De Tweede Ronde. Jaargang 30
(2009)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 90]
| |
Wij en de raadselen van de ballingschap
| |
[pagina 91]
| |
vriendschap voor elkaar. Daarom was ik boos en gekwetst door de manier waarop ze mij in mijn droom behandelde. In mijn droom verzette ik me en schreeuwde haar toe dat ik dat werk nooit zou doen. Ondanks onze goede vriendschap werd zij op haar beurt onverzettelijk en zei dat ik het bevel maar beter kon opvolgen, ze dreigde zelfs de commandant in te lichten als ik het niet deed. Hoewel haar manier van doen me heel kwaad maakte, gold mijn woede niet haar, maar de commandant op wie ik begon te schelden. Ik verklaarde nogmaals nadrukkehjk dat ik niet van plan was het werk te verrichten en zei erbij dat ik zijn reactie zou afwachten. Nu wist ik niet dat de commandant in deze droom eigenlijk docent of professor was aan een universiteit, en dat hij veel tijd had doorgebracht met mijn vriendin, mevrouw X, die aan dezelfde universiteit geschiedenis studeerde. Ik moet bekennen dat ik erg in de war was toen ik dat te weten kwam, maar ik was zeker van haar vriendschap voor mij en overtuigd dat ze, gesteld dat ze moest kiezen tussen mij en hem, uiteindelijk mij zou steunen. De dag na ons gesprek werd me duidelijk dat ik het compleet mis had. Mevrouw X koos niet alleen de kant van de commandant, ze deed zelfs iets dat mijn verhouding met de commandant geheel zou verpesten als die het te weten kwam. Ze schreef een rapport over mij en hing dat aan de wand bij wijze van affiche. Het was een handgeschreven journaal dat ze zelf had geïllustreerd met een aquarel. Ik kende haar handschrift en was vertrouwd met haar schilderwerk. In het journaal deed ze verslag van wat er tussen ons was voorgevallen en ook mijn gescheld op de commandant kwam ter sprake. Ik moet erbij zeggen dat het gedetailleerde verslag een onderdeel vormde van de aquarel, waarin ook een groot hart was afgebeeld. Rondom het hart was een zon getekend die zijn licht verspreidde over de hele aquarel. Toen ik dat journaal zag en las, was ik diep in de put over de hele zaak en had niet veel fiducie meer in mijn toekomst bij het garnizoen. Dit is alles wat ik over mijn droom wil vertellen. Nu ik na zo vele jaren wil schrijven over de positie van een schrijver in ballingschap weet ik niet waarom de droom mij weer te binnen schoot. Ik heb hem enige keren herlezen in mijn dagboek en toen viel het me op dat alle elementen die ik wilde verzamelen om mijn situatie als balling uit te leggen in die droom besloten waren. | |
[pagina 92]
| |
Ik begon de woorden ‘commandant’ en ‘docent’ uit mijn droom te vervangen door het woord ‘gastheer’. Het sprak vanzelf dat die woorden verwezen naar de Nederlanders, omdat ik in Nederland woonde. Het garnizoen uit mijn droom staat voor het land van mijn ballingschap. En dat ik het oude water uit het zwembad moest laten weglopen moet staan voor mijn verplichtingen in ballingschap. Maar zoals u uit mijn droom al weet, was ik niet van plan mijn plicht te vervullen; ik was heel koppig en wilde dezelfde blijven die ik in het verleden was geweest. Ik had het bevel weliswaar gekregen van een vriendin, maar accepteerde het niet. Mijn personage in ballingschap toonde dus een ongehoorzaam gezicht. Hierna kom ik terug op de rol van het hart en de zon in de aquarel. Na ruim twintig jaar ballingschap zijn wij - ik bedoel natuurlijk de Iraanse schrijvers - ons min of meer bewust geworden van de raadselen der ballingschap. Je zult zelden een verhaal lezen van een Iraanse schrijver waarin zijn leven in het land van zijn ballingschap geen rol speelt. De meesten laten wel iets zien van de strijd tussen de commandant met zijn kille manier van doen en de ongehoorzame soldaat. Hoeveel we ook achtergelaten hebben in de eerste periode van ons leven in ballingschap, er liggen altijd nog vele vragen voor ons waarop geantwoord moet worden. Bijvoorbeeld: welk slagveld kiezen we voor onze strijd. Ons antwoord op die vraag is heel belangrijk, omdat daaruit kan blijken of we in het