De Tweede Ronde. Jaargang 30
(2009)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 162]
| |
Een opwindende avond
| |
[pagina 163]
| |
De man kende alle begraafplaatsen en alle straten. De eerste keer dat ze een plekje zochten om te gaan zitten had de man haar meegenomen naar Behesjte Zahra. ‘Behesjte Zahra?’ ‘Daar vallen we niet op.’ Ze gingen dan bij een graf zitten en praatten met elkaar zonder dat iemand argwaan kreeg of een jongeman kwam vragen wat hun familierelatie was. De vrouw droeg altijd zwarte kleren en stopte een chador in haar tas, want ze wist wel waar ze heen zouden gaan om te praten. Op Behesjte Zahra lette niemand op hen. Hier en daar zaten mensen met z'n tweeën samen die zich om niemand bekommerden. Zij gingen naast een grafsteen zitten en lazen het opschrift. Ze prentten de datums van geboorte en overlijden in hun gedachten en spraken met elkaar over de dode. Als ze moe werden gingen ze inkopen doen bij de kooplui in de buurt van Behesjte Zahra. De uien en de aardappels die ze hadden gekocht, legden ze bij de achterruit van de auto zodat iedereen ze kon zien. Daarna namen zij afscheid van de verkoper, die met een lachje zei: ‘Ga maar nooit meer naar dit soort plaatsen toe. Hier hebben jullie nog niets te zoeken.’ Ze zeiden goedenavond en gingen ervandoor. Deze keer had zij geen zin om iets zwarts aan te trekken en de rand van de zwarte hoofddoek over haar gezicht te trekken. Tegenover de mensen moest ze wel doen of ze in de rouw was. Maar dit was een andere gelegenheid, een vrolijke. Ze zou hem mee naar huis nemen. Vanavond konden ze tot heel laat samen zitten praten. Ze moesten alleen wat later thuiskomen zodat de buren niets zouden merken. De vrouw was opgestaan en voor de klerenkast gaan staan. Wat zou ze aantrekken? Welke kleur zou hij leuk vinden? Ze keerde zich een keer om met de handen in de zij. Over kleuren hadden ze het nog nooit gehad. Ze kende zijn smaak helemaal niet. Wat vond ze zelf mooi?? Ze pakte een citroengele jurk met kleine groene blaadjes uit de kast. Ze ging voor de spiegel staan en lachte tegen zichzelf. Jou trek ik vandaag aan? jou. Terwijl ze zich aankleedde knipte ze met haar vingers en maakte een rondedansje. Ze ging voor de spiegel staan. Opeens straalde de angst haar tegemoet vanuit de spiegel. Geschrokken deinsde ze achteruit. Stel dat ze een aanrijding kregen en ze naar het Arad-ziekenhuis | |
[pagina 164]
| |
werd gebracht, dan zouden haar collega's zien dat zij onder haar zwarte mantel een citroengele jurk met kleine groene blaadjes droeg? De man had gezegd: een deugdzame vrouw draagt altijd zwart. Hij had gezegd: Dan heeft niemand iets in de gaten? Nee, ze ging zich niet omkleden, aanrijding of geen aanrijding. Ze zou deze jurk dragen onder een zwarte mantel en met een bloemetjeshoofddoek. Bloemetjes? Ja, bloemetjes. Als iemand dan iets zou vragen kon ze zeggen dat vandaag het besnijdenisfeest van haar kleinzoon was. Ze waren op weg om iets te gaan kopen of... Wat? Ach, houd je nou op of niet? De vrouw gaf zichzelf een klap in het gezicht en lachte weer naar de spiegel. Ze deed haar bloemetjeshoofddoek om en ging op pad. Het was bijtend koud. Toen de vrouw uit de taxi stapte zag ze de man staan uitkijken naar links en rechts. Ze ging naar hem toe. De man bekeek haar aan alle kanten en glimlachte. Hij liet haar zijn met olie besmeurde handen zien: de auto is kapot. Ik heb hem naar de garage gebracht. De vrouw lachte: ‘Dat komt goed uit.’ De man keek haar niet begrijpend aan. ‘Wil je een andere dag gaan wandelen?’ Toen zag hij haar bloemetjeshoofddoek. Kalm maar verbaasd en op gedempte toon vroeg hij: ‘Wat heb je nu op je hoofd?’ De vrouw lachte opnieuw: ‘We gaan niet haar Behesjte Zahra.’ ‘Waarheen dan wel?’ ‘Naar mijn huis.’ De man slikte en keek haar indringend aan. ‘Naar jouw huis?’ Met een lachje antwoordde de vrouw: ‘Ja!’ De man wist niet hoe hij het had. ‘Het is te koud om te gaan wandelen. Op Behesjte Zahra is het nu nog een stuk kouder.’ De vrouw keek hem niet aan. Ze was bang dat hij de blijdschap in haar ogen zou opmerken. Aan de overkant van de straat kwam een patrouillewagen voorbij. Alle vrouwen trokken vlug hun hoofddoek over het voorhoofd. De jonge paartjes doken weg in de menigte. Het was zes uur en bitter koud. Ze stapten voorin een taxi. De chauffeur draaide zijn radio hoger. Achterin waren drie medereizigers die niets zeiden. Door de ramen was Teheran te zien. Koud en in zichzelf gekeerd. De snelweg was leeg. Het was alsof iedereen binnenshuis was gebleven. Op de radio werd een revolutionair lied gezongen: ‘Iran o woud van de dapperen.’ | |
