| |
| |
| |
Muffin
L.H. Wiener
‘Aan iemands tuin kan je zien hoe hij in het leven staat,’ zei Geert van Oorschot mij ooit, in het jaar 1975. Een levenswijsheid die ik moeilijk op mezelf kon toepassen, aangezien ik toen woonde op een flat, dertien hoog, te Schalkwijk, met uitzicht over het winkelcentrum.
En nu?
Nu heb ik een tuin.
*
‘Sedert enige tijd loopt hier bij mij in de tuin een konijn rond, Muffin genaamd, een dier dat wel een zeer uitgesproken karakter heeft en mijn poes, genaamd Lolitapoes, die eerder de supervisie over de tuin had, zelfs het huis injaagt. Niet aardig, nee. Muf is een onaardig vrouwtjeskonijn met een sterke eigen wil. Zo heeft zij nu definitief besloten niet meer te willen verblijven in het toch zo fraai uitgevoerde hok met schuin dak, ruim stro en apart slaapgedeelte, dat ik voor honderd veertig euro voor haar heb aangeschaft. Ook kijkt zij nog nauwelijks om naar die geperste groene staafjes, die als konijnenvoer bedoeld zijn. Zij ziet meer in knabbelstokken of het duivenzaad, dat ik op een schoteltje voor de tortels uitstrooi en dat zij springend via een tuinstoel en het kozijn bereikt. Als ik de tuin in kom, dan zet ze het soms ineens op een lopen, alsof ze voor haar leven vreest, maar dat is allemaal komedie. Ze is verzot op reuring en gevaarlijk leven, daar gaat het om. Onder het hakhout heeft zij een particulier holenstelsel gegraven, waar zij des nachts verblijft. Over gevaarlijk leven gesproken. Als ik niet ingrijp loopt zij binnenkort grote kans onder boomstammen bedolven te worden in een wereld die zijzelf gemaakt heeft en tegelijkertijd tart. Dit konijn zou zo weggelopen kunnen zijn uit een verhaal van Anton Koolhaas, want haar gedrag is in geen biologieboek te vinden, maar het bestaat wel degelijk, net zoals ook alle dieren uit Koolhaas’ verhalen bestaan, in het echt of op papier, hetgeen voor een auteur hetzelfde is. ‘Over de biologie van een schrijver’, luidt de ondertitel van de lijvige studie van het werk van Anton Koolhaas: Koolhaas' dieren, dat
| |
| |
onlangs verscheen. Deze dieren bestaan literair en zijn in de meest letterlijke zin ‘uniek in hun soort’
Bovenstaande regels schreef ik ongeveer zo, als opening van een boekbespreking voor NRC, waarbij ik middels enkele beschouwingen aangaande het konijn Muffin de toon en teneur van mijn stuk trachtte te treffen, in de wetenschap dat ik vanaf het moment dat ik daarin geslaagd was dit dier weer los moest laten om mij te verdiepen in de overwegingen en de observaties van de auteur die zich met zijn boek op zijn beurt had begeven in de literaire wereld van weer een andere auteur, de grootste op dit gebied. Zo verblijft iedere auteur in zijn eigen wereld, gemodelleerd naar zijn vrije wil, twijfelend aan zijn keuzes en worstelend met zijn talent, en zo keer ik nu terug naar de kleine tuin van mijn huis aan een plantsoen te Haarlem en neem daar plaats in een van de twee robuuste tuinstoelen uit de nalatenschap van mijn moeder, die ze als in standen verstelbare fauteuils binnenshuis gebruikte en staar naar het door scherpe konijnenpis uitgebeten vierkant in het gras, waar tot vorig jaar de perenboom heeft gestaan en gebloeid. Precies op die vaste plek ontlast Muffin zich, alsof het haar privaat betreft, zodat er op die plaats niks meer groeien wil, terwijl ik dat akelige litteken juist had willen wegwerken met drie zakken tuinaarde en een vierkante meter nieuw rolgras.
Dit konijn is aangeschaft op 1 april 2008, bijna een jaar geleden inmiddels, bij DIERENSPECIAALZAAK Hoeben in de Generaal Cronjéstraat te Haarlem. Het betreft hier volgens de aankoopbon een KONIJN, HANGOOR, VROUW à € 23,50. De aansporing: Ruilen binnen 8 dagen mits met bon is destijds aan mijn aandacht ontsnapt en nu is het te laat.
