De Tweede Ronde. Jaargang 30
(2009)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 162]
| |
De dame met het hondje
| |
[pagina 163]
| |
hij had er dan ook niets op tegen dat ik nu uit zijn taxi sprong om van gezelschap te veranderen. Ten afscheid stootte hij een grommend geluid uit, waarschijnlijk om me geluk te wensen. Frazetti wachtte in zijn auto op me. Frazetti was kunstschilder, maar met zijn knokige lijf, zijn haviksneus en zijn warrige, naar alle kanten uitstaande haardos leek hij meer op een manisch-depressieve roofvogel. De brillenglazen van min twintig die hij bij het autorijden droeg, maakten zijn heen en weer schietende ogen.reusachtig groot. Sinds een paar maanden - om precies te zijn: sinds een algehele staking aan de universiteit mijn onderzoeksproject had weggevaagd - was Frazetti een trouwe begeleider geworden op mijn odyssee langs de cantina's en de feesten van Mexico City. ‘Man! Eikel!’ lachte hij, en hij trok op. ‘Als ik had geweten dat je vanavond dezelfde plannen had als ik, dan was ik je natuurlijk op komen halen.’ We slipten door de smalle zijstraat naar beneden, links en rechts van ons waren enkel barakken. Nergens brandde licht, je zou denken dat we door een tunnel reden. Alleen de maan hing boven ons als een bom die elk moment naar beneden kon komen. Frazetti minderde vaart en draaide zijn portierraampje omlaag. Aan het eind van de straat sloegen we een onverharde weg in. Volkomen onverwacht doemde er in de nachtelijke woestenij een oase op. Langs de weg hingen een paar jongens op een uitgewoonde bank - bewegingloos, verstard, als insecten - in de vuilgele lichtkegel van een lantaarnpaal. De jongens staken hun handen in hun broekzakken, alsof ze allemaal op hetzelfde moment behoefte kregen naar hun sigaretten te grijpen. Langzaam hobbelden we langs de bank. Een van de jongens stond op, liet twee pakjes in Frazetti's uitgestoken hand vallen en nam de beide briefjes van tweehonderd peso aan. Al op de terugweg naar de periférico werkte Frazetti een deel van zijn portie zijn neus binnen, gebruikmakend van een telefoonkaart. Hij ademde op. ‘Eigenlijk is het een schande dat we nou al helemaal naar Santa Ursula Xitla moeten rijden om spul te kopen. Zag je wat voor verlopen gasten dat waren? Een perfecte naam voor deze wijk, trouwens - Xitla.’ Er stonden speekselbelletjes in zijn mondhoeken, maar hij was wel wat tot rust gekomen. ‘Waar gaan we naartoe?’ wilde ik weten. | |
[pagina 164]
| |
‘Kan me niet schelen, zolang het de Centenario maar niet is.’ We zaten te dubben op welk station we als eerste zouden afkoersen. ‘Naar de Rexo!’ krijste Frazetti. ‘De Rexo heeft de mooiste toiletten.’ Dat was een overtuigend argument. ‘Wat veiligheid, functionaliteit en design aangaat, zijn de toiletten bij de Rexo onovertroffen.’ Dat moest ik onderschrijven. ‘Eigenlijk moesten wij samen eens een Grote Toilettengids voor Mexico City schrijven. Kun je voor zoiets in Duitsland geen opdracht in de wacht slepen?’ ‘Ik vrees van niet.’ ‘Maakt ook niet uit,’ zei Frazetti. ‘Los van die toiletten - in de Rexo lopen tenminste geciviliseerde vrouwen rond, niet van die bezopen sloeries als in de Centenario.’ Ook daarin had hij gelijk, dus sloegen we af richting Roma Norte. Frazetti raakte ondertussen steeds meer in de ban van zijn eigen woorden: ‘Had ik je al verteld over die Cubaanse studente die ik in de Centenario had opgepikt? Twee maanden lang heeft ze in mijn huis gebivakkeerd, heb ik haar mogen bekoken en bedienen, en haar trips en haar roezen mogen bekostigen. Gaat ze er uiteindelijk met een Belg vandoor, vind ik zo'n telefoonrekening op mijn deurmat, met alsmaar Cuba, Cuba, Cuba erop - en Cuba libre (=gratis telefoneren met Cuba) ho maar, dat mag je van me aannemen!’ Protserige filmspots verlichtten de entree van de Rexo Cocktail Lounge. Een kleine menigte mensen stond te wachten om binnengelaten te worden, door de deur drong zacht easy listening naar buiten. Niet alleen de verlichting in de Rexo was over de top. Bij de eigenaar van de tent, de Amerikaanse kunsthandelaar Joshua Buchheimer, sloeg de distinctiedrift zowaar om in nichterigheid. Zijn clientèle bestond uit mannen met glimmende gelhelmen en drukdoenerige gebaartjes, de vrouwen in hun gezelschap hadden een Sahel-postuur en een expressionistische oogopslag waarvan zelfs Lil Dagover, mimekoningin van de stomme film, nog had kunnen leren. De kleerkast bij de ingang herkende ons en wenkte ons naar binnen. Toen we ons langs de entreeloge naar binnen wurmden, wankelde de eerste - in Frazetti's woorden - ‘geciviliseerde vrouw’ ons tegemoet. Ze hield haar mobiele telefoon stijf tegen haar oor gedrukt en knalde als een Robocop tegen ons op. ‘Alles okay, darling?’ schreeuwde ze in haar telefoon. ‘Nee, nee, we zitten niet in de Melitón, we zitten met Jérôme in de Rexo. Het is hier | |
[pagina 165]
| |
ontzettend druk, volgens mij komen jullie hier niet meer naar binnen. Ja, dan zien we jullie nog wel bij Frederic's!’ Terwijl ze verder wankelde en een paar andere bezoekers begroette, werkten Frazetti en ik ons naar voren door een woud van witte overhemden, citroengele blazers, crèmekleurige vesten en viooltjesblauwe colbertjasjes. Zenén, de Indiaanse barkeeper, stond in zijn nauwsluitende, zwarte Rexo-kloffie tegen de muur achter de bar geleund. Hij grijnsde, zijn wenkbrauwen cynisch, hoog opgetrokken, en trommelde op de maat van de muziek met zijn cocktaillepels op de glazen. Hoewel Zenén een eersteklas barkeeper was, gaf Joshua Buchheimer hem hetzelfde salaris als zijn andere medewerkers: een dagloon van omgerekend twee Dry Martini's. ‘Wanneer is dat scenario van jou nou eindelijk eens klaar, Zenén?’ vroeg Frazetti. ‘Wanneer zou ik dat ooit moeten afmaken,’ steunde Zenén. ‘De Rexo slokt al mijn tijd op.’ ‘Dan vergaat het jou hier zoals het ons met de Centenario vergaat,’ lachte Frazetti. Ik bestelde een cuba libre, omdat dat het goedkoopste was wat je in de Rexo kon krijgen en Zenén de glazen altijd tot de rand vulde met Havana Club. Ook Frazetti bestelde een cuba libre, misschien om dezelfde reden, maar misschien ook wel om zijn trauma met de Cubaanse te verwerken. Stijf tegen de bar gedrukt namen we de omringende drukte in ons op, met de scannerblik waarmee we in een fractie van een seconde de bereidwilligheid van het vrouwenbestand konden doorlichten. Ik liet mijn scanner 360 graden roteren en liet hem de aanwezige objecten tot in de verste uithoeken aftasten: een korte vloedgolf aan informatie, en op mijn mentale monitor werd het resultaat opgehoest: ‘1 object(en) gevonden.’ Een kleine blondine, ergens begin twintig, met dunne, hunkerende lippen wierp een blik in mijn richting. Eigenlijk was haar eerste blik nog niet helemaal voor mij bedoeld. Hij dwaalde eerst nog ongericht door het onuitputtelijke wildreservoir van de Rexo, om vervolgens eventjes op mij te blijven rusten. Ik nam haar wat nauwkeuriger op: ze droeg een kort, lichtblauw jasje, een strakke, donkerblauwe zijden doek om haar hals, een beige kilt en laarzen. Haar gelaatsuitdrukking berustte op een merkwaardig driestappenplan. Als ze praatte, had ze iets jachtigs en opgejaagds rond haar mondhoeken. De manier waarop ze glimlachte was daarmee volledig in tegenspraak: charmant, stralend en mooi. Maar schaterde ze, dan klonk er een gemeen geblaf. Wie met | |
[pagina 166]
| |
haar praatte moest dus niet te grappig zijn. Maar dat gevaar bestond in de Rexo sowieso niet. De blondine stond met een vriendin aan de bar, beiden klampten zich vast aan een nagenoeg leeg glas. Aan dat beeld was ik gewend geraakt, want uit wat voor laag van de bevolking ze ook kwamen, Mexicaanse vrouwen zouden voor geen goud meer dan één drankje zelf betalen. Haar glas moest dus binnen afzienbare tijd op kosten van een man bijgevuld worden, en die man, zo vermoedde ik, zou ik wel eens kunnen zijn. Bij het tweede oogcontact veegde het meisje haar geblondeerde lokken achterover en stak ze haar kont een stukje naar achteren. De leer van Sammy Molcho zei me dat dit een goed teken was. Ik bestelde bij Zenén nog een cuba libre, zette me af van de bar en slenterde langs het meisje in de richting van het toilet. Nu schonk ze me een prachtig stralende glimlach. Langzaam begon