| |
| |
| |
De Anna-orde
Anton Tsjechov
(Vertaling Anne Stoffel)
I
Na de huwelijksinzegening was er niet eens een klein hapje; het bruidspaar dronk ieder een glas leeg, verkleedde zich en reed naar het station. In plaats van een vrolijk bruiloftsbal en een souper, in plaats van muziek en dans - een bedevaart van tweehonderd werst. Velen keurden dat goed, ze zeiden dat Modest Alekseïtsj al een positie had en niet jong meer was, en dat een luidruchtige bruiloft misschien niet helemaal fatsoenlijk zou kunnen lijken; wat zou je ook naar muziek luisteren als een ambtenaar van tweeënvijftig trouwt met een meisje van nog maar net achttien? Ze zeiden ook dat Modest Alekseïtsj, die een man van regels was, die reis naar het klooster eigenlijk had bedacht om zijn jonge vrouw te verstaan te geven dat ook in het huwelijk de godsdienst en de zedelijkheid voor hem op de eerste plaats kwamen.
Het bruidspaar werd uitgewuifd. Een menigte collega's en verwanten stond met glazen in de hand te wachten tot de trein zou vertrekken, om hoera te roepen, en vader Pjotr Leontjitsj, met hoge hoed op en in leraarsrok, al dronken en al heel bleek, stak aldoor zijn glas naar het raam uit en zei smekend: ‘Anjoeta! Anja! Anja, één woord maar!’
Anja boog zich uit het raam naar hem over en hij fluisterde haar iets toe, haar met een wijnkegel omgevend, blies in haar oor - er was niets van te verstaan - en bekruiste haar gezicht, borst, handen; daarbij beefde zijn adem en blonken er tranen in zijn ogen. Anja's broertjes, de gymnasiasten Petja en Andrjoesja, trokken van achteren aan zijn frak en fluisterden gegeneerd: ‘Papaatje, hou nou op... Papaatje, niet doen...’
Toen de trein zich in beweging zette, zag Anja hoe haar vader nog even met de wagon meeliep, wankelend en wijn morsend, en wat een zielig, goedhartig, schuldbewust gezicht hij had.
‘Hoera-a-a!’ schreeuwde hij.
Het bruidspaar was alleen. Modest Alekseïtsj keek rond in de coupé, legde hun bagage in de rekken en ging glimlachend tegenover zijn jonge vrouw zitten. Hij was een ambtenaar van gemiddelde grootte, tamelijk gezet, mollig, heel welgedaan, met lange bakkebaarden en
| |
| |
zonder snor, en zijn gladgeschoren, ronde, geprononceerde kin leek op een hiel. Het meest karakteristieke aan zijn gezicht was het ontbreken van een snor, die pas geschoren, kale plek die geleidelijk overging in de vette, als gelei trillende wangen. Hij gedroeg zich degelijk, zijn bewegingen waren niet vlug, zijn manieren zacht.
‘Ik moet ineens aan iets denken,’ zei hij glimlachend. ‘Vijf jaar geleden, toen Kosorotov de orde van Sint Anna tweede klasse had gekregen en kwam bedanken, toen drukte Zijne Doorluchtigheid zich zo uit: “Dus nu hebt u drie Anna's, een in uw knoopsgat en twee om uw nek.” In die tijd was namelijk juist Kosorotovs vrouw teruggekomen, een kijverige en lichtzinnige dame die Anna heette. Ik hoop dat Zijne Doorluchtigheid, als ik de Anna tweede klasse krijg, geen reden zal hebben tegen mij hetzelfde te zeggen.’
Hij glimlachte met zijn kleine oogjes. En zij glimlachte ook, verontrust bij de gedachte dat deze man haar ieder moment met zijn volle, vochtige lippen kon gaan zoenen en dat ze niet meer het recht had hem dat te verbieden. De zachte bewegingen van zijn mollige lichaam joegen haar schrik aan, ze was bang en ze walgde. Hij stond op, nam bedaard zijn ordelint van zijn hals, deed zijn frak en vest uit en en trok een kamerjas aan.
‘Ziezo,’ zei hij terwijl hij naast Anja ging zitten.