[pagina 165]
| |
De chauffeur keek op zijn polshorloge en draaide aan de radio: ‘Misschien komen ze weer vannacht.’ Een stem van de achterbank zei: ‘Ach, gisterennacht is er ook niets gebeurd.’ De chauffeur zei: ‘Ze zeggen dat de stad geëvacueerd moet worden.’ Het werd stil. De vrouw bedacht dat ze een restaurant moesten zoeken. Een druk restaurant waar ze laat konden eten en afwachten tot het de tijd was om zonder gezien te worden naar huis te gaan. In het restaurant werd de man zwijgzaam. Hij at met tegenzin. De vrouw keek telkens op haar horloge. Er was pas één uur voorbij. Het was zeven uur, maar het was zo donker buiten dat het leek of het al later was. De kelner liep af en aan. Er stonden veel families in de rij reikhalzend uit te kijken naar een vrije tafel. Ze konden niet langer blijven zitten. De vrouw opende haar tas en bekeek de rekening die op tafel lag. De man zei: ‘Dat moet je niet doen.’ De vrouw keek hem verbaasd aan. Hij legde uit: ‘Zo gaan ze denken dat we geen familie van elkaar zijn.’ De vrouw schudde haar hoofd en zei lachend: ‘Ja, natuurlijk!’ Buiten was het pikkedonker, maar het was niet ver naar haar huis. De man liep met aarzelende stap. Het was of hij in tweestrijd was. De vrouw neuriede iets, een liedje dat haar inviel, ze wist niet waar het vandaan kwam: ‘De avond is vol opwinding en poëzie’? Nog voordat ze aan het einde van het park waren, het park tegenover het restaurant, zei de man langzaam: ‘Vind je het erg als ik niet meega?’ De vrouw stootte hem met haar elleboog in de zij en begon te lachen. De man stapte steviger door. Zwijgend kwamen ze bij de parkeergarage van het wooncomplex. Het was een mooi complex met linnen gordijnen achter de ramen en vier verdiepingen. De vrouw hield van haar huis. Ze woonde er nu vier maanden. Vanavond ging zij erheen om haar eerste gelukkige moment binnen deze vier muren te beleven. Luchtig en onbezorgd zei de vrouw: ‘Ik ga door de deur van de parkeergarage en jij door de glazen deur.’ De man vroeg aarzelend: ‘Waar is die glazen deur?’ De stem van de vrouw klonk nu ook wat gedempter: ‘Aan de achterkant. Ik zal het je wijzen.’ Zij liep rechts om het complex heen. De man volgde haar schoorvoetend. Toen ze voor de glazen deur stonden, zag de vrouw hem ang- | |
[pagina 166]
| |
stig naar de weg kijken. Ze zei: ‘Kom nou.’ De man slikte even: ‘Moet ik langs de trap naar boven??’ De vrouw dempte haar stem: ‘Drie, vier treden, meer niet. Ga alvast maar naar boven. Een minuutje geduld en dan ben ik bij de deur van de parkeergarage. Duw dan de deur tegenover je open.’ - ‘Is het niet zo'n deur die vanzelf opengaat?’ De vrouw lachte zachtjes: ‘Je bent niet op een vliegveld. Je moet duwen met je hand.’ De man kon niet anders dan instemmend met zijn hoofd knikken. Ze wenste hem zachtjes succes, draaide zich om en liep naar de parkeergarage. De ingang van de parkeergarage was verlaten. De telefonist van het complex stond in de cel met iemand te bellen. Ze moest zich goed laten zien zodat hij en anderen wisten dat ze alleen was. Ze zou even tegen de ramen van zijn hokje tikken als ze er langs liep. Maar stel dat hij haar aan de praat hield?? Dan zou de man boven op de vierde verdieping achter de deur blijven staan. Misschien ging hij wel weer de trap af om weg te gaan. Zonder op of om te kijken liep ze vlug langs het hokje. Ze stak de binnenplaats van de parkeergarage bijna hardlopend over. Ze had nog geen voet op de eerste traptrede gezet toen het luchtafweergeschut begon te bulderen. Het geluid van de sirene galmde door het gebouw. Het was fase rood. De deuren van de appartementen gingen een voor een open en mannen, vrouwen en kinderen stortten zich in paniek langs de trappen naar beneden. Toen ze op de vierde verdieping kwam, moest ze even op adem komen De man stond voor de gesloten deur. De buurvrouw aan de overkant bracht haar hoofddoek in orde, nam haar kind onder de arm en rende naar de trap. De vrouw had moeite om de sleutel in het slot om te draaien. Haar handen trilden. De man zag er verslagen uit en keek angstig langs de trap omlaag terwijl de sirenes bleven loeien. De vrouw opende de deur en ging naar binnen. Zachtjes zei ze: ‘Kom erin.’ Met gebogen rug stapte de man aarzelend de zitkamer in. Zij sloot de deur, maar ze herinnerde zich dat ze de sleutel in de deur had laten zitten. Zachtjes opende ze deur weer en haalde de sleutel uit het slot. Er was niemand in het trappenhuis. Stilte. Er heerste een gedwongen stilte in de kamer, maar het afweergeschut bulderde alsof het vlak achter de muren stond. Ze gingen zwijgend en afwachtend op de bank zitten op grote afstand van elkaar. | |
[pagina 167]
| |
Het schieten ging onophoudelijk door, maar het was onduidelijk of er iets werd geraakt. Bij het verre geluid van een bom die een wijk plat gooide stond de vrouw op. Om de radio te vinden stak zij haar aansteker aan. De omroeper zei kalm en zonder opwinding: ‘Ga naar de schuilkelder? Bewaar uw kalmte? Sluit het gas af en blijf weg van de ramen.’ De vrouw beet op haar nagels. De man zei: ‘Zet het geluid wat zachter. Ze kunnen ons horen.’ De vrouw draaide aan de radio. De stem werd zwakker, heel zwak. Bij de tweede inslag, die heel dichtbij was, had de vrouw het gevoel dat het dak boven haar werd geraakt. Ze borg haar hoofd in haar handen. Er was een barst gesprongen in het glas van het raam. ‘Laten we naar beneden gaan, naar de schuilkelder.’ Haar stem trilde. Maar de man zei: ‘Nee, dan krijgen ze ons in de gaten. Dat kan niet.’ De vrouw slikte. Ze kreeg een stekende hoofdpijn. De seconden gingen traag voorbij Op de radio was muziek te horen. Het geluid klonk nu hoger alsof iemand aan de knop had gedraaid. De derde bom sloeg in, heel ver weg. De vrouw glimlachte even. De muziek op de radio werd onderbroken: ‘Het signaal dat u nu hoort is “einde alarm”. Dit betekent dat de luchtaanval is afgelopen.’ Afgelopen? Ze slaakten allebei een diepe zucht en de vrouw zei: ‘Gelukkig is het goed gegaan.’ De voetstappen van de buren die uit de schuilkelder kwamen waren te horen en in het trappenhuis zeiden ze luid tegen elkaar hoe blij ze waren dat ze het er levend vanaf hadden gebracht. Het licht was nog uit. De vrouw ging op de tast naar de keuken. Ze pakte de aansteker en vond het koffieapparaat. Ze brandde haar vingers aan de vlam van de aansteker en zei zachtjes: Au! Nog een keer probeerde ze de aansteker en ze hield het koffieapparaat onder de kraan. Weer brandde ze haar vingers. Toen ze voor de derde keer de aansteker gebruikte ging het gas aan. Ze zette het koffieapparaat op de vlam. Veel later - het trappenhuis was al verlaten - kwam er weer stroom. De vrouw merkte dat er een stuk luchtafweergeschut met een rode schijnwerper hinderlijk onder het raam stond. De man leek het ook in de gaten te hebben. Het rode schijnsel viel op zijn gezicht. Met een trillende vinger wees hij naar het raam zonder dat hij een woord kon uitbrengen. | |
[pagina 168]
| |
De binnenplaats van het gebouw was rood verlicht alsof iemand een slaaplamp had aangestoken. ‘Zal ik het gordijn dichtdoen?’ De man bleef roerloos zitten. Met veel moeite bracht hij uit: ‘Nee, dan krijgen ze ons in de gaten.’ De vrouw wist niet meer wat ze moest doen. Toen het koffieapparaat begon te fluiten ging ze naar de keuken. Het gas was uitgegaan. De koffie was niet doorgelopen. Vertwijfeld liep ze terug met het koffieapparaat. De man zei: ‘Het heeft geen zin, absoluut niet. Ze hebben ons in de gaten.’ De vrouw ging zitten met het apparaat in de hand, starend naar het rode licht. De man zei: ‘Zal ik maar weggaan?’ ‘Op dit uur van de avond? Wat zeg je dan als ze je vragen waar je bent geweest?’ Wanhopig schudde de man zijn hoofd terwijl hij steels op zijn horloge keek. De vrouw hield haar blik strak gericht op de roodgekleurde klok aan de muur. Het was negen uur. Hoe lang nog tot aan de ochtend! |
|