Zij heeft een overwegend grijze pels, met witte poten en een witte pluimstaart. Wat zij verder nog aan wit vertoont is symmetries over haar lichaam verdeeld, met als opvallendste kenmerk dat zij over haar kop, van snuit tot oren, een witte tekening heeft in de vorm van een kruis. Maria zou wel een passende naam voor haar kunnen zijn.
Hoe dan ook, Muffin is uniek in haar soort en wordt in dit autobiografiese verhaal door mij voor altijd gefictionaliseerd, met een collegiale buiging naar A. Koolhaas, il miglior fabbro.
| |
| |
Er zijn maar twee vrouwen in zijn leven van wie een man niet winnen wil, schreef ik ooit, in een onbewaakt moment van helderheid: de ene is zijn moeder en de andere is zijn dochter. Alle anderen zijn natuurlijke vijanden: seks is oorlog. En toen ik mij na veel soebatten en slinkse beloftes van mijn dochter Hannah (Ik betaal het konijn zelf, van mijn spaargeld, jij hoeft alleen het hok te kopen!) met de volledige steun en inzet van Quirina (Ach, toe, eentje maar) dus, ten langen leste, had laten overhalen een konijn voor haar te kopen, voelde ik me even zoals de heer Wormold zich gevoeld moet hebben, hoofdpersoon in de roman Our Man in Havana van Graham Greene, nadat hij voor zijn dochter een paard had gekocht. Na veel soebatten harerzijds en de geruststelling dat zijzelf al voor een zadel had gespaard.
Muffins hok heeft aanvankelijk gestaan op de kamer van mijn dochter, maar al gauw kwam de verzorging neer op mij, niet omdat Hannah slechts drie dagen per week bij mij verblijft, maar hoofdzakelijk omdat Muf veel minder aanhankelijk bleek te zijn dan Hannah en Quirina hadden gehoopt. Nu ik eraan denk... Quirina krijgt nog steeds drieëntwintig euro van mij. Ik had het hok betaald en zij het konijn. Binnenkort in orde maken. Geld mag bij de beëindiging van een omgang geen rol spelen, maar doet het bijna altijd.
Quirina Taselaar is een van mijn vroegere leerlingen, tweeëntwintig jaar oud nu en uitblinkend studente verpleegkunde aan de Hoge School van Amsterdam. Eerder fungeerde zij als een van de hoofdpersonages uit een boek van mijn hand, waarin mijn alter ego Victor van Gigch zijn verering voor haar uitspreekt (omdat ik mijzelf daaraan niet wagen kon) en in de context van een literaire beleving hoopt, zeg maar gerust smeekt, dat zij ‘in haar reine begeerlijkheid’ als een soortement van godin tot hem zal komen om hem te absolveren, in de nadagen van zijn leven, hem alsnog te louteren van de bezoedeling opgelopen in zijn Zandvoortse jeugd. Een bede die vervolgens nog verhoord werd ook in mijn boek Eindelijk volstrekt alleen, waardoor de liquidatie van Victor van Gigch onvermijdelijk werd, want Quirina vertoonde zich niet in zijn leven, maar in het mijne, in het echt dus. Voor zo lang als het duren kon, natuurlijk. Een jaar? Twee? We kwamen anderhalf jaar overeen, dat zou voldoende zijn om daarna het laatste deel van mijn leven, vrij van enige vorm van misogynie, in evenwichtige een- | |
| |
zaamheid af te bouwen. Solitude, niet loneliness. Weg te zeilen op mijn boot, de Noorderzon, een gerestaureerde Koopmans, vroeger de Jantine 1, and to go and watch the sun set on the horizon of the eternal sea. Ooit was ik leraar Engels, vandaar.
