De Tweede Ronde. Jaargang 30
(2009)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 11]
| |
Uit: Verzwegen oorlog
| |
[pagina 12]
| |
Rechts van me lag een soldaat van een jaar of twintig. Over zijn voorhoofd hing een lok krijtwit haar. Het was een knappe kerel, maar hij keek nors. Dat kwam omdat hij geen benen meer had, dacht ik. Hij sprak geen woord met de andere gewonden. Ik dacht dat ik zijn verdriet begreep en probeerde een gesprek aan te knopen. Ik vroeg hoe het met hem ging. Hij snauwde me toe dat een fatsoenlijke vrouw niet met soldaten moest praten. Zeker niet met hem, hij was een smeerlap. Pas in zijn dromen kwam hij elke nacht los. Hij voerde onverstaanbare gesprekken op gejaagde fluistertoon, met wie was niet duidelijk. Soms verhief hij zijn stem in een boze uitval naar zijn fantomen. Een keer bleef hij minuten lang vloeken. Die uitbarsting gaf hem geen verlichting, want even later lag hij te schreeuwen. ‘Ich komme nicht mehr nach Hause! Ich komme nicht mehr nach Hause!’ De halve zaal was intussen klaarwakker en begon te roepen dat hij zijn kop dicht moest houden. Maar het geschreeuw rukte de man niet los uit zijn benauwende droom. Dat gebeurde pas toen een hospik hem een kom water in het gezicht smeet. Hij vloekte de broeder stijf en zweeg de rest van de nacht. Elke morgen werden de soldaten wakker in hun eigen drek. Als ze gewassen en verschoond waren, kregen ze een glas water en een poeder om te kalmeren. Daarmee kwamen ze de dag door, tot het licht in de zaal uitging en de nachtmerrie hen weer onverbiddelijk in de klauwen nam.
De dokter droeg bijna altijd burgerkleding. Aan het tikken van zijn poot hoorde ik of hij haast had. Meestal was hij in de olie. Voor de behandeling maakte dat niks uit, die was er toch amper. Zijn zwarte pak verried dat hij florissanter tijden had gekend. Het hing hem als een hobbezak om zijn lijf en de stof glom van ouderdom. De linkerbroekspijp was halverwege afgeknipt. Ik kon moeilijk schatten hoe oud de dokter was. Hij was waarschijnlijk nooit een mooie man geweest, ondanks de grote, zwarte ogen. Zijn gerimpelde huid had een vale drinkerskleur. Het gezicht zat vol scheerwondjes en zijn kletskop paste bij de donkere, zware wenkbrauwen die zo opvallend naar boven krulden dat ze aangeplakt leken. De man was niet onaardig tegen mij, op die ene keer na. Hij hompelde die morgen de zaal binnen en ik hoorde aan het slepen van zijn kunstbeen over de houten vloer dat hij dronken was. De gewonden | |
[pagina 13]
| |
hadden hun verzorging gehad en waren rustig. Ik was een heel eind opgeknapt en zag er weer beter uit. Een soldaat had me net tevoren zelfs het compliment gemaakt dat ik ‘eine schone Frau’ was. De dokter ging zwijgend rond. Bij mijn bed bleef hij staan en boog zich over me heen. Zijn adem was zwaar als kwalm uit een olielamp. Hij legde zijn rechterhand op mijn hoofd en masseerde met voorzichtige vingers mijn huid. Ondertussen bleef hij me aankijken, met een gespeeld vriendelijk lachje om zijn mond. Ik probeerde zijn ogen te lezen, maar ze verrieden niets. Ik was heel wat gewend van mannen en liet me niet gemakkelijk bang maken, maar deze rare driekus joeg me de stuipen op het lijf. Ik hield me rustig en liet hem zijn gang gaan om hem niet onnodig