briefschrijver tussen haakjes heeft bijgevoegd, alsof hij geroken heeft dat de plaats in de pikorde een van mijn stokpaardjes is: arts, theologe, restauranteigenaar, juriste, dierenarts, vertaler Spaans, gezondheidsrechtadviseur binnen EU, organisatieadviseur, bibliothecaris, octrooiingenieur. En ook nog iemand die de droom vasthoudt, achter zijn naam staat tussen de strenge haakjes ‘onduidelijk’. En met dit laatste woord wordt een voorschot genomen op het verleden van een verre toekomst, want onze onaantastbare, tegenwoordige tijd wordt ooit een ver verleden, waarin heel veel onduidelijk zal zijn. Voor mij bijvoorbeeld is 1971 een onbegrijpelijk jaar. Ik woonde in Amsterdam op de Oudezijds Achterburgwal, tegenover Casa Rosso, een sekspaleis bekend in Japan, Alaska, Mantsjoerije, Venezuela en België. Hier zinderde dag en nacht de lust, als je omhoog keek naar de onbereikbare hemel en je verbeelding volgde, kon je twee arenden zien die elkaar daar hadden ontmoet na een vlucht rond de aarde. Hier gebeurde iets, dit was Amsterdam. Ik woonde er niet alleen, ik had een vrouw en vijf kinderen, we vormden een archaïsch gezelschap, maar we braken toch. Toen de baas van Casa Rosso, Zwarte Joop, de luidsprekers van zijn internationale feestlokaal ook op de gracht liet schallen, vertrokken we uit de stad. We trokken oostwaarts, over de IJssel, naar de Achterhoek, de naam zegt het al, we kropen weg. Binnen Nederland was dit toch wel een vorm van innerlijke emigratie, we vertrokken van een plaats waar de pan dag en nacht hevig siste naar een plek waar alleen gefluisterd werd. Het heette er Klein Dochteren, en aan de andere kant van de Berkel Groot Dochteren, in de hemel mauwde de buizerd, op de grond jaagde de ulk op kippen en muizen, in de schuren huisde de doodstille uil. Voor de strenge formaliteiten moest ik in Lochem zijn, daar stond het gemeentehuis, ik kwam er voor paspoort en rijbewijs en ook, nu ik oud word, voor de
attestatie de vita, de ambtenaar bevestigt officieel dat ik nog niet dood ben. Het heeft wel een paar jaar geduurd voor ik me kon losmaken van mijn geboortestad. Ik ging bijvoorbeeld altijd terug naar Amsterdam om mijn zaag te laten slijpen bij de ijzerwinkel aan de Kromme Waal. Alsof dat in Lochem niet kon - ik dacht er niet aan, ik denk dat de zaag zich had verstopt in een hermetische zoutlaag. Dat is allemaal voorbij nu, ik kom vaak in Amsterdam, waar veel mensen wonen die schip noch wal kennen, en dat interesseert me. Maar voor het avondeten ben ik altijd weer terug in de Achterhoek, waar de buizerd mauwt in de hemel boven ons huis.