de avond zinvolle contouren aan te nemen. Ik deed de toiletdeur op slot. Van buiten drong de percussie van easy listening het toilet binnen. Ik haalde het pakje tevoorschijn, testte een klein beetje en zoog gekweld mijn longen vol lucht. Met wat voor poeiertje hadden ze ons nou weer afgescheept? De witte brokken moesten voor flakes doorgaan, maar waren hemeltergend fake. Ik herinnerde me hoe er in München een tijd geleden wondercoke had gecirculeerd: kristallen die flonkerden als de sneeuw in Die weiβe Hölle vom Piz Palü. Ze waren zo samengeperst en van zo'n fabelachtige dichtheid dat zich bij het verpulveren een wonder van materialisatie voltrok. Uit één miniem kruimeltje kon je de ene lijn na de andere leggen. Deze wondercoke was zo kristalzuiver dat je het op één pakje weken uithield en dat op cokefeestjes - om met Lucas 9:17 te spreken - ‘allen aten en verzadigd werden, en zij raapten het overschot op: twaalf manden met brokken...’ Lijdzaam stopte ik en jaste de rest van de neplijn mijn neus in. Want wat schoot je immers op met dat ‘vroeger’ en ‘ooit’...? Achter dit soort gedachten lag de waanzin op de loer. Ik zat nu in Mexico City in een bar die de Rexo heette, waar aan de tap een verslaafde op mij wachtte die naar de naam Frazetti luisterde, en als ik geluk had ook een meisje met geblondeerde lokken en een lichtblauw babyjasje - ik had me op een toilet verschanst om een brok amfetamine te verpoeieren, en elke keer dat ik erop inhakte nam hij snel in volume af in plaats van te groeien. | |
[pagina 167]
| |
Toen ik terugkwam van het toilet, klonken de bekkens van het slagwerk tenminste wat helderder en hadden de voorwerpen de gebruikelijke scherpe contouren. Ook de vrouw was een paar klassen knapper geworden. In haar lichtblauwe jasje en met de donkerblauwe strik om haar hals zag ze eruit als een cadeautje dat erop wachtte uitgepakt te worden. Heel wat anders was het gesteld met Frazetti, die zich nu richting toilet spoedde en wiens gezicht mij herinnerde aan een kop in de Reforma: ‘Chers gezicht stort in!’ Ik wist maar al te goed dat hij met elke lijn coke ongenietbaarder werd. In mijn bijzijn had hij eens bij de Duitse directeur van het Goethe-instituut om coke gebedeld en de man, toen die onthutst zei dat hij niets had, een ‘asociale, fascistische vrek’ genoemd. ‘Dat zijn de grofste leugens sinds de Neurenbergse processen!’ had Frazetti's stem indertijd door de Rexo geloeid, terwijl ik van schaamte door de grond zakte en de directeur van het Goetheinstituut snel zijn geld bij Zenén op de toog smeet en de bar uit vluchtte - ‘Geef nou gewoon toe, man, dat je kilo's coke op zak hebt!’ Om onverklaarbare redenen had Frazetti zich vastgebeten in het idee dat de als serieus bekend staande directeur, die ongetwijfeld nog nooit met ook maar een vinger drugs had aangeraakt, heimelijk gigantische voorraden coke oppotte, maar ze hem uit kwaadaardigheid niet gaf. Nu kwam Frazetti terug naar de bar en was hij tot tekstgenerator gemuteerd. ‘Wil je weten,’ knarste hij tussen zijn tanden, ‘wat de domste bewering ter wereld is? Dat drugs problemen verergeren in plaats van ze op te lossen. Hebben de demagogen die dat beweren het zelfs niet over de “vicieuze cirkel”, waar je met verdovende middelen in verzeild zou raken? Dat is toch allemaal niet waar! De wereld gaat sowieso elke dag verder naar de knoppen, daar zijn echt geen drugs voor nodig. Wij zijn volstrekt onschuldig.’ ‘Frazetti, kerel, daal eens een eindje neer,’ lachte Zenén, die deze monologen al kende. Er kwam bijna stoom uit Frazetti's mond. ‘Nee, laat me uitpraten, ik geef je een voorbeeld. Een half jaar geleden stond er in de Reforma dat ex-dictator Banzer opnieuw de macht dreigt te grijpen in Bolivia. Een maand later sla ik diezelfde krant open en wat lees ik? Het Boliviaanse volk heeft Banzer tot president gekozen. De man die zeven jaar terreur en derderangs politiek theater op zijn geweten heeft! En nog weer een maand later heeft hij in dezelfde krant nota bene een column en filosofeert hij over de “uitdagingen van | |
[pagina 168]
| |