Zij dacht terug aan de huwelijksinzegening, hoe akelig het was geweest dat het leek of de priester en de gasten en alle anderen in de kerk bedroefd naar haar keken: waarom, waarom trouwt zo'n lief, knap meisje met die oude, oninteressante meneer? Vanochtend was ze nog verrukt geweest dat alles zo goed geregeld was, maar tijdens de plechtigheid en nu in de trein voelde ze zich schuldig, bedrogen en belachelijk. Nu was ze dan getrouwd met een rijke man, maar toch had ze geen geld, haar trouwjurk was op de pof genaaid en toen haar vader en haar broers haar vandaag uitwuifden, had ze aan hun gezichten kunnen zien dat ze geen kopeke bezaten. Zouden ze vanavond wel wat eten? En morgen? En om een of andere reden geloofde ze dat haar vader en de jongens nu zij weg was honger hadden en zich net zo ellendig voelden als de avond na de begrafenis van hun moeder.
O, wat ben ik ongelukkig! dacht ze. Waarom ben ik zo ongelukkig?
Met de onhandigheid van een degelijk man die niet gewend is aan de omgang met vrouwen raakte Modest Alekseïtsj haar taille aan en klopte haar op de schouder, en zij dacht aan geld en aan haar gestorven
| |
| |
moeder. Na de dood van haar moeder was haar vader, Pjotr Leontjitsj, leraar schoonschrijven en tekenen aan het gymnasium, begonnen te drinken en nu leden ze gebrek; de jongens hadden geen laarzen en geen overschoenen, haar vader had bij de vrederechter moeten komen, toen kwam de deurwaarder de meubels beschrijven... Wat een schande! Anja moest haar dronken vader verzorgen, de sokken van haar broers stoppen, naar de markt gaan, en wanneer men haar schoonheid, jeugd en elegante manieren prees, dacht zij dat de hele wereld haar goedkope hoedje zag en de gaatjes in haar schoenen die met inkt waren dichtgesmeerd. En 's nachts de tranen en de niet aflatende bezorgde gedachte dat haar vader wel gauw ontslagen zou worden om zijn zwakheid en dat hij dat niet zou verdragen en net als haar moeder zou sterven. Maar toen kwamen bevriende dames in het geweer en begonnen een goede man voor Anja te zoeken. Algauw vonden ze deze Modest Alekseïtsj, niet jong en niet knap, maar met geld. Hij had honderdduizend op de bank en een familielandgoed, dat hij verpachtte. Hij was een man van regels, die goed aangeschreven stond bij Zijne Doorluchtigheid; hij kon gemakkelijk, zo werd Anja verteld, van Zijne Doorluchtigheid een briefje aan de rector van het gymnasium en zelfs aan de inspecteur krijgen zodat Pjotr Leontjitsj niet ontslagen zou worden...
Terwijl zij zich deze details voor de geest haalde, klonk er ineens muziek, die samen met het geluid van stemmen het raam binnendrong. De trein was gestopt op een tussenstation.
Achter het perron werd in een grote groep mensen ijverig gemusiceerd op een harmonica en een goedkope krijsende viool, en voorbij de hoge berken en populieren, voorbij de maanverlichte datsja's speelde zo te horen een militaire kapel: vermoedelijk was er in het datsjadorp een dansavond. Op het perron flaneerden datsjabewoners en stedelingen die hier met het mooie weer een frisse neus kwamen halen. Daar was ook Artynov, de eigenaar van dit hele datsja-oord, een rijke man, groot en gezet, met bruin haar en bolle ogen, die van gezicht op een Armeniër leek en merkwaardig was uitgedost. Hij droeg een opengeknoopt hemd en hoge laarzen met sporen, en om zijn schouders hing een zwarte mantel die als een sleep over de grond slierde. Achter hem liepen met de scherpe snuiten omlaag twee borzois.
In Anja's ogen blonken nog tranen, maar ze dacht al niet meer aan haar moeder, aan geld of aan haar bruiloft, maar drukte de handen van
| |
| |
gymnasiasten en officieren die ze kende, lachte vrolijk en zei vlug: ‘Hallo! Hoe gaat het ermee?’