heden leven of dat we ons blijven vastklampen aan het verleden. Doordat we tegen onze zin in ballingschap leven, zijn we een soort universele types geworden. Door onze interesse en liefde voor ons vaderland kijken we altijd terug naar het verleden. Maar ons leven in ballingschap biedt ook sterke motieven die ons verplichten het heden onder ogen te zien. En dat is de reden waarom we ons voelen als iemand die op een kruispunt staat en om zich heen allerlei rijdende auto's ziet met verschillende geluiden en kleuren die verschillende dingen doen. We kunnen onze oren en ogen daarvoor niet sluiten. Als je bijvoorbeeld kijkt naar het literaire werk van Iraanse romanschrijvers die nu in ballingschap leven, zul je in hun boeken vaak personages tegenkomen die zijn geïnspireerd door mensen uit de diverse gastlanden, ongeacht of het gaat om Afghanistan, Pakistan, Nederland, Amerika, Rusland, enzovoort. Soms | |
[pagina 93]
| |
gebruiken deze auteurs spreekwoorden die ze hebben geleerd van de taal van het gastland. Terug naar mijn droom: als ik de droom in kwestie had gehad in het eerste jaar van mijn ballingschap zou ik mijn vriendin, mevrouw X, zeker niet zo'n prominente rol gegeven hebben. Maar dankzij mijn ervaring met het leven in Nederland en, nog belangrijker, mijn observatie van het leven van de mensen die er al die jaren hebben gewoond, kon ik de commandant naar het achterplan verwijzen en mijn vriendin de bevelen laten geven die mij nog steeds niet bevielen, ondanks de vriendelijkheid waarmee zij ze gaf, zoals verbeeld door de warme zon en het hart in de aquarel aan de wand.
Bijna vijftig jaar na de dood van Sadeq Hedayat, een groot Iraans schrijver die stierf in Parijs, schreef Golam Hossein Saedi, ook een prominent Iraans schrijver, over Hedayats graf op het kerkhof Père Lachaise: ‘We staan niet rond zijn graf, maar rond zijn wieg.’ Met die metafoor probeerde hij een nieuwe inhoud te geven aan het idee van het balling-zijn. Ik besluit dit opstel graag met het beeld van de wereld dat is vormgegeven in De quarantaine, een roman uit 1960, geschreven door de Iraanse schrijver Fereydoun Hoveyda, die woonde in Parijs. De roman volgt het leven van een Arabier die Franstalig is opgeleid en in Frankrijk woont ten tijde van de Algerijnse oorlog. Hij zit gevangen tussen zijn traditioneel Arabische cultuur en zijn westerse opvoeding. In zijn roman heeft de wereld van zijn gastland nog steeds iets gemeen met het beeld van een vrouw die onbereikbaar is, die je niet kunt aanraken. In het boek is een Egyptische immigrant verliefd op een rijke Parisienne met de naam Birgit, maar hij denkt dat hij nooit in staat zal zijn contact met haar te maken. Hij heeft het gevoel dat er altijd een grote kloof zal blijven tussen zijn wereld en de hare. Op een avond gebeurt het na een gemaskerd diner-dansant, waar de lichten uitgaan, dat hij toevallig contact met iemand maakt en in het donker met haar vrijt. Als het licht aangaat, blijkt zij de vrouw op wie hij verliefd is.
Met Fereydoun Hoveyda's roman De quarantaine begint een literatuur in ballingschap van waaruit we stap voor stap de rest van de wereld buiten ons geboorteland kunnen ontdekken. | |
[pagina 94]
| |
Door dit beeld te vergelijken met het beeld dat ik gebruikt heb in mijn roman Windmolens en zweepslagen, vierendertig jaar later geschreven, kan men de verschillen zien: in mijn roman tekent Ivan, de hoofdpersoon en immigrant in Nederland, de naakte Saskia tot in details en in het licht. Het betekent dat hij probeert met open ogen zijn nieuwe wereld in te gaan, om die te ontdekken en te begrijpen. Niet in het duister, maar in het licht. Heden ten dage proberen wij, (Iraanse) schrijvers in ballingschap, een deel te worden van ons gastland. Elementen van beide culturen zijn te vinden in onze geschriften. En al wordt dat door de rest van de wereld nog niet opgemerkt, het is een groot succes. De tijd is uit zijn voegen, dat is wat Hamlet heeft aangekondigd en waardoor Don Quichot werd aangemoedigd om zelf op reis te gaan en de wereld te zien. |
|