe klant, maar het ging om de uitbreiding van een bestaande club, een aanbouw van 300 m2. En omdat het een bestaande klant betrof achtte hij de kans reëel dat deze flinke order sowieso kon worden genoteerd. Julien had hoop. Ook het weer zat mee, want na de grijze start was het een mooie dag aan het worden, en de hoofdpijn was bijna weg en de kater verdwenen, kortom, ideale omstandigheden om het bewijs te leveren dat de voorgaande tegenslagen alles te maken hadden gehad met onervarenheid. Het was wennen. Alle begin was immers moeilijk.
Het landschap werd kleinschaliger, de wegen leeg. Boeren oogstten op het land en de zon begon te branden. Op de radio was een praatprogramma waarin de moderator de ‘ars moriendi’ als een middeleeuwse hype aan de luisteraar presenteerde. De kunst om goed te sterven... Julien dacht aan de kunst om níet te sterven. Tijdig zijn target halen was nog mogelijk. Hij moest scoren, zoals dat heette, en als het goed was zou deze afspraak daar het begin van zijn. Als hij vervolgens nog twee of drie orders kon binnenhalen, dan zou Carlo hem misschien niet al te stipt aan het streefbedrag houden. Toen de telefoon ging was dat Carlo natuurlijk, altijd Carlo. Julien nam aan. Zijn chef opende met gladde praatjes, elk telefoontje hetzelfde: ‘Al iemand een hand gegeven vandaag? Deze prachtige dag? Behalve jezelf natuurlijk... ha!’ Wat moest hij daar nu op antwoorden? ‘Nee, want ik ben alleen’ of ‘Ja, m'n zwager’? Onbegrijpelijk, slappe grapjes, altijd weer. ‘Het is druk
| |
| |
op de weg,’ antwoordde hij geïrriteerd. De weg was leeg. Waarom zei hij dit? Carlo werd al zakelijk: ‘Hoe laat heb je die afspraak, elf uur zoiets? Guy Dupont: je denkt natuurlijk dat het een makkelijke afspraak is: praatje, kop koffie. Maar ik waarschuw je, Dupont heeft een probleem. In het oosten van de stad, van Caen, zit een grote concurrent van Dupont, Flammarion, tien clubs in Normandië, ik ken hem al jaren en hij zegt dat Dupont op zwart zaad zit. Je weet toch dat-ie van de verkeerde kant is? Dupont? Dit terzijde. Hij kan dus willen bijbouwen en uitbreiden, maar hij redt het niet. 't Is maar dat je het weet. Hoor je me?’ ‘Ja, best.’ ‘Nou, Flammarion kan het weten, want hij heeft het van de bank, via z'n broer: die dub loopt leeg. Wat mij betreft hoef je dus niet te gaan. Dupont tekent toch niet. Ik weet, het is een mooie order, zo een heb je nog niet eerder gehad. Wat is het, eens kijken, drie ton toch? Denk er over na, want als je niet gaat dan haal je je target niet, maar ja, eigenlijk is dat ook nu al een uitgemaakte zaak, of je gaat of niet. Hij heeft wel onderpand, dat weet ik best, maar hij redt het niet, verspilde moeite dus, hij is gek als ie tekent, z'n ondergang, dan kan-ie je net zo goed meteen z'n onderpand geven, een huis of zo, een jacht misschien, je weet niet wat die mietjes zoal hebben in Normandië. Ben je daar nog? Hoor je me?’ ‘Ja, ja, ik hoor je, het is druk hier, ik hoor je. Ik ben er al zowat, ik rij nu door.’ ‘Is goed. Dan wens ik je succes, het is aan jou, “nee” heb je. En kijk even in de spiegel voor je uitstapt, en bel me straks, als je geweest bent...’ Toen was het stil, Carlo had verbroken.