Ik had ons afscheid al eerder beschreven, want soms loopt mijn werk op mijn leven vooruit, getuige ook de titel van het boek. De fictionele autobiografie opgerekt tot over de grenzen van de tijd, in onze uitgestelde werkelijkheid. Ik verzon aan het eind dat zij mij had ingeruild voor een jongeman met een hele grote lul, ene Jochem, van beroep kok, met wie ze zich op een etage te Zandvoort zou gaan vestigen. Maar deze Jochem bestond nog niet, ik had hem slechts nodig om in stijl afscheid van Quirina te kunnen nemen, dat vereiste de compositie van het boek. Ik had de naam Jochem gekozen omdat een vroegere levensgezellin het destijds een aardige naam had gevonden voor een hond, een jonge boxer, die ze na enkele maanden weer wegdeed. Ik ben vergeten waarom. En het beroep van kok, voor Jochem? Ach, die gast moest nu eenmaal een baan hebben, want etages in Zandvoort zijn niet goedkoop. Quirina's zus, bijna even mooi als zij, woonde toentertijd samen met een kok. Vandaar. De werkelijkheid is een grote grabbelton, de schrijver pakt wat van zijn gading is en maakt naar eigen luim en smaak een kijkdoos in woorden. Een nieuwe werkelijkheid, een nieuw zooitje ongeregeld. De echte Jochem noem ik dokter Kildare, omdat ik zijn echte naam niet wil weten. Zo laf ben ik ook nog wel. Dr. Kildare is arts, in het AMC, waar Quirina gedurende enkele maanden stage liep. En die lul bestaat, wis en waarachtig. Dit was zo voorspelbaar. En ik heb er vrede mee, echt waar; in feite was dit afgesproken werk. Tussen ons, bedoel ik. Het is wel even wennen, toegegeven, maar dat dit zou gebeuren wist ik al drie jaar geleden.
Drie jaar, godskolére!
Dat was te lang!
Je gaat je dan toch veel te veel hechten, aan zo'n wicht!
De haatbaarheidsfactor van vrouwen wordt bepaald door hun vertrek!
Oefenen in alleen-zijn, dat is de eis die de ouderdom aan ons stelt!
Ik ben tegenwoordig vierenzestig!
Wat uiteindelijk resteert zijn de dieren!
| |
| |
Rustig nu!
Rustig,
Get back to your fucking story.
Ik schrijf dit in a warring absence, zoals de dichter Dylan Thomas het zou zeggen. De correcte dichtregel luidt: I make this in a warring absence en ik denk hem vaak. Het is een regel waarvan men de betekenis eerder moet voelen dan trachten te vertalen. Eigenlijk weet ik niet eens precies wat er staat, maar ik weet wel dat hier aan de kern van mijn leven wordt geraakt. Het adjectief doet het hem: warring, afgeleid van het obsolete werkwoord to war.
Terug nu:
Muffins ‘aaibaarheidsfactor’ bleek te laag, zou men kunnen zeggen, zo laag zelfs dat Hannah weldra haar interesse verloor in dit als levende knuffel aangeschafte dier, dat in het geheel niet op schoot genomen wilde worden, zodat mij niets anders te doen stond dan me zelf over haar ontfermen. En zo belandde het hok in de tuin, waar ik het konijn zo nu dan vrij het rondlopen in een wereld die voordien nog niet voor haar had bestaan, maar wel ogenblikkelijk herkend werd door haar neurologies systeem, zoals een zojuist geboren en onder het warme zand vandaan gekropen zeeschildpadje het instinctief rechtstreeks op een lopen zet in de richting van de oceaan waarin het thuishoort. Dit was wel wat anders dan de grote glazen bak van Dierenspeciaalzaak Hoeben, met die rinkelende deurbel, die krijsende beo, die autistiese parkieten en de weeë geur van cavia's, marmotten, hamsters en andere gelaten lotgenoten. Een eigen solide behuizing en uitzicht op een verwarmmgsradiator en een computertafel, was al een hele verbetering geweest, maar nu aanschouwde ze dan eindelijk the green green grass of home, nooit eerder gezien, noch geroken, maar in haar genen vastgelegd als het beloofde land.
En daar kon natuurlijk geen hok tegenop, ook al bestond het uit twee compartimenten, een nacht- en een dagverblijf, compleet met ruif, hooi, vers stro op de krant van gisteren, en had het een schuin aflopend waterdicht dak van rubberpapier en was al het houtwerk ook nog eens smaakvol geschilderd in de kleuren, crème en groen. Aanvankelijk lukte het Quirina nog wel om Muf met een bloemkoolstronk naar zich toe te lokken, maar al gauw liet het konijn zich niet meer
| |
| |
pakken en hobbelde het dier steeds net onder de naar haar uitgestrekte hand weg. Als konijnen kwaad worden laten ze een licht grommen horen, een soort geknor. Ze sliep het liefst onder het hakhout, waar zij inmiddels verschillende ondergrondse verblijven voor zich had uitgegraven.