de democratie in het derde millennium”! Je moet je gewoon bij elke gebeurtenis voorstellen wat het ziekste, ellendigste vervolg zal zijn, en even later wordt precies die film ingestart.’ Frazetti knalde zijn lege glas op de bar. Zenén zette een nieuwe cuba libre voor zijn neus en knipoogde naar me. ‘Wat lachen jullie nou?’ vroeg Frazetti. ‘Ben ik grappig zonder dat ik het zelf in de gaten heb? Geloof me, ik zit er bijna doorheen.’ Met zijn ogen opengesperd als een helderziende staarde hij ons door zijn brillenglazen aan. ‘De hele wereld gaat naar de kloten en wij vergooien onze tijd op feestjes waar alleen maar verslaafden rondhangen - en dat zijn we nota bene zelf. Het is tragisch!’ ‘Luister nou eens, Frazetti,’ probeerde ik hem te troosten. ‘Het lijkt voor jou alleen maar of alles op zijn einde afstevent. In werkelijkheid loopt deze avond uit op een triomf! Je moet er alleen in geloven. De zin van het leven daalt nog vanavond regelrecht op ons neer!’ Ik drukte Frazetti aan mijn borst, en keek over zijn schouder naar de twee meisjes die nog altijd aan de bar stonden, zich aan hun lege glas vastklampten en naar ons keken. De aanblik van de lege glazen wekte bijna nog meer medelijden bij me op dan Frazetti. ‘Ik zal eens even contact leggen met die twee vrouwen aan de overkant,’ fluisterde ik hem in zijn oor, ‘dan zul je zien hoe fantastisch deze avond gaat eindigen.’ Frazetti's gezicht klaarde op en er verscheen een bittere glimlach; hij zag er nu uit als de kapitein van een onderzeeër die zich verheugt op een torpedering. Met een paar stappen had ik de meisjes bereikt. ‘Wat mag ik jullie aanbieden?’ vroeg ik. In de ogen van de meisjes tekende zich een kerstachtige glinstering af - een bepaald onbehaaglijk voorteken voor mijn portemonnee. Meteen bestelden ze allebei ‘een Schotse maltwhisky met cola.’ Ik kende de drankkaart niet uit mijn hoofd, maar durfde te wedden dat het het duurste drankje was dat je in de Rexo kon krijgen. De gnuivende lach waarmee Zenén ons de drankjes bracht, leek die indruk te bevestigen. De meisjes namen hun maltwhisky in ontvangst, verminkten hem eerst met een paar ijsklontjes en gaven hem met de colafles het genadeschot. ‘Zeg, maar wat doe jij hier eigenlijk in Mexico?’ vroeg de blonde me. Met die bodycheck had ik rekening gehouden. ‘Ik ben - producer,’ zei ik en knikte kort. | |
[pagina 169]
| |
‘Oooh!’ deed de brunette. ‘Aaah!’ deed de blonde. ‘En wat produceer je zoal?’ Nu werd het lastiger. Ik keek snel naar Frazetti, die zijn telefoonkaart als een slagersbijl in zijn hand hield en langs ons naar het toilet beende - ongetwijfeld om zich op een paar nieuwe brokken te storten. ‘Formats van de toekomst’ murmelde ik. ‘De baas in huis, Koken met sterren, Uit de school geklapt. Dat soort dingen.’ ‘Nee, echt?’ riep de blonde, en ze stortte zich geestdriftig op me. ‘Maar dan werk je in dezelfde branche als wij!’ ‘Kan zijn. Wat doen jullie zoal?’ ‘Creative director bij TV Azteca,’ siste de blonde trots. ‘Product manager bij Televisa,’ knalde de brunette er overheen. ‘Oooh!’ deed ik, en vervolgens deed ik: ‘Aaah!’ De blonde stootte haar maltcola-bocht tegen mijn cuba libre en vroeg: ‘Maar dan ken je Jimmy natuurlijk ook?’ ‘Nee,’ zei ik. ‘Ken jij Jimmy niet? Jimmy van Cactus Productions? O mijn god!’ krijste de blonde. ‘Jimmy... Jimmy...’ peinsde ik, maar ik kende niemand in Mexico City met een dergelijke onnozele naam. ‘Moet ik die kennen dan?’ ‘Ja natuurlijk!’ riep de blonde, en knipperde bezeten met haar ogen. ‘Jimmy geeft de tofste feesten van Polanco! Als Jimmy je niet uitnodigt, dan kun je wel inpakken!’ ‘Ach natuurlijk, de Jimmy!’ riep ik en sloeg me tegen mijn voorhoofd. ‘Hèhè, ja natuurlijk! Jimmy uit Polanco! Waar zat ik met mijn gedachten!’ ‘Maar - ken je Jimmy nou echt?’ vroeg de blonde. ‘Hoe ziet ie eruit dan?’ ‘Hij ziet eruit... Nou ja, als Jimmy natuurlijk,’ raadde ik. ‘Blond, met licht krullend haar, een leuke, speelse, jongensachtige lach en fonkelende blauwe ogen...’ Ik sloeg de reactie van de blondine gade. Ze knikte tevreden, ik durfde er nu alles onder te verwedden dat ze niet helemaal goed snik was. Maar ik was nu eenmaal met het spel begonnen, en spelletjes waren er om uitgespeeld te worden. Frazetti, die na zijn terugkeer van het toilet een tijdje om ons heen had gedraaid, benutte de gesprekspauze om in actie te komen. | |