Julien reed langs tennisbanen met kleurige vlaggen en hij volgde de straat die door het kleine dorp naar de boulevard leidde waar op nummer 12 het huis van Dupont was. Aan de overkant van de weg strekte een breed zandstrand zich uit naar de zee. Het leek eb. In de verte zag hij een aantal grote blokken in het water liggen, als schepen zo groot. Een soort pontons die deels scheef, als een vergeten ketting, een zinloze rij vormden. Langs de dorpsboulevard waren souvenirwinkeltjes met ijs en ansichtkaarten. Wat vakantiegangers liepen ongehaast, de mannen met halflange, overmaatse broeken aan, de vrouwen met slappe stofhoedjes en roze gezichten.
De deur werd opengedaan door een grote man met een gebruind gezicht, heel vriendelijk. ‘Ik kom voor Dupont,’ zei Julien, ‘voor de sportclub.’ De man heette Tim. ‘Ik ben zijn vriend, kom binnen. Guy
| |
| |
is vroeg vertrokken vandaag, heel plotseling, een sterfgeval, familie... kom toch verder...’
De inrichting was niet chic, niet rijk, boeken, zo op het eerste gezicht mooie boeken, maar verder was de inrichting gewoon. Hij dacht het dreigende faillissement te ruiken. Hij nam plaats aan de eettafel, zijn tas naast de stoel. ‘Hadden jullie een afspraak?’ vroeg Tim. ‘Jawel, ik had een afspraak om kennis te maken, in de eerste plaats, de afspraak is nog door mijn voorganger gemaakt, het betreft verder een formaliteit nog, het is in verband met de uitbreiding.’ ‘Ja, de uitbreiding... Thee? Misschien een glaasje wijn?’ Julien weifelde kort. ‘Een glaasje wijn is eigenlijk een goed idee, ja een glas wijn graag. U bent mede-eigenaar?’ ‘We hebben elk de helft, Guy en ik, maar het is zijn zaak. Hij doet alles, Ik weet er amper iets van, ja de uitbreiding, dat wel, een hele toestand.’ ‘Het betreft een formaliteit,’ hernam Julien, ‘u bent tekenbevoegd neem ik aan?’ Hij pakte zijn tas en haalde de twee uitdraaien van het contract te voorschijn. ‘Mijn voorganger, die heeft alles al met Guy besproken, het is meer een formaliteit. Ik kom om kennis te maken, in de eerste plaats - zo'n goede relatie, al zo lang. En een mooi contract, dat doe je niet per post, ook al gaat het om een krabbel, meer niet. Ik meen dat Guy haast had? De voortgang, de opening, de levertijd...’
Hij nam gulzig een slok en hij spiedde afwisselend naar het contract dat hij de vriend van Dupont had toegeschoven, en naar het gebogen hoofd. Tim bladerde wat, leek een stukje te lezen, duwde tegen de brug van zijn bril en nipte van zijn wijn: ‘U moet weten,’ zei Tim, ‘Guy doet alles wat de club betreft, maar als dit al is doorgesproken... Ik neem aan dat het goed geregeld is?’ Hij keek op en glimlachte. Julien zette zijn glas neer. ‘Het is volledig voorbereid en uitgewerkt.’ zei hij, ‘...alleen nog het tekenen, zogezegd, wij hoeven alleen nog het zware werk te doen.’ En hij lachte en reikte zijn pen.
Toen de handtekeningen waren gezet nam Julien weer een flinke slok en hij zei: ‘Ik heb de bouwtekeningen gezien. Het wordt mooi hoor, maar ik zag ook dat er nog een aantal vierkante meters onbenut zijn.’ ‘In de club?’ Tim stond op om de fles te pakken. Juliens glas was al bijna leeg. ‘In de club, ja. Ik heb de tekeningen er nog eens bijgenomen, van de aanbouw, ik doe mijn werk graag grondig zie je, en ik zag die hoek links van het zitje met de automaten. En nu kan ik daar met dertig procent korting trilplaten plaatsen. Het zou toch een leuke ver- | |
| |
rassing voor Guy zijn? Ik bedoel... het is maar een idee, we kunnen het er zo bijschrijven, paraafje ernaast, dertig procent is echt een uitzonderingsaanbod, zo'n percentage heb ik nog niet eerder kunnen geven. Betalen na een jaar, renteloos, voor de snelle beslisser. Een actie omdat het moederbedrijf vijfentwintig jaar bestaat, echt heel speciaal. Wat denk je, is dat wat? Het mocht van m'n baas, voor de enkele, de bijzondere klanten...’ Hij hief zijn glas. ‘Proost!’ Hij had het warm. Tim nam een slok en wreef zich toen over zijn wang, en toen over zijn kin. ‘Dat lijkt me heel veel, dertig procent.’ ‘Dat is het ook. En het zou een leuke verrassing zijn.’ Julien keek de ander verwachtingsvol aan. Tim glimlachte en zijn stem klonk als een echo: Het zou een leuke verrassing zijn.’