uit te dagen. De strelingen leken eindeloos te duren, maar na een poosje trok hij zijn hand terug en begon zijn houten been los te schroeven, zonder haast. Hij bleef me strak aankijken alsof hij me met zijn ogen wilde verlammen. Ik dwong mezelf kalm te blijven. Voorzichtig, als was het een rekje met eieren, vleide hij het been op het voeteinde van mijn bed neer. Door met een heup tegen de hoge achterkant van het bed aan te leunen, hield hij zich in evenwicht. Op zijn dooie gemak trok hij zijn colbert uit. De lucht van wekenoud zweet sloeg me tegemoet vanuit zijn grauwe hemd. Met haast ceremonieel vertoon drapeerde hij de jas over het houten been. Als een veldheer die de situatie meester is, draaide hij zich naar me terug en keek me strak aan. In zijn ogen verscheen dezelfde loerende blik die ik ooit had gezien bij de wolven in de Zoo van Antwerpen. De angst sloeg toe; ik lag weerloos in bed, overgeleverd aan een roofdier. Met precieze vingers begon hij de knopen van zijn broek los te maken. Ondertussen draaide hij zijn bovenlijf een paar keer in alle richtingen naar de soldaten. Die begrepen wat hij van plan was. De mannen klapten opgetogen en floten om hem op te zwepen. Hij liet zijn broek zakken en drukte zijn onderlijf over de bedrand heen naar mijn hoofd. Uit de bijna pijploze, gebreide onderbroek kwam een scherpe pislucht. De roze wol was rond het kruis vochtig en gelig verkleurd. Tergend langzaam, alsof hij mij nieuwsgierig wilde maken naar een kostbaar cadeau dat ik mocht uitpakken, zette de dokter de gulp van zijn onderbroek wagenwijd open. Ondanks mijn benarde positie schoot ik bijna in een lach, want zijn piemel was een zielig slakje, weggekropen in een overdadige bos dof schaamhaar. Zelfs in mijn beste | |
[pagina 14]
| |
doen zou het me moeite gekost hebben om van het prutsdingetje een toonbaar mannelijk wapen te maken. Zijn rechterbeen was sterk gespierd en zwaar dooraderd. De droge huid was ongewoon bleek. Die intense doodskleur maakte me misselijk. Walgend wendde ik mijn ogen af, maar daardoor kreeg ik ongewild de volle aanblik op het linkerbeen, de stomp die daarvan nog over was. Ik begon onbedaarlijk te rillen. Koud zweet brak me uit, niet om wat ik zag, maar om wat er niet meer was. Mijn linkeronderbeen begon verschrikkelijk te jeuken. Een stekende pijn vlamde van de voet naar de knie. De kuit verkrampte. Ik wou schreeuwen, de dekens van me afschoppen, maar ik durfde niet, dat zou de wolf wakker maken. Ik kneep mijn handen stijf dicht en bewoog de tenen van mijn linkervoet onzichtbaar onder de dekens. Het hielp niet om te ontspannen, de pijn en de kramp wisten niet van wijken. Ik wendde mijn hoofd af, maar de dokter greep het beet en draaide mijn gezicht naar zijn geschonden been. De stomp drong zich onontkoombaar aan me op, afschuwelijk en belachelijk tegelijk. Alleen het stukje huid van de lies tot halverwege de knie was zichtbaar. Het vormde één grillig mozaïek van littekens. Om het onderste stuk van de stomp was een ijzeren band gelegd waarvan het uiteinde taps toeliep, als een trechter. Daar moest aan de binnenkant de schroefdraad zitten waar het houten been in paste. Ongeveer op de hoogte van de knieschijf. Mijn maag protesteerde en mijn mond liep vol slijmerig, dun speeksel. Nog even en ik zou overgeven, maar de dokter zelf verbrak de ban. ‘Na, wie wär's mit einer persönlichen Untersuchung?’ De zaal bulderde. ‘Schieb mal zur Seite, Liebste.’ Ik begon te schreeuwen en vloog overeind. Zonder moeite drukte hij me terug. ‘Bitte, warum denn so eilig? Ich mache nur einen Scherz. Scherz zum Spass.’ Hij beloerde me en wreef nadenkend met de boventanden over zijn onderlip. Ik probeerde me los te spartelen, maar hij was beresterk. Mijn verzet had geen zin en ik gaf het op. Hij liet hij me meteen los, alsof hij op mijn overgave had gewacht. ‘Nur zum Spass.’ | |
[pagina 15]
| |
De dokter bleef me een eeuwigheid aankijken, zonder iets te doen. Ik keek strak terug en probeerde te verbergen dat er een vuist in mijn keel zat. Of dat gespeelde zelfvertrouwen hem afschrikte, weet ik niet, maar langzaam verdween de wolf uit zijn ogen. Hij keek van me weg en trok zijn broek op. Traag en nadrukkelijk knoopte hij hem dicht. Met een liefkozend gebaar streek hij zijn gulp glad, lachte me uit en keek triomfantelijk rond alsof hij een goede mop had verteld. Daarna pakte hij heel kalm zijn jas, trok hem weer aan en stak het houten been met een hand de lucht in. ‘Nur zum Spass.’ Even later bedacht hij zich, pakte de poot als een wandelstok vast en begon met wankele pasjes op en neer te hupsen. Hij maakte een kusmond naar mij en riep: ‘Komm, tanz mit mir!’ De zaal schaterlachte. Toch kostte het dansen hem te veel inspanning, want hij stopte er snel mee. ‘Nur zum Spass, nur zum Spass,’ riep hij en keek om zich heen voor nieuwe bijval. De mannen reageerden niet en de dokter begon zijn woorden half zingend te scanderen. ‘Wir leben nur zum Spass. Wir leben nur zum Spass.’ De soldaten klapten eerst voorzichtig mee op het ritme van zijn woorden, maar namen de zang al gauw van hem over. Hun stemmen galmden door de ruimte. Even waande ik me in een kroeg vol aangeschoten volk, in plaats van in een hospitaal. Maar toen ik goed naar de mannen keek, klonk hun lied ineens anders. Ze zongen hun wanhoop uit, de wanhoop van jonge kerels die voor het leven zijn getekend. Hun Spass was geen Spass en hun lugubere samenzang duurde maar even. Gelijktijdig hielden de ellendige zangers op, alsof een dirigent het koor der verliezers had afgetikt. Ook de dokter zweeg, schudde zijn hoofd en ging tegen de zijkant van mijn bed hangen. Hij viste een zakflacon uit de binnenzak van zijn jas. Met behoedzame vingers draaide hij de schroefdop los, rook aan de fles, zette hem aan zijn lippen en nam een paar teugen. Met de laatste slok spoelde hij zijn mond en slikte de drank door. Hij keek spijtig naar de lege fles en stak hem terug in zijn binnenzak. Onder het drinken had hij onrustig door de zaal geloerd, alsof hij onheil verwachtte. Zweet druppelde van zijn kale kop in zijn wenk- | |
[pagina 16]
| |
brauwen. Zijn bovenlichaam stond gespannen. Een rat was het, die in een hoek is gedreven en een vluchtweg zoekt. De spanning sloeg over op de soldaten. Het werd akelig stil. De dokter schuifelde een paar passen achteruit en begon met zijn houten been op de ijzeren rand van het voeteneind te trommelen. Het waren korte, droge tikken, in een trage maat. Even later zette hij met een hoge, gebroken stem een wonderlijk lied in.