[pagina 170]
| |
‘Hoe maken de dames het?’ zei hij en sloeg zijn arm om de brunette. Hij had opnieuw een stemmingswisseling ondergaan; inmiddels spatte de blijdschap van zijn gezicht. Als een gek knikte hij bij elke zin die we zeiden of die hij meende te horen. Ook ik ging opnieuw naar het toilet en toen ik terugkwam, stond de brunette te vertellen over het nieuwe appartement dat ze had betrokken in Pedregal. ‘Echt een buitenkansje,’ zei ze terwijl ze met haar vinger in de lucht priemde. ‘Moet je nagaan. Recht naast mij woont Biby Rubín van Timbiriche! Ze heeft pas helemaal een eigen geluidsstudio laten inrichten, 's nachts hoor ik haar weleens Wat ben ik toch een warhoofd, Jij maakt me gek, of Een generatie voor altijd zingen!’ Biby Rubín was de zangeres van de kinderband Timbiriche, die in de jaren tachtig miljoenen platen had verkocht. Platenmaatschappij Multifono dwong de leden nog altijd met wurgcontracten om in kruippakjes en felgekleurde overalls reünieconcerten te geven. Als ik had moeten kiezen tussen vijf minuten Biby Rubín-herrie midden in de nacht in mijn woning, en twaalf uur historische opnamen van Adolf Hitler - dan had ik voor het laatste gekozen. ‘En waar woon jij?’ vroeg ik aan de blonde. ‘Direct naast de Ajusco-vulkaan,’ zei ze en glimlachte me van achter haar glas toe. ‘Toch niet naast Ilse Betancourt van de Puddings, mag ik hopen?’ ‘We hebben geen buren,’ antwoordde de blonde zonder een spoortje ironie. ‘Daar is de villa van mijn ouders te groot voor.’ ‘Woon je nog bij je ouders dan?’ ‘Natuurlijk niet!’ De blonde schudde haar hoofd als een moeder voor haar spijbelende zoon. ‘Mijn ouders wonen al jaren in Genève. Ik heb het huis aan de Ajusco voor mezelf.’ De Ajusco-vulkaan torende diep in het zuiden uit boven de verkeersader van Pedregal de Santa Teresa. De rijken bouwden hun villa's op de hellingen van de vulkaan. Ons, binnenstadpunks, was alleen zicht op de uitgedoofde krater vergund als er geen smog was. Hetgeen betekende: nooit. ‘Ik zou de Ajusco ontzettend graag eens zien,’ zei ik en wachtte de reactie van de blonde af. ‘Als een half uurtje met de auto je niet te ver is,’ zei ze, ‘valt er wel wat te regelen.’ | |
[pagina 171]
| |
Ik had rekening gehouden met succes, maar niet met zulk snel succes. Frazetti en ik wisselden elkaar nu af bij het bestellen van rondjes maltwhisky en cuba libre. De drank steeg me steeds meer naar mijn hoofd, maar ik liet de roes gelaten opkomen. Wanneer ik maar wilde kon ik me immers met een extra line uit de alcoholnevels naar het felle licht laten schieten. En bovendien, dacht ik, zou het niet de eerste keer zijn dat ik volslagen lam gezopen een robbertje had geneukt. ‘Laten we gaan,’ zei de blonde. ‘Als je meer wilt drinken - cuba libres heb ik thuis ook wel...’ Ik sloeg mijn laatste beetje cuba libre achterover en gaf Zenén het briefje van 500 peso dat me op het toilet zulke trouwe diensten had bewezen. Nu keerde het terug in de kapitaalcirculatie, waar het met zijn bloederige randen uitstekend op zijn plaats was. Voor ik met de blonde naar haar auto liep, wierp ik nog een laatste blik op Frazetti. Met zijn lichaam hield hij het bruinharige meisje tegen de bar gedrukt, met zijn armen versperde hij haar de uitweg. De brunette zat onwrikbaar aan hem vastgeklonken; alleen een pneumatische hamer kon haar van hem verlossen. Al speeksel sproeiend praatte hij op haar in, terwijl hij om de paar seconden naar de bar wees, waar hij de sigarettenpakjes, de asbak en de cocktailglazen als een Roemeense balletje-balletjespeler heen en weer schoof. Er was iets wat hij de bruinharige wilde uitleggen - misschien wel de achterbakse, doortrapte goocheltruc waarmee de directeur van het Goethe-intituut hem met zijn coke had belazerd. Het was het laatste beeld dat ik van de Rexo meekreeg, en ik vond het prima zo. De brunette viel werkelijk niet te benijden. In de auto van de blonde jakkerde ik de