Julien kreeg het steeds warmer en hij dronk nog een derde glas wijn. Ook Tim nam er nog een. De hele meeting duurde niet langer dan dertig, veertig minuten. De vijf trilplaten werden toegevoegd en ook een loopband en twee fietsen werden op de laatste, grotendeels lege bladzijden van de twee contracten, tegen de adviesprijs minus 30%, bijgeschreven en door Tim en Julien geparafeerd.
‘Je blijft nog in Arromanches of ga je alweer door?’ vroeg Tim, ‘Ik had je graag even naar Caen gereden en de club getoond, maar nu Guy weg is verandert alles en zijn er wat dingen verschoven en ...’ ‘Geen probleem, ik ben hier vaker in de buurt, ik neem snel weer contact op, ook in verband met de leverdatum, dat gaat trouwens allemaal automatisch, vanuit het kantoor. Geen probleem dus, écht geen probleem.’
Hij stak de straat over en ging zitten op het trappetje dat naar het strand leidde. Hij belde Carlo. Er werd met opgenomen, maar hij kon een boodschap inspreken. Hij vertelde over de afwezigheid van Dupont, over Tim die getekend had, over de extra trilplaten, de loopband en de fietsen. Hij was trots. Toen drukte hij de telefoon uit en borg hem weg. Hij trok zijn veters los, schopte zijn schoenen uit en rolde zijn broekspijpen tot zijn knieën. De wind koelde zijn behaarde benen en de wind koelde zijn bezwete gezicht. De zee leek ver weg. Een van de pontons lag, los van de rest en iets dichter bij de kust, als een omgevallen flatgebouw in het zand. Badgasten, met meer dan twee streepjes, stonden naast de kolos die deels groen was van zeewier. Meeuwen krijsten in lange halen, slierten geluid die onderbroken werden door korte intervallen, alsof ze adem moesten bijpompen, ze cirkelden en
| |
| |
maakten glijvluchten. Het licht was fel: hij nam zijn zonnebril uit de aktetas. Een eind verderop landde een vogel. Het was een grote meeuw, misschien een albatros. Het beest liep onbeholpen een rondje, de lange vleugels uitgestrekt en slungelig naast het lijf, eigenlijk amper in staat om op z'n poten te staan, als verloren op het houten dek van een schip en beschimpt en bespogen door matrozen, belachelijk gemaakt Het beest draaide onzeker nog een rondje, gebouwd om te vliegen door de stormen boven zee. Onhandig zoals Julien op het schoolplein had gestaan, wankele prooi, tot de jongens hem hadden opgemerkt en het pesten kon beginnen.
Hij maakte een kort armgebaar in de richting van de vogel, maar het beest was te ver weg. Julien keek naar de zee. Hij dacht weer aan het contract. Hij had het contract. Een bindende afspraak, zwart op wit... tja...
Hij stond op, liet de tas en de schoenen staan en begon naar de zee te lopen. Ging dat zomaar? Ja dus. Drie en een halve ton. En de bonus: nieuw pak kopen, schoenen, boeken, dure wijn. Dit contract was een begin. Carlo zou het eerst niet geloven. Julien een groot contract, niet een kleintje, een losse crosstrainer of een enkele loopband, maar een echt contract, eerste van een reeks. Het ging lukken. Pure winst. Ene Tim, vriend van Dupont, had het contract met hem getekend, wat ook de consequenties zouden zijn.