Ze liep naar het balkon en ging in het maanlicht zo staan dat ze met haar prachtige nieuwe jurk en haar hoedje op in haar geheel te zien was.
‘Waarom staan we hier stil?’ vroeg ze.
‘Er is hier een inhaalspoor,’ antwoordde iemand, ‘ze wachten op de posttrein.’
Toen ze merkte dat Artynov naar haar keek, kneep ze koket haar ogen tot spleetjes en begon ze luid Frans te spreken, en doordat haar stem zo mooi klonk en er muziek was en de maan in de vijver scheen, en doordat ze begerig en nieuwsgierig bekeken werd door Artynov, de bekende Don Juan en levensgenieter, en doordat iedereen vrolijk was, werd ze plotseling blij, en toen de trein zich in beweging zette en de officieren die ze kende ten afscheid naar haar salueerden, neuriede ze de polka mee die haar achterna werd geblazen door de militaire kapel die ergens achter de bomen schetterde; ze kwam terug in haar coupé met een gevoel alsof ze er op het tussenstation van overtuigd was geraakt dat ze ondanks alles beslist gelukkig zou worden.
Het bruidspaar bleef twee dagen in het klooster en ging toen terug naar de stad. Daar woonden ze in een ambtenaarswoning. Wanneer Modest Alekseïtsj naar zijn werk was, speelde Anja piano, of huilde ze van verveling, of lag ze op de sofa romans te lezen of een modeblad te bekijken. Aan tafel at Modest Alekseïtsj heel veel en hij praatte over politiek, over benoemingen, overplaatsingen en onderscheidingen, en dat een mens hoorde te werken, dat het gezinsleven geen genoegen was maar een plicht, dat veel kopeken een roebel maken en dat hij aan religie en zedelijkheid het hoogste belang ter wereld hechtte. En zijn mes in zijn vuist klemmend als een zwaard zei hij: ‘Ieder mens moet zijn verplichtingen hebben!’
Anja hoorde hem aan, was bang en kon niet eten en stond gewoonlijk met honger van tafel op. Na het eten rustte haar man luid snurkend uit en ging zij naar haar familie. Haar vader en de jongens keken haar op een bepaalde manier aan, alsof ze haar voordat ze kwam juist hadden veroordeeld omdat ze om het geld was getrouwd met een saaie zeurpiet van wie ze niet hield; zij voelden zich verlegen en gekrenkt door haar ruisende jurk, haar armbanden en haar hele damesachtige voorkomen; ze raakten een beetje van de wijs in haar bijzijn en wisten
| |
| |
niet waarover ze met haar moesten praten; maar ze hielden nog steeds van haar en waren er nog niet aan gewend zonder haar te eten. Zij ging zitten en at mee van de koolsoep, de grutten en de aardappelen die gebakken waren in lamsvet dat naar kaarsen rook. Pjotr Leontjitsj schonk met bevende hand uit een karafje en dronk snel uit, gretig en afkerig, daarna een tweede glas, en een derde... Petja en Andrjoesja, magere, bleke jongens met grote ogen, pakten het karafje en zeiden bedremmeld: ‘Niet doen, papaatje... Genoeg, papaatje...’
En Anja deed ook bezorgd en smeekte hem niet meer te drinken, maar hij vloog plotseling op en sloeg met zijn vuist op tafel.
‘Ik laat me niet onder toezicht stellen!’ schreeuwde hij. ‘Jongetjes! Een klein meisje! Ik zet jullie allemaal de deur uit!’
Maar in zijn stem klonken zwakte en goedheid door en niemand was bang voor hem. Na het eten ging hij zich gewoonlijk opdoffen; hij stond bleek, met scheerwondjes op zijn kin, de magere hals gestrekt, een heel half uur voor de spiegel zijn uiterlijk te verfraaien, kamde zijn haar, krulde zijn zwarte snor op, besprenkelde zich met parfum, strikte zijn das, waarna hij zijn handschoenen aantrok, zijn hoge hoed opzette en privéles ging geven. Als het een feestdag was, bleef hij thuis en schilderde of speelde op het harmonium, dat siste en gromde; hij probeerde er gave, harmonische klanken uit te persen en zong erbij, of maakte zich kwaad op de jongens: ‘Mispunten! Boeven! M'n orgel kapotgemaakt!’