Tlalpan-verkeersader af, het Monza-circuit van Mexico City, de weg die naar het zuiden, naar Ajusco voerde, langs een hele stoet tippelaarsters en de drommen bezopen kerels die om hen heen hingen. De blonde jakkerde zo hard dat de oneffenheden in de weg me uit mijn stoel schudden. Inderdaad duurde het maar een half uur voor we de Ajusco bereikten. Op de hellingen van de vulkaan prijkten enorme villa's, die vanuit de dalen al bijna omsingeld raakten door de voortwoekerende golfplaten barakken van de illegale kolonisten. We sloegen de snelweg af en reden zwijgend over een kronkelweg naar boven. In de modder langs de kant van de weg stonden Indianen uit aardewerken flessen pulque te zuipen en ons hatelijk aan te staren. Na nog meer haarspeldbochten bereikten | |
[pagina 172]
| |
we een gigantische muur van beton met glasscherven, waarachter zich kennelijk de villa van haar ouders bevond. Het meisje drukte op een knop op het dashboard en geruisloos schoof er een stalen hek open. ‘Daar zijn we dan,’ zei ze. We stonden voor een immens witgekalkt blok beton, een soort Californische afkickklmiek, strak uitgelicht, midden op een glooiend gazon. Terwijl we over de oprit reden, zag ik hoe een enorme herdershond vanaf het gazon op mijn kant van de auto afstoof. Het meisje lachte, stapte uit en legde de hond, die op het punt stond de auto in te springen en mij te grazen te nemen, aan een ketting. ‘Braaf, Apollo!’ zei ze, terwijl ze het beest aaide. ‘Het is al goed, schat, het is allemaal in orde!’ Apollo hield er andere ideeën op na. Moorddadig grommend hapte hij naar me. ‘Je kunt maar beter meteen naar binnen gaan!’ zei de blonde. ‘Ik hou Apollo wel even vast, dan kan er niks gebeuren.’ Ik ging naar binnen en zocht meteen het toilet op, waar ik mezelf een laatste dosis gaf. In deze dodelijke omsingeling - het geblaf van het Apollomonster drong door tot diep in de villa - was alles me om het even. Vervolgens liet ik me in de woonkamer op de bank voor de televisie vallen en wachtte af. Een paar minuten later kwam het meisje met twee immense glazen cuba libre uit de keuken. Ze kroop tegen me aan op de bank, nam de afstandbediening ter hand en zapte een paar zenders af. Ik zag een gedrogeerde, in elkaar gezakte Paus ergens een preek houden en zag George W. Bush een nog senielere indruk maken dan de man met mijter. Zonder hoofddeksel waren de twee niet van elkaar te onderscheiden geweest. Op een reclamezender zag ik een man die moest doorgaan voor een indiaanse sjamaan in een grote kookpot een grauwgroen slijm bij elkaar koken dat Cre C moest heten - Montezuma's magische haargroeimiddel. En als klap op de vuurpijl zag ik hoe een presentator en een presentatrice, verkleed als een worst en een ham, de laatste Oscaruitreiking in Hollywood van commentaar voorzagen. ‘Dat programma hebben wij geproduceerd,’ riep het meisje. ‘Vleesfabriek Carnimex was de sponsor, zie je, daarom hebben ze worstpakjes aan!’ Bliksemsnel draaide ik me om, bracht haar met een kus tot zwijgen en schoof mijn hand onder haar rok. Ik probeerde niet langer naar | |
[pagina 173]
| |
het televisiescherm te kijken, waarop het hamvrouwtje - blanke huid, zeurderige stem en een jaarinkomen van 200.000 dollar - de Verenigde Staten beschuldigde Mexicaanse producten stelselmatig van hun markt te drukken, terwijl het worstmannetje haar bijviel: ‘Zo is het precies! Het Noord-Amerikaanse racisme benadeelt onze nationale filmindustrie al decennia, want ook dit jaar weer werden hartverwarmende Mexicaanse comedy's als Seks, schaamte en tranen en De idioot van Huatulco gewoon genegeerd!’ Uit alle macht probeerde ik alle ‘hartverwarmende comedy's’ uit mijn gedachten te bannen, die alle eventuele zelfmoordkandidaten in de bioscoopzaal zonder enige twijfel de trekker hadden doen overhalen, en concentreerde me enkel nog op het achterwerk van het meisje, op het lichte dons dat daarop groeide, op het roze hartjesmotief van haar slip, en op dat wat achter die hartjes bonsde. Ik strekte mijn hand uit naar de hartjes en in de tuin hief Apollo een protesterend gejank aan, dat onze geluiden minutenlang overstemde.