Ik noem het beest soms Muf, ja, sorry. Of zelfs Muffelt, nog erger. Tja, het is zo en waarom het ontkennen? Als ik des ochtends de tuin in kom, gaat onze eenzijdige conversatie ongeveer zo: ‘Dag konijn, bent jij daar?’ En helemaal eerlijk gezegd spreek ik haar niet aan met het woord konijn, maar met de troetelvariant ‘kenijne’. Dat wordt dan dus: ‘Dag kenijne, bent jij daar? Of: ‘Hebbe de kenijne nog trek in ein Knäcker?’ Een ‘knäcker’ is een knabbelstok van Duitse makelij, die ik koop bij de VOMAR en dan in het gaas hang van het openstaande deurtje van haar hok. Als ze me ziet aankomen reageert ze met een klein schokje van haar kop, het stilzetten van haar neus en een lichte verstrakking van haar lijf. Nader ik haar ongezien van achteren dan reageert ze op mijn vrolijke begroeting in het geheel niet, want ze is doof, stokdoof. Dat vermoedde ik al een poosje, maar kon ik met zekerheid vaststellen toen ik eens een dunne plexiglas plaat van een afgedankte kinderprent samendrukte, tot het zeer flexibele materiaal uiteindelijk met een geweldige knal in tweeën brak, vlak achter Mufs rug, die in het gras zat te grazen en niet op of om keek. Sedertdien nader ik haar altijd met een grote boog, zodat ze me bijtijds kan zien aankomen en niet teveel schrikt als ik plotseling achter haar sta.
*
Mijn tuin is een kleine tuin, maar het is onmiskenbaar een tuin en niet een door sierbestrating gevormd ‘plaatsje’ met hier en daar nog een randje begroeiing, zoals zo goed als al mijn buren hier in deze nieuwbouwwijk prefereren. Mijn tuin is in zijn geringe omvang niettemin een maximale tuin, een stukje natuur waarover ikzelf de rentmeester ben, de goede huisvader, de tuinman.
De tuinman en de dood.
Zo heb ik in een dronken opwelling het perenboompje, de perenboom inmiddels, tweeëntwintig jaar geleden bij de oplevering van dit huis samen met mijn toenmalige levensgezellin bij de HEMA in
| |
| |
Schalkwijk gekocht en ook samen geplant, omgezaagd. Jarenlang had ik er rond kerstmis lichtjes in gehangen en ieder jaar opnieuw stond hij wonderschoon in bloei, als bewijs dat de natuur ons opnieuw vergeven had. En dan, plotseling, in een kwade dronkenschap, zaag ik hem om. Onbegrijpelijk. Zoals the ancient mariner, zonder enige reden, met zijn kruisboog op Gods schepping begint te schieten en een onschuldige albatros, nota bene symbool van voorspoed en fine weather, uit de zaling knalt en doodt.
‘Zorg ervoor dat uw kinderen deze tuin niet vernielen,’ luidde de vermaning op de bordjes in de openbare parken van de Mexicaanse stad Quauhnahuac in Malcolm Lowry's meesterwerk Under the Volcano. Die aan het eind van het boek nog eens apart afgedrukte waarschuwing wordt door het gehele boek herhaaldelijk genoemd en dringt zich daardoor geleidelijk als een symbolies beeld op. De gemeentelijke parken representeren niet slechts wat ze feitelijk zijn: natuurlijke rustpunten in een stedelijke bebouwing, groene harten binnen de chaos van vervuilend verkeer, zij zijn meer nog dan een hart, zij zijn de ziel, niet alleen van de stad, maar de ziel van de mens zelf, die in zijn koortsachtig en tumultueus bestaan beschadigd raakt en verloren gaat. De kinderen dan zijn het reine in de mens dat behoed moet worden en geleid, wil het niet gecorrumpeerd raken en verworden tot een vernielende instantie. Zoiets, ja hoe zeg je het? De tuin als paradijs, dat is ook zo gek nog niet. The garden of Eden, zegt de Engelsman, niet voor niets. Om deze passage in mijn verhaal te kunnen citeren heb ik hem nog eens opgezocht. Ik bezit verschillende edities van dit favoriete boek, zoals de oude grijze penguin, met de gebroken rug en de stukgelezen katernen, waarbinnen de pagina's op meerdere plaatsen los liggen en uitsteken en waarin het niet gemakkelijk bladeren is. In de hardcover editie van uitgeverij Jonathan Cape uit 1984 vond ik bij de tweede keer dat ik de pagina's onder mijn duim liet doorwaaieren wat ik zocht, op pagina 128:
LE GUSTA ESTE JARDIN?