's Avonds ging Anja's man kaarten met collega's die woningen hadden in hetzelfde ambtenarenhuis. Tijdens het kaarten kwamen ook hun echtgenotes bijeen, lelijke, smakeloos opgedofte vrouwen, grof als keukenmeiden, en er begon een geroddel dat net zo lelijk en smakeloos was als de dames zelf. Soms ging Modest Alekseïtsj met Anja naar de schouwburg. In de pauzes liet hij haar geen stap van zijn zijde wijken, maar liepen ze gearmd door de gangen en de foyer. Wanneer hij iemand groette, fluisterde hij direct tegen Anja: ‘Staatsraad... is ontvangen door Zijne Doorluchtigheid...’ of: ‘Bemiddeld... eigen huis...’ Wanneer ze langs het buffet kwamen, kreeg Anja veel trek in iets zoets; zij hield van chocola en appeltaart, maar had geen geld en durfde het niet aan haar man te vragen. Hij pakte een peer, kneep erin en vroeg onzeker: ‘Hoeveel kost die?’
‘Vijfentwintig kopeke.’
| |
| |
‘Toe maar!’ zei hij en legde de peer terug; maar omdat het gênant was om door te lopen zonder iets te kopen, vroeg hij om seltserwater en dronk de hele fles in zijn eentje leeg, en hij kreeg tranen in zijn ogen en Anja haatte hem op dat moment.
Of hij werd plotseling vuurrood en zei vlug tegen haar: ‘Groet die oude dame!’
‘Maar die ken ik niet.’
‘Dat doet er niet toe. Dat is de vrouw van het hoofd van het departement van Financiën! Groet haar, zeg ik!’ bromde hij koppig. ‘Je hoofd zal er niet afvallen.’
Anja gaf een knikje en haar hoofd viel er inderdaad niet af, maar het was akelig. Ze deed alles wat haar man wilde en was kwaad op zichzelf omdat ze zich als een dom gansje had laten bedriegen. Ze was alleen om zijn geld met hem getrouwd, maar ondertussen had ze nu minder geld dan voor haar huwelijk. Vroeger gaf haar vader haar nog wel eens wat muntjes, maar nu had ze geen stuiver. Het stiekem pakken of erom vragen kon ze niet, ze was bang voor haar man, doodsbang. Het was alsof ze de angst voor deze man al heel lang met zich meedroeg. In haar kindertijd was de indrukwekkendste en vreselijkste kracht, die kwam aanstormen als een donderwolk of een locomotief die haar ging verpletteren, voor haar altijd de rector van het gymnasium geweest; nog zo'n kracht, waarover thuis altijd werd gepraat en die om een of andere reden gevreesd werd, was Zijne Doorluchtigheid; dan waren er nog een stuk of tien mindere krachten, waaronder de gladgeschoren gymnasiumleraren, streng en onverbiddelijk, en nu dan ten slotte Modest Alekseïtsj, een man van regels, die zelfs van gezicht op de rector leek. En in Anja's verbeelding vloeiden al die krachten samen en stormden ze in de vorm van één kolossale, verschrikkelijke ijsbeer af op de zwakken en de schuldigen, op mensen als haar vader, en ze durfde niets tegen te werpen, en glimlachte geforceerd, en deed of ze genoegen ervoer wanneer ze grof werd geliefkoosd en bezoedeld met omhelzingen waar ze van gruwde.
Slechts eenmaal had Pjotr Leontjitsj het gewaagd hem vijftig roebel te leen te vragen, om een bepaalde zeer onaangename schuld te betalen, maar wat een lijdensweg was dat geweest!
‘Goed, ik zal het u geven,’ had Modest Alekseïtsj na enig nadenken gezegd, ‘maar ik waarschuw u dat ik u niet meer zal helpen zolang u niet stopt met drinken. Een man in overheidsdienst zou zich moeten
| |
| |
schamen voor die zwakheid. Ik moet u wijzen op het algemeen bekende feit dat veel capabele mensen bezweken zijn aan deze hartstocht, terwijl zij bij onthouding misschien mettertijd hooggeplaatste personen hadden kunnen worden.’