's Ochtends werd ik wakker van de kou die door de muren van de villa de slaapkamer binnendrong. Ik tastte het bed af en stelde vast dat ik alleen was. De blonde was nergens te bekennen. Ik krabbelde overeind en keek rond in de kamer die ik de avond ervoor maar vaag had waargenomen. Het was de kamer van een jong meisje, met de meubels en spullen die bij meisjeskamers hoorden. In dit geval bepaalde het thema ‘hond’ de inrichting. Tegen de muur stond een open kast vol pastelkleurige rokjes, wollen jackjes en sokken, met aan de deurknop een leren riem. Daarnaast stond een toilettafeltje waarop een heel assortiment aan flesjes en zeepjes in de vorm van honden uitgestald was. Naast het raam hing een boekenplank, die, zoals ik bij nadere beschouwing geschrokken vaststelde, gevuld was met boektitels als Zelf hondenkaakjes bakken, Likkende honden - genezende tongen, Als honden te veel liefhebben, Maak meer van je hond en Het geheime leven van de reu. Ik nam een van de boeken, bladerde er wat in, en werd letterlijk door een leger honden omver gewalst. Uit het boek stormden duizenden weimaraners, Duitse herders, teckels, saluki's, collies en Rhodesische ridgebacks op me af. ‘Ondernemende’, ‘dominante’, ‘gezellige’, ‘enorm nieuwsgierige’, ‘eigenwijze’ en ‘buitengewoon energieke, volhardende’ honden buitelden van de pagina over me heen: honden die te veel liefhadden, honden die als gekken slobberden en likten, speurhonden, | |
[pagina 174]
| |
snuffelhonden jachthonden, en surrealistisch, als Snoop Doggie Dogg, Vorst Bismarck, Liz Taylor en gegrilde reuzencavia's uitgedoste honden, en terwijl al die honden me opjoegen, moest ik denken aan André Breton, die in Mexico voor het eerst aan zijn grote idool Leo Trotski was voorgesteld. Na de ontmoeting zou Breton vol ontzetting gestameld hebben: ‘Trotski heeft een hond... Staat dat beest een keer naast hem en kijkt hem aan, zegt Trotski tegen me: “Kijkt die hond niet uit zijn ogen als een mens?” Stel je voor! Hoe kan iemand als Trotski nou zoiets doms zeggen?’ Ik zette het boek terug op de plank en liep naar het raam. Hierboven op de vulkaan was de lucht koud en helder. In het dal onder me woekerde Mexico City voort - met de snelheid en de grootheidswaan van een bacteriekolonie. De stolp van uitlaatgassen boven de stad was zo dicht dat je zelfs de wolkenkrabbers amper zag. Ik stak een ochtendsigaret op en gaf me voor het raam over aan enkele filosofische overpeinzingen betreffende de afgelopen nacht. Dat duurde niet lang, want Apollo moest de weerspiegelingen achter het glas opgemerkt hebben. Hij stormde vanuit de tuin op me af, maakte een paar sprongen van blijdschap om ons weerzien, en zette zijn poten tegen het raam. Ik keek een tijdje toe hoe zijn druipende, dinosaurische gebit naar me hapte en hoe zijn lippen slijmerige vegen achterlieten op de ruit. Kennelijk was hij zijn aversie tegen me de afgelopen nacht niet kwijtgeraakt. Plotseling, alsof hij zich had bedacht, hield Apollo op met springen, spreidde zijn achterpoten en perste een fikse worst op de grond. Ik herinnerde me de hondenpedagogische geschriften die ik zojuist vluchtig had bekeken - 'Betrapt u uw hond op heterdaad, wijs dan op hetgeen hij heeft geproduceerd, dreig met uw vinger en zeg afgemeten ‘Nee!’ - stak mijn vinger omhoog en riep: ‘Nee! Nee! Nee!’ Apollo het een grommende, gestoorde lach horen, haalde met zijn poot uit als een voetballer bij een penalty en slingerde zijn kak tegen het raam, waaraan deze in kleine stukjes verspreid bleef kleven. Ik raadpleegde opnieuw de boekenplank en bladerde door het hoofdstuk Als uw reu straf verdient, maar vond geen toereikende straf. Het zou natuurlijk gepast zijn mijn volstrekt inferieure coke in zijn neus te wrijven, maar ik had de rest van het pakje immers zelf nog nodig. | |