QUE ES SUYO?
EVITE QUE SUS HIJOS LO DESTRUYAN!
| |
| |
Maar ik hoef mij geen zorgen te maken over mijn kinderen, zij zullen mijn tuin niet vernielen, dat doe ikzelf wel, tezamen met dit konijn. Ieder ander mens zou dit beest toch bij zijn lurven grijpen en het in zijn hok opsluiten? En menigeen zou het dier, waarschijnlijker nog, doodmaken en consumeren, bij voorkeur met kerstmis. Mijn drie levenspartners, mijn exen dus, kwamen en gingen, zoals het exen betaamt. De eerste verloor haar kinderen en daarmede zichzelf, de tweede verwijderde haar kinderen en daarmede mij en de derde, oh onpeilbaar lot, liet mij een dochter en een zoon, Hannah en Nathan. All's well that ends well.
Mijn tuin meet slechts zestig vierkante meter, vierenzestig om precies te zijn, en dat is te weinig voor een konijn met een onstilbare vraatzucht, om over haar graafzucht nog maar te zwijgen. De regenton is al verzakt en de fundamenten van de schuur zijn op verschillende plaatsen zichtbaar, zoals ook de zware wortels van de esdoorn die langs het ondergrondse beton hun weg zoeken. De gehele dag door hobbelt ze rond en besnuffelt ze werkelijk alles met die onophoudelijk bewegende neus van haar. Grasmaaien hoeft niet meer en geen plant heeft een kans. Ook niet in de bloembak die ik achter een opgemetselde rand langs de schutting had gebouwd. Van een aantal bloeiende begonia's werd zo goed als al het loof opgeknabbeld en ook de blaadjes van een redelijk enthousiaste kamperfoelie bleken een lekkernij. Tot op veertig centimeter van de grond is de klimop rondom kaalgevreten, maar toen de hortensia's in de bloembak aan de beurt waren greep ik in door een zestig centimeter hoge afrastering van groen geplastificeerd gaas rond de bak te plaatsen, wat de aanblik niet ten goede is gekomen, maar mijn tuin nog enigszins spaart.
De schade die Muffin heeft toegebracht aan mijn have en goed is aanzienlijk. Zo durft de poes Lolitapoes al bijna de tuin niet meer in, nadat Muffin haar had gebeten. Ik heb het zien gebeuren en het was eigenlijk een misverstand. Lolitapoes keerde terug van een terreininspectie op het schuurdak en belandde daarbij op het hok van Muffin, die daarvoor in de zon zat te soezen. En toen Lolita onverwachts vlak naast haar op de grond sprong, schrok Muffin zo dat ze Lolitapoes aanviel. Die vluchtte terug naar het klapluikje in de keukendeur, maar Muffin zette de achtervolging in en beet haar hard in haar achterpoot. De felheid waarmee ze dat deed verbaasde me. Een poos lang, toen het
| |
| |
's nachts vroor, heb ik de schuurdeur opengelaten, zodat het konijn daar wat beschutting kon zoeken tussen het gereedschap dat ik daar in twee oude linnenkasten bewaar, maar ook mijn zeiluitrusting sla ik daar op en pas vorige week constateerde ik een aantal rafelige gaten in de zeilzak van mijn Genua. En tot mijn ergernis bleek Muffin zich niet alleen door het canvas van de zak te hebben geknaagd, maar ook door drie lagen zeildoek. Reparatiekosten: € 75,- bij de firma Dekker te Zaandam. Om nog maar te zwijgen van alle schuimrubber bolletjes die ze van de muur in mijn schrijfhok heeft gebeten, toen ik een keer vergeten was de deur te sluiten.
Waarom haar niet gewoon opsluiten in haar hok, zoals tienduizenden andere konijnen in Nederland? Op iedere boerderij wel een paar. Welnu, juist daarom. En zelfs als ik haar zou willen pakken, zou me dat niet eens zo gemakkelijk afgaan. Pakken is trouwens niet eens het goede woord, dat is vangen. In die zin heb ik zelfs eens een schepnet gebruikt, dat tot mijn visgerei behoort, maar toen ik haar tweemaal hard raakte met de metalen rand, zonder haar daarbij uit de tuin te vissen, heb ik die methode opgegeven.