Holzbein, Holzbein
Lass mich heute fröhlich sein
Den Tag mir nicht verderben
Denn morgen werd' ich sterben
Holzbein, Holzbein
Bring mir Bier und Butterbrot
Morgen bin ich tot
Bij de eerste regels hepen de slagen op de bedrand nog in de maat van het lied, maar al snel kozen ze een eigen, verontrustend tempo, alsof de zanger zijn beheersing had verloren. Ik wist me geen raad, durfde me niet te verroeren. Eén klap van zijn houten poot en ik was er geweest, al was ik veel banger dat hij zijn eerdere dreiging om me aan te randen toch nog zou uitvoeren. De dokter keek naar me zonder me te zien. Hij leek wel slaapdronken en ging op de rand van het bed tegen me aan zitten, het been als een peddel in zijn handen. Als een veerman die moet vechten tegen sterke zijstroom, begon hij met woeste bewegingen te roeien. Ondertussen zong hij het lied, herhaalde het, opnieuw en opnieuw. Dit was erger dan een beschieting. Zijn veel te wijde jas golfde op de bewegingen van zijn armen en bovenlijf. Hij roeide en zong, zong en roeide. Zijn blik stond strak, alsof hij een tegenstander zag die hij per se moest inhalen. Zijn gezicht liep paars aan, maar zijn tempo ging niet omlaag, integendeel. Het leek of hij een wedstrijd roeide op leven en dood. Hoe harder de dokter tekeerging en hoe valser hij zong, hoe kleiner de soldaten werden. Muisstil volgden ze dit nooit eerder opgevoerde toneel. Erg lang hield de roeier deze krachtsexplosie niet vol, het ritme van zijn slagen vertraagde en even later hield hij helemaal op. Tegelijkertijd | |
[pagina 17]
| |
keerde hij terug op aarde. Haast verontschuldigend keek hij me aan en grijnsde. Hij stond op en blikte de zaal rond. ‘Nur zum Spass,’ riep hij de soldaten toe. ‘Nur zum Spass.’ De mannen kropen uit hun schulp en begonnen voorzichtig te lachen. ‘Nur zum Spass,’ riep er eentje en de anderen namen het van hem over. Maar niet van harte; het geroep verstomde snel. De dokter veegde zijn gezicht met een vuile zakdoek droog en nam de tijd om uit te blazen. Daarna begon hij de poot vast te schroeven in de band om het stompje been. Op de tast en zonder haast. Ondertussen loerde hij om zich heen. De wolf kroop weer tevoorschijn, de spanning in zijn lijf kwam terug. Hij zette de prothese met een laatste, krachtige draai vast en hief opnieuw het lied van Holzbein aan, eerst zachtjes, maar dan steeds luider. Met een onverwachte behendigheid stond hij van het bed op en begon hupsend te dansen als een vogelverschrikker in de storm. Maar het gespring had niks vrolijks, het was angstaanjagend. Hij schopte met zijn houten been tegen de ijzeren rand van het spiraalmatras, met zulke woeste trappen dat het bed ervan schudde. De kreupele janklaassen had de hele zaal in zijn macht. Ik greep me stevig aan de dekens vast en hield me dood. Mijn hoofd gloeide en ik had het koud en warm tegelijk. Het duurde eindeloos voordat het gezang van de dokter verstomde. Eerst werd het ijler tot zijn stem brak en de zanger ten slotte zweeg. Hij hield zich vast aan mijn bed en bleef verdwaasd staan met een lege blik in zijn ogen. Heel langzaam kwam hij weer tot zichzelf, schokkend met zijn schouders, alsof hij zich met geweld moest losrukken uit een kwade droom. Hij keek vragend om zich heen, begon te huilen en hompelde beschaamd de zaal uit. Het bleef even doodstil, maar al gauw begon de eerste soldaat te janken. Nummer twee en drie volgden snel en op het laatst huilde de hele zaal en was de stemming voor de rest van de dag bedorven. Een dag later moest ik terug naar het Lager omdat de trein zou vertrekken.
Verzwegen oorlog verschijnt binnenkort bij uitgeverij Elikser in Leeuwarden. ISBN: 978 90 8954 083 6 |
|