Er volgden lange volzinnen: ‘naarmate... ervan uitgaande dat... gezien het zojuist opgemerkte,’ en de arme Pjotr Leontjitsj leed onder de vernedering en kreeg een hevige dorst.
En als de jongens bij Anja op bezoek kwamen, meestal op kapotte laarzen en in afgedragen broeken, moesten zij ook vermaningen aanhoren.
‘Ieder mens moet zijn verplichtingen hebben!’ zei Modest Alekseïtsj tegen hen.
Maar hij gaf geen geld. Wel gaf hij Anja ringen, armbanden en broches en zei dat het goed was om die dingen te hebben als appeltje voor de dorst. En hij maakte vaak haar commode open om te inspecteren of alles er nog lag.
| |
II
Het was intussen winter geworden. Al lang voor kerstmis was in de plaatselijke krant aangekondigd dat op 29 december in de adelsvergadering het gebruikelijke winterbal zou ‘plaatshebben’. Iedere avond na het kaarten fluisterde Modest Alekseïtsj opgewonden met de ambtenarenvrouwen, waarbij hij bezorgde blikken op Anja wierp, en daarna liep hij lang in gedachten te ijsberen. Eindelijk bleef hij laat op een avond voor Anja staan en zei: ‘Je moet een baljurk laten maken. Begrijp je? Alleen, ga alsjeblieft overleggen met Marja Grigorjevna en Natalja Koezmmisjna.’
En hij gaf haar honderd roebel. Zij nam het aan, maar overlegde met niemand voordat ze de baljurk bestelde, ze praatte alleen met haar vader en probeerde zich voor te stellen hoe haar moeder zich voor een bal zou hebben gekleed. Wijlen haar moeder had altijd de laatste mode gevolgd en zich altijd met Anja beziggehouden, ze had haar elegant, als een pop gekleed, haar Frans leren spreken en voortreffelijk de mazurka leren dansen (voordat ze trouwde had ze vijf jaar als gouvernante gewerkt). Anja kon net als haar moeder van een oude jurk een nieuwe maken, handschoenen in benzine wassen, bijoux huren en wist net als haar moeder haar ogen neer te slaan, brouwend te spreken, mooie
| |
| |
houdingen aan te nemen, als het moest in verrukking te raken, droevig en raadselachtig te kijken. En van haar vader had ze haar donkere haar en ogen, haar nervositeit en haar gewoonte zich altijd op te doffen.
Toen Modest Alekseïtsj een half uur voor hun vertrek naar het bal in hemdsmouwen bij haar binnenliep om voor haar spiegel zijn ridderorde om te hangen, krabde hij betoverd door haar schoonheid en de glans van haar frisse, luchtige gewaad zelfvoldaan in zijn bakkebaarden en zei: ‘Kijk eens aan... kijk mijn vrouw eens aan! Anjoeta!’ vervolgde hij, plotseling in een plechtige toon vervallend. ‘Ik heb jou gelukkig gemaakt, en vandaag kun jij mij gelukkig maken. Wil je je alsjeblieft aan de vrouw van Zijne Doorluchtigheid voorstellen! Om godswil! Via haar kan ik referendaris worden!’