Muffin. Die naam was voor Hannah bedacht door haar moeder. Volgens mij is een muffin een lekkernij, een Engels cakeje, maar volgens Quirina was het in het Amerikaans een synoniem voor de bargoense bijbetekenis van het woord beaver. Pelsje, poesje, dat werk, dat kutwerk, zeker bedoeld als practical joke. Nu ja, het zal het Mufkonijn zelf een zorg zijn, want ze luistert naar geen enkele naam.
Een maand geleden ongeveer besloot ze zomaar ineens om weer in haar hok te gaan slapen en dat was niet omdat haar etensbakje daar stond en haar drinkflesje daar hing, een in het gaas ophangbare plastic flacon met een tuitvormig mondstuk, waarin een los kogeltje de vloeistoftoevoer afsloot, maar waarom het dan wel was, bleek toen ik het deurtje van het nachtverblijf opende en een nestje zag, vervaardigd van bijeen geduwd stro en plukken vacht.
‘Die is schijnzwanger,’ zei Bea resoluut, nadat ik haar over het gedrag van Muffin had ingelicht. In de Gierstraat te Haarlem bevindt zich niet alleen de firma Van der Pigge, de beroemdste drogisterij ter wereld, maar ook BEA'S DIERENBOETIEK, waar een bruin hangoorkonijn
| |
| |
zich in een glazen bak in de etalage stierlijk zat te vervelen. Wij schrijven nu begin april 2009.
‘Ja, zoiets vermoedde ik al,’ zei ik.
En ik voegde eraan toe dat ik het wel een beetje sneu vond.
‘Je mag die daar lenen,’ zei Bea direct. ‘Dat is een man.’
Ze wees in de richting van de etalage.
Ik antwoordde dat ik dat een heel aardige geste van haar vond.
‘Maar weet u wel zeker dat het een mannetje is?’
Bea liep naar de bak toe, tilde het konijn aan zijn nekvel op en keerde hem half om.
‘Hier, daar heb je zijn ballen, zie je wel. Kijk eens even, allemachtig. Als ik een nieuwe vriend heb kijk ik daar ook altijd eerst. Voor de zekerheid, weet je wel.’
Ze hield haar hoofd scheef, trok glimlachend haar wenkbrauwen een paar keer op en keek me daarbij schalks aan, maar ik ben niet gek op dit soort kazernehumor.
‘Ik denk dat je de gok meestal wel kunt wagen,’ antwoordde ik maar.
Hier ging ze niet op in, maar streek nu de haren van het konijn op zijn onderbuik plat weg.
‘Hier, kijk, dat is zijn dingetje, zie je wel?’
Even vreesde ik daarbij opnieuw commentaar uit haar eigen leven, maar dat bleef gelukkig uit. Ze verdween met het konijn door een deur achter in de zaak en kwam even later terug met een kartonnen doos.
‘Hou die flappen maar goed dicht, want dit is een rakker, hoor.’
Voor de zekerheid verzegelde ze de bovenkant met twee strippen plakband.
‘Het beste kun je wat aftershave op je handen doen en die beesten daarmee insmeren. Konijnen gaan erg op geur af en als ze allebei hetzelfde ruiken heb je de minste kans op ruzie.’
Wij kwamen overeen dat ik het konijn een week mocht houden.
*
Bij thuiskomst zette ik de doos op tafel en begaf me naar de badkamer, waar ik een korte toef Opium van Yves Saint Laurent tegen de binnenkant van mijn hand spoot. Die nogal prijzige en veel te sterke déodorant
| |
| |
parfumé was een presentje geweest van een vroegere vriendin en kwam nu toch van pas. Ik wreef de geur in mijn handen door ze in de lucht te wassen en begaf me weer naar beneden. Daar scheurde ik het plakband van de doos, pakte het leenkonijn rond zijn lijf en begon hem over zijn rug te aaien. Hij was een slag kleiner dan Muffin, maar onmiskenbaar gespierder dan zij. Vooral de achterpoten waren krachtig en stonden zichtbaar los van het lijf, terwijl Muffin meer een rond konijn was.
‘Dag Leendert,’ zei ik. ‘Ik heb een verrassing voor jou, jongen. Jij gaat vandaag naar de hoeren en niet zo'n beetje ook, banging beaver, zoals Randolph McMurphy deze mannelijke hobby placht aan te duiden. Ik betaal.’
Muffin zat half onder de grond bij het hakhout en was druk doende een nieuwe tunnel te graven, waarbij ze het zand onder haar poten door naar achteren zwiepte.