[pagina 175]
| |
Ik schoot mijn spijkerbroek en mijn overhemd aan en verliet de slaapkamer - klaar om een nog duivelser plan ten uitvoer te brengen. De blonde was al aangekleed en stond in de keuken de glazen van de avond ervoor af te wassen. Ze droeg nu geen lichtblauw, maar een roze jasje. Als ochtendgroet drukte ik een kus in haar nek. ‘Apollo deed helemaal raar vanochtend,’ murmelde ze terwijl ze haar hoofd over de afwasbak boog. ‘Hij kan het gewoon niet uitstaan als ik bezoek heb.’ ‘Echt?’ zei ik, en trok een onthutst gezicht. ‘Tegen mij was ie heel lief zonet, maar ik heb ook echt geprobeerd me in hem in te leven.’ De blonde wreef de glazen glimmend en liet het water door de afvoer wegkolken. ‘Van andere mensen raakt hij gewoon overstuur,’ zei ze weer, alsof ze tegen zichzelf sprak. ‘Hij raakt in paniek als er iemand zijn territorium binnendringt, en dan gaat hij aan zichzelf twijfelen.’ Ik wendde mijn hoofd af en wierp een onderzoekende blik door de glazen schuifdeur naar het terras, waar Apollo - kennelijk verscheurd door zelftwijfel - was verschenen, en sloeg langzaam mijn arm rond het achterwerk van de blonde. Ze kromp ineen alsof ik haar met een brandijzer aanraakte. ‘Niet op klaarlichte dag!’ fluisterde ze. ‘Straks ziet hij ons!’ ‘Dat maakt toch niks uit,’ zei ik, en loerde opnieuw naar het terras, waar Apollo, die elk woord dat we zeiden leek te horen, razend van jaloezie heen en weer sprong en met zijn poten swings en uppercuts in de lucht maakte. ‘Laat hem toch! Ik bedoel, hij begrijpt toch niets van wat wij hier doen.’ ‘Wel waar!’ riep de blonde en ze probeerde mijn hand weg te duwen, die inmiddels al onder de zoom van haar rok geglipt was. ‘Dat ruikt hij! Hij ruikt schuld! Wat moet hij wel niet van me denken?’ Ik drukte de blonde tegen het aanrecht, waar ze zwaar begon te ademen. ‘Maar er is toch niets verwerpelijks aan, als hij ons ziet,’ fluisterde ik. ‘Seks is toch iets heel natuurlijks?’ ‘Nee!’ hijgde ze. ‘Nee! Ik moet...’ ‘Je mag niet toestaan,’ bezwoer ik haar, ‘dat een viervoeter je chanteert. Jij staat aan het hoofd van de roedel!’ | |
[pagina 176]
| |
‘Nee! Ja! Nee!’ steunde de blonde, terwijl ze zich over het aanrecht kromde. ‘In sommige situaties moet je het negeren als een hond om aandacht bedelt. Dominantieafhankelijke agressie kan echt een probleem worden. Dat staat immers in alle boeken.’ ‘Nee, we mogen dit niet,’ hijgde de blonde, die inmiddels op het punt stond haar zelfbeheersing te verliezen. ‘Ik moet toch... Ik moet...’ ‘Wel godskolere,’ bulderde ik. ‘Wat moet je? Nou?! Zeg dan!’ ‘Ik moet Apollo's anaalzakken vanavond nog schoonmaken!’ Bij het woord ‘anaalzakken’ stoof Apollo opgetogen jankend op, draaide rond zijn as en volbracht op de veranda bijna een driedubbele rittberger. ‘Sorry?’ vroeg ik en klampte me aan de koelkast vast om mijn evenwicht niet te verliezen. ‘Wát moet je nog doen?’ ‘Zijn anaalzakken schoonmaken,’ zei de blonde. Toen ze zag hoe blij Apollo was, liep ze naar het raam van de veranda en deed de schuifdeur open. Langzaam, met een uitdagende, bijna gigoloachtig zwierende tred en zijn kop geaffecteerd achterover, kwam de hond de woonkamer binnen. Ergens (was het bij Marlon Brando in The Wild One, of bij Elvis Presley in Jailhouse Rock?) had ik deze tred eerder gezien. Zonder enig vertoon van agressie hupte Apollo op de bank, gooide een poot over de leuning en stak, met iets wat op een ironisch tandenblikkeren leek, kort zijn anaalzakken tussen zijn gespreide poten naar achteren. |
|