Het natte zand masseerde zijn voeten, hij greep er met zijn tenen in. Hij draaide half en liep nu achterwaarts naar de zee, zag ver weg de huizen van het dorp.
Hij draaide zich weer van de huizen af en zag de immense zee. Behalve de enkele ponton vlakbij, was er rechts in de verte nog de rij andere pontons, verder niets. Een en al leegte, en de wind. Hij rook het zilte water. Dit was waar het allemaal om ging, toch? Hij zakte op zijn hurken als was hij de vlakte zelf. De zee was hier zo dichtbij dat het water uit het zand omhoog kwam en zich rond zijn voeten sloot. Het was strand noch zee, een warme oermodder van water, zout en zand. Er liepen nu tranen over zijn wangen, een soort ontroering, hij liet het gaan, deze oneindigheid liet het toe. Hij was een compacte bol, met zijn armen om zijn knieën, op zijn hurken... een compacte bol die zijn vrijheid hervond, een bol die nu uiteen zou moeten spatten, naar alle kanten... Hij stond weer op en liep verder. De zonnehitte brandde en het zeewater was koel. Dichtregels kwamen in hem op,
| |
| |
of meer nog een ritme. Hij had vroeger gedichten geschreven Waarom schreef hij geen gedichten meer? Was er misschien iets verloren gegaan? Hij was een mens. Hij was toch een mens van een sterk ras? Daarbij was Duponts failliet van geen belang. Hij hief steeds zijn voeten uit het laagje water en stapte met gespetter. Het was van geen belang. Hij was vlak bij de ponton en keek terwijl hij er voorbij liep omhoog tegen de steile wand. Uit de metershoge gaten in de groenige muur kwam een zware lucht van rotting. Het zeemos lag als uitslag over het beton. De zon verdween achter de schuine wand. Hij bleef nog even staan, in de schaduw. In de gaten was het donker. De stank was ondraaglijk. Hij moest verder. Zijn opgerolde broekspijpen werden nat. Hij voelde aandrang om te plassen. Hij liep nog een stukje en opende zijn gulp. Met een boog plaste hij in zee, de straal dook in het water. Hij sloot weer zijn gulp. Het was goed zo... Toen raakte hij even helemaal weg... De zee... was het de wijn, was het de zon? Hij keek om zich heen. Hij deed nog een paar sappen. Het overviel hem nu, de tranen. Waar kwam dit vandaan? Hij huilde. Hij liep verder de zee in. Hij huilde nu meer en meer... en hij zei: ‘Ik wil niet!’ Maar was het angst, of was hij kwaad? En toen riep hij het heel fel, alsof een diepe, onbekende kracht hem dwong: ‘Ik wil niet!’
Hij bleef staan, geschrokken, tot zijn knieën in het water. Hij kalmeerde weer, hij snikte nog. Hij kon niet doorlopen, want hij was bang, bang voor de zee. En hij draaide zich om en keerde terug.
Hij ging weer op het trappetje zitten waar hij zijn schoenen en zijn tas had achtergelaten, de ellebogen op de knieën, de kin in de handen. De zee kwam dichterbij. Tim ging naast hem zitten: ‘Je bent nog gebleven?’ Hij keek niet op. ‘Ik ben een eind de zee in gelopen.’
‘De zee is gulzig voor deze kust,’ zei Tim. Mijn vader kwam hier in 1944, met de bestorming van Normandië, hij kwam met z'n broer, maar die haalde de kust niet. Ze gingen allemaal dood, zijn hele eenheid, behalve mijn vader.’ Tim was stil. De meeuwen jankten en vlogen voorbij. Een kind rende het strand op, liet een blauw emmertje vallen en begon te graven in het zand. Een kuiltje en nog een kuiltje en een sleuf ertussenin.