‘Hallo Muf!’ riep ik geestdriftig. ‘We hebben bezoek!’
Ik zette de doos op het kort geknaagde gras, kantelde hem voorzichtig en trok hem langzaam onder Leendert weg.
‘Muffelt, kijk eens!’ riep ik opnieuw. ‘Hier is Leendert!’
Een van de allermooiste verhalen die aan de pen van A. Koolhaas zijn ontvloeid heet ‘De liefde schuilt in een doublet van hazen’ (Alle dierenverhalen pp. 207-27) met de onvergetelijke openingszin: ‘“Ik ben dan ook altijd op de vlucht, ook!” riep de haas Leendert ineens uit.’
Nu was dit konijn dan wel geen haas, maar hij heette wel degelijk Leendert.
Ik sloeg met mijn vlakke hand op het gras om Muffins aandacht te trekken, maar zonder succes. Pas toen ze zich omkeerde om het achter haar almaar opwippende pluimstaart opgehoopte zand met haar snuit te verspreiden, zag ze ons. Haar kop kwam met een schokje omhoog en haar oren rezen tot een horizontale stand. Daar zat een zeer verbaasd konijn, dat viel duidelijk te zien.
‘Dit is Leendert, Muffelt,’ herhaalde ik. ‘Leendert is een mannetje en hij komt met je kennismaken, als je daar tenminste geen bezwaar tegen hebt.’
De rest ging snel, heel snel, misschien wel dankzij de homofiele opium van Yves Saint Laurent, waarvan ik nog juist bijtijds iets op Muffins vacht kon aaien. De twee konijnen ontmoetten elkaar halfway, want Leendert had Muffin ook opgemerkt. Ik stapte weg en nam plaats
| |
| |
in een der tuinstoelen. Het begon met snuffelen, aan elkaar snuffelen en rondjes draaien. Het was seks op het eerste gezicht, dat viel duidelijk te zien. In het draaien kwam een meer golvende beweging, totdat een van de dieren de ander beklom. Het vreemde hierbij was dat het Muffin was die achterop Leendert klom en begon te doen waarvoor hij eigenlijk gekomen was. Hun instinct moest nog even worden afgeregeld, dacht ik. Een eenvoudig geval van fine-tuning. En ja hoor, daar verrees Leendert uit zijn ondergeschikte positie en strekte Muffin zich tegen de grond liggend uit. Het ging er vervolgens niet zachtzinnig aan toe. Leendert greep Muffin met beide voorpoten vast en veranderde in een soort van op hol geslagen pneumatiese boor. Muffin besloot dat het beter was om deze razernij nu maar te dulden en bleef stil liggen. Vijf seconden later beet Leendert zich grommend in haar pels vast en trok hij haar half op haar zij. Toen hij losliet vlogen de pluizen van Muffins rug. Deze procedure herhaalde zich die dag nog enkele malen, met onvermoeibare energie van beide mededingers, die zonder meer naar de volgende ronde doormochten.
Maar na twee dagen zag ik een verandering in Muffins houding. Zij begon de avances van Leendert te ontlopen en had duidelijk genoeg van dit hitsige gedoe. Leendert had dit niet goed door en bleef haar maar achtervolgen. Ik denk dat Muffin als vrouwtje onder mannelijke hangoorkonijnen hoog zou scoren, vergelijkbaar met Susan Smit onder mannelijke schrijvers.
Op de derde dag ging het mis. Leendert zat op het pad langs de bloembak en veerde lichtjes op en neer op zijn gespierde achterpoten. Daarbij kon ik zijn balletjes onder zijn achterlijf zien hangen, die in zijn voortplantingsdrift kennelijk opgezwollen waren geraakt.
Hij had er weer behoorlijk zin in, zag ik.
Even later lagen de twee konijnen te vechten, plat op het pad, rondtollend en blazend als katten. Het gevecht was van korte duur en ondanks zijn gespierde bouw moest Leendert het onderspit delven. Hij was dan misschien wel sterker, maar hij was ook kleiner en het ging bij moord en doodslag vaak om het psychologiese moment. Ik bedoel, Muffin moest dit gevecht wel winnen en Leendert moest het wel afleggen, tegen beider hormonen, zou men kunnen zeggen. Maar wat ik toen zag sneed mij door het hart.