Ze reden naar het bal. Daar was de adelsvergadering en de ingang met de portier. De vestibule met de kapstokken, bontjassen, gedienstige lakeien en gedecolleteerde dames die zich met hun waaiers tegen de tocht beschermden; het rook naar lampegas en soldaten. Toen Anja terwijl ze aan de arm van haar man de trap opliep muziek hoorde en een gigantische spiegel zag die haar geheel reflecteerde, door vele lampen verlicht, ontwaakte er vreugde in haar ziel en kreeg ze hetzelfde voorgevoel van geluk als op die maanverlichte avond op het tussenstation. Ze liep trots en zelfverzekerd door, voelde zich voor het eerst geen meisje meer maar een dame en bootste onwillekeurig in haar manier van lopen en haar gebaren haar overleden moeder na. En voor het eerst in haar leven voelde ze zich rijk en vrij. Zelfs de aanwezigheid van haar man hinderde haar niet, want toen ze de drempel van de vergadering over stapte, had ze instinctief begrepen dat de nabijheid van een oude echtgenoot haar niet in het minst vernederde, maar integendeel, haar het stempel van pikante geheimzinnigheid gaf waar mannen zo dol op zijn. In de grote zaal schetterde het orkest en begon het dansen. Na de ambtenaarswoning geheel in de ban van het licht, de kleuren, de muziek, het lawaai wierp Anja een blik door de zaal en dacht: O, wat heerlijk! en direct onderscheidde ze in de menigte al haar kennissen, iedereen die ze vroeger op avondjes en partijtjes had ontmoet, al die officieren, leraren, advocaten, ambtenaren, landeigenaren, Zijne Doorluchtigheid, Artynov en de dames uit de gegoede kringen, in vol ornaat, zwaar gedecolleteerd, mooi en lelijk, die hun posities in de kraampjes en stalletjes van de liefdadigheidsbazar al hadden betrokken om handel te gaan drijven ten behoeve van de armen. Een reus- | |
| |
achtige officier met epauletten - ze had hem leren kennen in de Oude Kiëvsestraat toen ze op het gymnasium zat, maar nu wist ze zijn naam niet meer - leek uit de grond op te rijzen en vroeg
haar ten dans, en ze walste weg van haar man en had een gevoel alsof ze bij zware storm op een zeilboot voer, terwijl haar man ver weg aan de wal stond... Ze danste hartstochtelijk, in vervoering, een wals, een polka, een quadrille, ging van hand tot hand, bedwelmd door de muziek en het lawaai, Russisch met Frans mengend, brouwend, lachend en nergens aan denkend, niet aan haar man, aan niemand en niets. Ze had succes bij de mannen, dat was duidelijk, en het kon ook niet anders, ze hijgde van opwinding, klemde krampachtig haar waaier in haar handen en had dorst. Haar vader, Pjotr Leontjitsj, kwam in zijn gekreukte frak die naar benzine rook op haar af en stak haar een schoteltje met rood ijs toe.
‘Je bent betoverend vandaag,’ zei hij, verrukt naar haar kijkend, ‘en ik heb het nog nooit zo jammer gevonden dat je zo vlug getrouwd bent... Waarom? Ik weet het, je hebt het voor ons gedaan, maar...’ - hij haalde met bevende handen een pakje geld te voorschijn en zei: ‘Ik heb vandaag lesgeld gekregen en kan mijn schuld aan je man terugbetalen.’
Zij duwde het schoteltje in zijn handen en zwierde, door iemand opgepikt, ver weg; vluchtig zag ze over de schouder van haar cavalier hoe haar vader over het parket gleed, een dame omvatte en zich met haar door de zaal bewoog.
Wat is hij lief als hij nuchter is! dacht ze.
De mazurka danste ze met dezelfde reusachtige officier; hij liep deftig en zwaar, als een vleesklomp in uniform, met zijn schouders en borst te deinen, waarbij hij maar nauwelijks zijn voeten verplaatste - hij had helemaal geen zin om te dansen - terwijl zij om hem heen fladderde, hem uitdagend met haar schoonheid, haar onbedekte hals; haar ogen schoten vuur, haar bewegingen waren hartstochtelijk, maar hij werd steeds onverschilliger en strekte zijn handen genadiglijk naar haar uit, als een koning.
‘Bravo, bravo!’ zeiden omstanders.
Maar langzamerhand raakte ook de reusachtige officier op dreef; hij kwam tot leven, begon te bewegen, gaf zich over aan de betovering, kreeg de smaak te pakken en danste licht en jong, terwijl zij alleen sluw kijkend haar schouders bewoog, alsof zij nu de koningin was en hij een slaaf, en op dat moment had ze de indruk dat de hele zaal naar
| |
| |
hen keek, dat al deze mensen vergingen van afgunst. Nog maar net had de reusachtige officier haar bedankt of de mensen weken plotseling uiteen en de mannen strekten zich op een vreemde manier uit, de armen omlaag... Daar kwam Zijne Doorluchtigheid op haar af, in een frak met twee sterren. Ja, Zijne Doorluchtigheid kwam inderdaad op háár af, want hij keek haar recht aan en glimlachte zoetsappig, waarbij hij met zijn lippen smakte zoals hij altijd deed bij het zien van knappe vrouwen.