‘Kom!’ zei Tim, ‘dan schenk ik nog een glas wijn.’ Ze stonden op, Julien nam zijn spullen en ze staken de zanderige straat over.
| |
| |
Hij keek naar de kasten met boeken. In een verlichtte nis lag een oud boek schuin tegen de muur. Tim zette de glazen op tafel en nam het uit de nis: ‘Guy houdt van boeken... een speciaal exemplaar, middeleeuws, over de dood en de kunst van het sterven.’ Julien nam het boek en sloeg het open. ‘Ik heb hierover gehoord.’ Het boek was stug. Er was een afbeelding van een man die in een bed lag, een duiveltje ernaast. ‘...Het beschrijft hoe je goed moet sterven,’ vervolgde Tim, ‘hoe je kunt zorgen klaar te zijn voor de dood, een middeleeuwse mode was het, volgens Guy dan, die weet er meer van. Een soort hobby die boeken. Hij is een zakenman met een hobby, zo'n boek kost misschien wel een fortuin. Ik weet het niet, maar als je het mij vraagt is het een duur boek.’ Julien gaf het terug en Tim zette het weer in de nis en veranderde van onderwerp: ‘Is het hele land jouw werkterrein, of is dat per regio verdeeld?’
Julien bleef stil. Tim nam een slok en keek voor zich uit. Hij vroeg niet verder. Buiten waren de meeuwen te horen, het gekrijs, soms kwam er een auto voorbij. Julien hield nu zijn handen voor zijn gezicht en hij snikte zachtjes. Tim schoof dichterbij en legde zijn grote hand op de schouder van Julien.
‘Nee,’ zei Julien en duwde de hand weg. Hij stond op. Hij keek Tim niet aan, maar nam zijn tas en zijn schoenen en verliet het huis.
Julien stak opnieuw de straat over. Het was heet, het asfalt en het zand brandden aan zijn voeten. Hij liep de trap af, het strand op. Hij liep, zonder acht te slaan op de enkeling die op een handdoek lag, een stel dat lachend een bal overgooide.
Met zijn voeten liep hij al door het water toen zijn telefoon ging. Het was Carlo: ‘Ik heb je boodschap ontvangen. Leuk van die extraatjes, maar dat is toch echt half werk hoor, hàlf wèrk. Die man is helemaal niet tekenbevoegd, snap je? Dat zijn dingen van belang...’ Julien schreed door het water. ‘... tekenbevoegdheid, snap je? Kom nu maar eerst naar kantoor. Bij de juridische afdeling kunnen ze er wel wat mee, we zullen zien. Die twee hebben een soort huwelijkscontract - kom nu maar naar kantoor, ze moeten een verklaring van je. Hoor je me?’ ‘Ja... ik hoor je...’ Hij herhaalde het zelfs: ‘Ik hoor je.’ Maar hij wist niet waarom hij het zei, dat hij iets zei ontging hem. De schoenen had hij bij de trap in het zand laten vallen, de tas stak nog onder zijn arm. ‘En Julien,’ vervolgde Carlo, ‘ga even langs bij die club, je rijdt
| |
| |
toch over Caen. Bij faillissement nemen wij de club over, Flammarion wil hem pachten. Ga even langs, poolshoogte nemen. Dupont is er toch niet, zeg dat je voor het onderhoud komt...’ Julien voelde hoe zijn knieën langzaam nat werden en hij ging verder. Het water kabbelde rond zijn benen, ‘...vraag naar de bedrijfsleider: Samuel. Vraag naar cijfers, gewoon een beetje aftasten, niet te nadrukkelijk. De sfeer, weet je, en bel me, bel als je geweest bent en kom gelijk naar kantoor.’
Carlo had de verbinding verbroken. Het werd nu dieper. Zijn middel was al onder water en ook de onderkant van zijn jasje. Ook zijn tas, die hij nu voor zich hield was onder water. De zon weerkaatste in de rimpeltjes van de uitgestrekte vlakte, het was een dans, tot ver weg, misschien wel tot aan de horizon, een dans van lichtjes, kleine fonkelingen die sprongetjes maakten op het eindeloze water en die weerkaatsten in de ogen van Julien, in zijn waterige, lichtblauwe ogen.
|
|