Muffin was weggelopen naar de regenton en keurde Leendert geen blik meer waardig, vond hem maar een lastpak en een viespeuk, terwijl
| |
| |
Leendert even stil bleef zitten op het pad, maar toen zijn kop omhoog bracht en begon te krijsen zoals ik niet voor mogelijk had gehouden. Het was het krijsen van een varken die de strot wordt doorgesneden, sticking a pig is Engels voor wreed slachten, maar misschien is het krijsen van een biggetje dat onverdoofd zijn ballen wordt afgesneden dichter bij de waarheid. Hoe dan ook, Muffin moest Leendert wel heel venijnig gebeten hebben. En dat zij drachtig was viel wel met zekerheid aan te nemen.
De volgende dag heb ik Leendert naar Bea teruggebracht en haar eerlijk verteld wat er was gebeurd.
‘Ja, wat kunnen ze gillen, hè,’ was haar commentaar. ‘Net speenvarkens.’
‘Geef Leendert maar een knabbelstok, van mij,’ opperde ik.
‘Onzin, die rommel verkoop ik niet. Trouwens, hij is het allang weer vergeten, hoor.’
Voor haar had ik een bos bloemen bij me.
Zoals ik wel kon raden was Hannah door deze hele gang van zaken danig in de wolken en zij sms-de haar stiefzuster Quirina dienaangaande meteen. Quirina, met haar god-given ass, die mij via de mobiele telefoon van mijn dochter in retour complimenteerde met mijn ondernemingslust. Het zou wat. Wat zij niet wist was dat ik inmiddels bij notariskantoor Hoogenboom en Wieringa, hier aan de Dreef, testamentair vijftienduizend euro op haar naam had gezet, zodat ze tenminste flink zou moeten janken als ikzelf dood was.
Dat Muffin moeder zou worden was al na twee weken onmiskenbaar. Zij was dikker en haar graaflust was niet te stuiten. Mijn hele tuin stond onder druk, maar ik begreep dat het ging om een veilige plek voor haar jongen, die zij dus gewoon had in het nachtgedeelte van haar hok Via internet leerde ik dat de draagtijd van een konijn vier weken is en zo heb ik haar vorige week met een list gevangen (zij is verzot op de broccoli van de VOMAR) en haar in het hok vastgezet. Wat dacht ze wel, honderd veertig euro. En ik had zelfs de poten op maat afgezaagd om het naar binnen springen te vergemakkelijken. Deze interventie nu bleek een gouden greep. Ze kwam in het hok tot rust en ik
| |
| |
merkte dat ze het stro, dat ik dagelijks ververste, voor een deel versleepte naar het slaapgedeelte, de kraamkamer zogezegd.
Het werden vijf jongen.
De eerste twee lagen drie dagen geleden in het dagverblijf, twee langwerpige roze lijfjes, waarvan niet te zeggen viel of het ratten zouden worden of konijntjes, maar het zouden konijntjes worden, dat wist ik zeker. En hun vader heette Leendert, die blij was dat hij geen haas was.
Gelul. Shit, alle vijf dood.
Vandaag geconstateerd, nadat er al drie dagen geen teken van leven meer was geweest. De eerste twee bleken de volgende dag naar het nachthok te zijn verplaatst, wat op zich wel een goed teken was. Maar ik vond Muffin in de dagen daarna zenuwachtig en anders, aardiger en liever en kwetsbaarder. Een echt konijn, eigenlijk, dat niemand kwaad zou doen. Zelfs Leendert niet, dat neukorgel. Mannen willen maar één ding.
En toen ik daarnet, ten langen leste, het deurtje van het nachthok opende en het nest doorzocht (hoog opgedrukt stro, opgevuld met pelsbont) zag ik wat ik niet wilde zien, vijf dode worstjes met nagels. Netjes schoongelikt en voor de dood gerangschikt. Naar wat hier is misgegaan kan men slechts raden.
Ik schuif mijn hand onder de krant waarop het nestje zich bevindt, rol alles bijeen en maak zo het nachthok in één handeling leeg. Muffin zit dan naast me en volgt mijn bewegingen. Ik kom overeind en loop met uitgestrekte armen en afgewend hoofd in de richting van de keukendeur. Ze hobbelt met me mee langs de rand van de opgemetselde bloembak, tot halverwege de afvalcontainer. Daar blijft ze zitten.
Ik open de deksel van de bak.
Ze gromt kort, tweemaal.
‘Bad luck, Muf,’ zeg ik, en ledig mijn handen.
‘I know the feeling,’ voeg ik nog toe, maar weet dat ze dat niet kan horen.
|
|