‘Aangenaam, zeer aangenaam,’ begon hij. ‘Ik zal uw man laten opsluiten omdat hij zo'n schat al die tijd voor ons verborgen heeft gehouden. Ik ben hier in opdracht van mijn vrouw,’ vervolgde hij, terwijl hij haar een hand gaf. ‘U moet ons helpen... M-ja... U zou een schoonheidsprijs moeten krijgen... zoals in Amerika... M-ja... De Amerikanen... Mijn vrouw wil u heel graag zien.’
Hij nam haar mee naar een kraampje, naar een dame op leeftijd, bij wie de onderste helft van het gezicht buiten proporties was uitgedijd, zodat het leek of ze een grote steen in haar mond hield.
‘Komt u ons helpen?’ zei ze zangerig, door haar neus. ‘Alle knappe vrouwen werken op de liefdadigheidsbazar, alleen u bent om een of andere reden aan de zwier. Waarom wilt u ons niet helpen?’
Ze liep weg en Anja nam haar plaats in bij de zilveren samowar met de kopjes. Onmiddellijk barstte de handel los. Voor een kopje thee vroeg Anja niet minder dan een roebel, en de reusachtige officier liet ze drie kopjes drinken. De rijke Artynov met de bolle ogen kwam erbij, buiten adem, alleen niet meer zo merkwaardig uitgedost als Anja hem in de zomer had gezien, maar in frak zoals alle heren. Zonder zijn ogen van Anja af te wenden dronk hij een glas champagne leeg en betaalde honderd roebel, daarna dronk hij wat thee en gaf nogmaals honderd - en dat alles zwijgend, want hij had astma... Anja lokte klanten en nam geld van ze aan in de heilige overtuiging dat haar glimlachjes en blikken deze heren niets anders verschaften dan veel genoegen. Ze begreep nu dat ze uitsluitend geschapen was voor dit luidruchtige, schitterende, lachende leven met muziek, dans en aanbidders, en haar vroegere angst voor de aanstormende kracht die dreigde haar te verpletteren vond ze nu belachelijk, ze was voor niemand meer bang en miste alleen haar moeder, die zich nu samen met haar verheugd zou hebben in haar succes.
Pjotr Leontjitsj kwam, al bleek maar nog vast op zijn benen, naar het kraampje en vroeg om een glas cognac. Anja verwachtte dat hij iets
| |
| |
ongepasts zou zeggen en bloosde (ze schaamde zich al dat ze zo'n gewone, arme vader had), maar hij dronk uit, gooide tien roebel uit zijn pakje neer en liep zonder een woord te zeggen gewichtig weg. Even later zag ze hem met een danspartner in de grand rond meelopen; ditmaal wankelde hij wel en schreeuwde iets, tot grote verlegenheid van zijn dame, en Anja herinnerde zich dat hij drie jaar tevoren op een bal net zo had gewankeld en geschreeuwd, wat geëindigd was met een veldwachter die hem naar huis bracht om te slapen, en de volgende dag had de rector met ontslag gedreigd. Wat kwam die herinnering ongelegen!
Toen in de kraampjes de samowars waren gedoofd en de vermoeide weldoensters hun verdiensten hadden afgestaan aan de bejaarde dame met de steen in haar mond, gaf Artynov Anja een arm en nam haar mee naar een zaal waar een souper werd opgediend voor alle deelnemers aan de liefdadigheidsbazar. Er waren zo'n twintig eters, meer niet, maar het was erg lawaaiig. Zijne Doorluchtigheid sprak een toast uit: ‘Deze luxueuze kantine is de juiste plaats om te drinken op de bloei van de goedkope kantines waaraan de bazar van vandaag was gewijd.’ Een brigadegeneraal stelde voor te drinken op ‘de kracht waar zelfs de artillerie niet tegenop kan’ en allen staken hun glas uit om te klinken met de dames. Het was heel erg gezellig!
