De Tweede Ronde. Jaargang 30
(2009)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 115]
| |
Het graf van de zoroastriër
| |
[pagina 116]
| |
post, maar namen een andere weg. De honden waren stil, de beurt was aan de hanen, die met hun gekraai het hele dorp op zijn kop zetten. Ze kwamen langs de waterbron en de vrouwen en meisjes die druk bezig waren met de was en de afwas. Ze versnelden hun pas en stoven in de richting van de woestijn. Onder de bleke zon prikte de koude herfstwind in hun huid. Het jongetje had het koud. Vader was stil. Hij had gisteravond het gezicht van zijn vrouw met zijn vuist bewerkt. Het jongetje moest ook aan zijn moeder denken, aan haar gezicht dat op de oude appels in de winkel van Mash Hosein leek; geel met beurse plekken. Hij herinnerde zich dat moeders handen trilden en dat ze knoeide toen ze de dunne yoghurt in de zak goot. Vader had niks gezegd. Hij had de zak dichtgeknoopt en haar met zijn vuist in haar gezicht geslagen. Het jongetje had geen kik gegeven, maar hij had het wel uit willen schreeuwen. Hij was bang. Als zijn vader geen vondst had gedaan, werd er thuis geslagen. Vooral sinds hij zijn boerderij en vee had verloren. Hij praatte minder en lachte nooit meer. Alsof hij doofstom was geworden. Alleen tijdens zijn opgravingen deed hij zijn mond wel eens open om wat te zeggen. Nu kwam de begraafplaats in zicht. De zon verlichtte het dorp, maar had de begraafplaats nog met bereikt. Die lag achter de berg Veertig Mannen. Helemaal bovenop de berg stond een kapel die op het dorp uitkeek. Toen ze bij de graven aankwamen bleef vader staan en haalde diep adem. Hij pakte zijn tabakszak en draaide een shagje. Het jongetje deed zijn schoenen uit en schudde het zand eruit. In de verte reed een jeep van de rijkspolitie naar het dorp, een stofwolk achterlatend. Er waren heel veel graven. Vader had deze vindplaats pas een paar dagen geleden ontdekt. Niemand anders wist er nog vanaf. De boeren waren allemaal volledig geobsedeerd door hun opgravingen. Ze gingen in een groep of in hun eentje de woestijn in en deden niets anders meer dan graven van zoroastriërs blootleggen. Een paar joodse antiekhandelaren hadden de aanzet gegeven. Zij betaalden een goede prijs voor de grafgiften en stuurden die naar de stad. Maar de rijkspolitie hield de boel strikt in de gaten. Er waren veel boeren gearresteerd, in elkaar geslagen en aangeklaagd. Het jongetje zat naar de hemel te kijken, die bezaaid was met trekvogels. De lucht was vol van het geluid van klapwiekende vleugels. Toen de vogels weg waren keerde de stilte terug. Vader haalde de schep en het pikhouweel uit de rugzak en begon te graven. Eerst de stenen. | |
[pagina 117]
| |
Hij begon er met het pikhouweel op in te slaan en riep uit: ‘Veertig MannenGa naar voetnoot2!’ Het jongetje raapte de stenen op en gooide ze bij zijn vader vandaan. Van achter de kapel bovenop Veertig Mannen scheen de zon nu recht in hun ogen. De man bereikte de rode aarde. Het jongetje zag dat het zweet zijn vader op het voorhoofd stond. Hij had het ook warm. Zijn rug jeukte. Vader begon tegen zichzelf te praten: ‘Wat was deze plek moeilijk te vinden. Ik zie zes graven nu. Gisteren heb ik niks gevonden. Misschien dat mijn pikhouweel vandaag iets raakt. Vannacht heb ik gedroomd. Wat een droom.’ Hij keek naar het jongetje, dat zich heftig zat te krabben terwijl het naar een vliegende adelaar keek. Het jongetje voelde de zware blik van zijn vader, draaide zich snel naar hem toe en schonk hem zijn volle aandacht. ‘Ik heb vannacht gedroomd dat ik een grafgift had gevonden. In dit graf, of misschien in een ander. Hoe dan ook, het was een groot graf. Helemaal onderaan de berg. Ik sloeg één keer met mijn pikhouweel en opeens staken er een paar handen uit het graf, die me een groot standbeeld gaven. Het was een beeld van een koning, een koning van heel lang geleden met een kroon en troon. Precies zo'n beeld als KakaGa naar voetnoot3 Morad aan de joden heeft verkocht. Het was van top tot teen geel. Puur goud. De koning zat op een grote troon. Je weet niet hoe blij ik was. Ik zat te denken wat ik allemaal wel niet kon doen met de opbrengst. Een boerderij kopen, vee, op reis gaan, de operatie van je moeder betalen.’ Hij richtte zijn blik op de zon en bleef even zo kijken, totdat de nies eruit kwam. Hij probeerde het nog eens voor een tweede nies, maar tevergeefs. Hij ging verder: ‘Als we geluk hebben komt er niemand achter. Maar die schoften zijn net honden. Ze ruiken het en voor je het weet pakken ze je buitenkansje af. Als we geluk hebben kunnen we iets vinden in deze zes graven. Gisteren keek Mash Jasem heel bedrukt en hij zei nauwelijks iets terug toen ik hem gedag zei. Hij wilde natuurlijk zijn geld. Daarom was ik boos en heb ik je moeder geslagen. Als je straks ouder wordt en gaat trouwen ga jij dat ook doen. Als je geen geld hebt en je schaamt voor de mensen, ga je je vrouw slaan. Nog erger dan ik. Denk maar niet dat ik de enige ben. Maar wie weet komt het goed. Eén grafgift en het is opgelost. Ja, dat had ik al gezegd. Die koning zat op een grote troon. Wat was die troon zwaar, zeg!’ Hij zweeg even en keek naar zijn zoon, die in een mierennest aan het | |
[pagina 118]
| |
wroeten was. ‘Zeg dat het goed komt. Als iemand een droom aan je vertelt moet je altijd zeggen dat het goed komt.’ Het jongetje slikte moeizaam. Zijn mond was kurkdroog. Zijn gedachten waren bij een witte streep aan de hemel die een vliegtuig had achtergelaten. ‘Zeg het dan! Zeg dan dat het goed komt. Hoor je me niet, ezelsveulen?’ zei vader opnieuw. ‘Het komt goed, het komt goed,’ zei het jongetje haastig, terwijl hij een mier van zijn voet haalde. ‘Zeg eens, heb jij de laatste tijd niet gedroomd?’ ‘Ja ja, natuurlijk. Ik heb gedroomd dat er een grote zwarte wolk op ons huis viel. Het huis stortte in elkaar, mijn hoofd brak.’ ‘Het komt goed,’ zei de vader, maar hij keek opeens heel nors. ‘Jij met je dromen! Een ongeluksvogel droomt ook alleen maar van ongeluk.’ Hij zweeg even en ging weer verder op zachte toon: ‘Als je droomt, goed of slecht, dat maakt niet uit, dan moet je naar de waterput gaan, je hoofd erin steken en drie keer zeggen: “Ik heb gedroomd, ik heb goed gedroomd, God Mohammed Ah.” Dan komt je droom goed uit. Oké?’ ‘Oké, oké,’ zei het jongetje haastig. De man zat op zijn knieën in het graf. Om het graf heen lag de verse aarde onder de zon. De zonnestralen zogen dorstig het vocht uit de aarde. De yoghurt was helemaal ingedikt in de zak. Het was middag geworden. Ze hielden op en gingen eten. De hemel was smetteloos blauw, er was geen vogel meer te bekennen. Veertig Mannen lag te dutten onder de zon. Vader strekte zijn armen uit naar de kapel. ‘Jou, Veertig Mannen, jou schenk ik een houten duif en vier kaarsen als wij een grafgift vinden,’ riep hij weemoedig. Hij wreef in zijn handen en over zijn gezicht. Het jongetje moest aan de tranen van kaarsvet denken waarvan hij schorpioenen maakte. De zon ging langzaam onder. Vader was nog aan het graven, maar hij had tot nu toe alleen nog maar botten gevonden. Het jongetje was moe. Krachteloos veegde hij met zijn handen de aarde om het graf weg. Hij dacht aan zijn moeder, die iedere avond hoopvol voor het huis op hen zat te wachten. Als ze hen in zicht kreeg keek ze bezorgd of ze misschien iets hadden gevonden. ‘Dat was een groot beeld, en het werd ook steeds zwaarder. Ik kon het niet in mijn eentje optillen. Jij en je moeder kwamen me een | |
[pagina 119]
| |
handje helpen. Ik kon moeilijk ademhalen. Ik had het gevoel dat er een reus op me was gevallen. Trillend en angstig werd ik wakker,’ ging vader verder over zijn droom. Opeens zweeg hij. Het jongetje boog zich over het graf om te zien wat er aan de hand was. Het was een grote zegelring. Vader maakte de ring schoon met speeksel. Het jongetje sprong opgewonden in het graf om de ring van dichtbij te bekijken. Hij was blauw met gouden zijkanten. Sprakeloos bekeken ze hem. Er waren twee soldaten met harnassen en speren in aanvalshouding in gesneden. Het was een mooie ring, die bovendien dagen van voorspoed beloofde. Vader kreeg kippenvel van opwinding. Hij rechtte zijn rug en ademde rustig uit. Er viel een steen in het graf. Ze keken op. Twee rijksagenten namen hen onder schot. Ze keken met open mond op. ‘Niet bewegen. Laat zien wat je hebt gevonden, klootzak.’ |
|