Toen Anja naar huis werd gebracht, begon het al licht te worden en liepen de keukenmeiden naar de markt. Blij, dronken, vol nieuwe indrukken en doodop kleedde ze zich uit, plofte in bed neer en viel onmiddellijk in slaap...
Tegen twee uur in de middag wekte het dienstmeisje haar met de mededeling dat mijnheer Artynov op bezoek was gekomen. Zij kleedde zich vlug aan en liep naar de salon. Kort na Artynov kwam Zijne Doorluchtigheid bedanken voor haar deelname aan de liefdadigheidsbazar. Hij keek haar zoetsappig en smakkend aan, kuste haar handje, vroeg haar toestemming om nog eens te komen en vertrok, en zij stond middenin de kamer, verbluft, betoverd, en kon niet geloven dat deze verandering in haar leven, deze wonderbaarlijke verandering, zo snel was gegaan; juist op dat moment kwam haar man binnen, Modest Alekseïtsj... Ook tegen haar trok hij nu het kruiperige, zoetelijke, slaafs-eerbiedige gezicht dat ze zo vaak bij hem had gezien in het bijzijn van de machtigen en voornamen, en met verrukking, veront- | |
| |
waardiging en verachting, overtuigd dat ze dit straffeloos kon doen, zei ze, ieder woord duidelijk articulerend: ‘Ga weg, malloot!’
Daarna had Anja niet één vrije dag meer, want nu eens deed ze mee aan een picknick, dan weer aan een wandeling, dan aan een theatervoorstelling. Ze kwam elke dag tegen de ochtend thuis en ging in de salon op de grond liggen, waarna ze iedereen roerend vertelde hoe ze onder de bloemen had geslapen. Ze had heel veel geld nodig, maar ze was niet bang meer voor Modest Alekseïtsj en gaf zijn geld uit alsof het van haar was; ze vroeg niet, ze eiste niet, maar stuurde hem alleen rekeningen of notities: ‘aan toonder dezes 200 r.’ of ‘onmiddellijk 100 r. voldoen.’
Met Pasen kreeg Modest Alekseïtsj de Anna-orde tweede klasse. Toen hij kwam bedanken, legde Zijne Doorluchtigheid zijn krant opzij en nestelde zich dieper in zijn fauteuil.
‘Dus nu hebt u drie Anna's,’ zei hij, zijn blanke handen met de roze nagels bestuderend, ‘een in uw knoopsgat en twee om uw nek.’
Modest Alekseïtsj legde voorzichtigheidshalve twee vingers tegen zijn lippen, om niet luid in lachen uit te barsten, en zei: ‘Nu is het wachten tot er een kleine Vladimir ter wereld komt. Ik zal me verstouten Uwe Doorluchtigheid te vragen om de peetvader te zijn.’
Hij doelde op de Vladimir-orde vierde klasse en stelde zich al voor hoe hij overal zou vertellen van deze gevatte, vermetele en dus geslaagde woordspeling, en hij wilde nog iets zeggen dat net zo geslaagd was, maar Zijne Doorluchtigheid verdiepte zich met een hoofdknik weer in zijn krant...
En Anja reed maar in trojka's rond, ging op jacht met Artynov, speelde in eenakters, soupeerde en kwam steeds minder bij haar familie. Zij aten nu zonder haar. Pjotr Leontjitsj was meer gaan drinken, geld hadden ze niet en het harmonium was allang verkocht om een schuld te betalen. De jongens lieten hem niet meer alleen de straat opgaan en letten aldoor op dat hij niet zou vallen; en toen Anja hen eens tegenkwam in de Oude Kiëvsestraat achter een tweespan met een extra zijpaard en met Artynov op de bok in plaats van een koetsier, nam Pjotr Leontjitsj zijn hoge hoed af en wilde iets roepen, maar Petja en Andrjoesja gaven hem ieder een arm en zeiden smekend: ‘Niet doen, papaatje... Hou nou op, papaatje...’
|
|