De Tweede Ronde. Jaargang 29
(2008)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 133]
| |
Vertaalde poëzie | |
[pagina 134]
| |
Twaalf gedichtenGa naar voetnoot*
| |
To Goethe: A ComplaintHow wonderfully your songs begin
With praise of Nature and her beauty,
But then, as if it were a duty,
You drag some god-damned sweetheart in.
Did you imagine she'd be flattered?
They never sound as if they mattered.
| |
[pagina 135]
| |
Stop alle klokkenStop alle klokken, snij de telefoon maar af
En geef de hond een kluif, want dat voorkomt geblaf,
Laat de piano's stil zijn, breng bij doffe paukenslag
De kist naar buiten waar men wacht voor 't rouwbeklag.
Laat vliegtuigen boven ons hoofd maar janken in hun nood,
Terwijl ze in de lucht de boodschap schrijven Hij Is Dood.
Doe elke witte duivenhals in 't park een rouwband aan,
En zorg dat de verkeersagenten zwartgehandschoend gaan.
Hij was mijn oost, mijn west, noord, zuid, heel mijn kompas,
Zoals hij na een drukke week mijn rust op zondag was,
Mijn middag en mijn middernacht, mijn spraak, mijn lied;
Ik dacht dat liefde eeuwig duurde, maar zo was het niet.
Doof alle sterren maar, ze hebben toch geen zin;
Ontmantel nu de zon en pak de maan maar in;
Ruim op de bossen en giet uit de oceaan;
Er is niets meer ter wereld waarmee het goed kan gaan.
| |
[Stop all the clocks, cut off the telephone,]Stop all the clocks, cut off the telephone,
Prevent the dog from barking with a juicy bone,
Silence the piano's and with muffled drum
Bring out the coffin, let the mourners come.
Let aeroplanes circle moaning overhead
Scribbling on the sky the message He Is Dead.
Put crêpe bows round the white necks of the public doves,
Let the traffic policemen wear black cotton gloves.
He was my North, my South, my East and West,
My working week and my Sunday rest,
My noon, my midnight, my talk, my song:
I thought that love would last forever: I was wrong.
The stars are not wanted now: put out every one;
Pack up the moon and dismantle the sun;
Pour away the ocean and pick up the wood;
For nothing now can ever come to any good.
| |
[pagina 136]
| |
WiegeliedjeLeg, mijn liefje slapend hoofd,
Menselijk op mijn veile arm;
Tijd en koorts verteren bij
Dromerige kinderen
Eigen schoonheid en het graf
Toont hoe efemeer ze zijn:
Maar laat tot de dageraad
't Levend schepsel in mijn arm
Rusten, sterflijk, schuldig, maar
Mooi, in alles mooi voor mij.
Lijf en ziel zijn zonder grens:
Voor liefdespaar gelegen op
Haar tolerante toverflank
In liefdes zwijm, zoals zovaak,
Is ernstig 't beeld dat Venus zendt
Van bovenaardse sympathie,
Van liefde en van hoop alom;
Terwijl de kluizenaar, omringd
Door rots en gletsjer, bij abstract
Inzicht de hoogste lust geniet.
Zekerheid en trouw gaan heen
Als de middernachtklok slaat,
Met het trillen van zijn galm;
Van modieuze gekken klinkt
De waanwijze en saaie kreet:
Elke duit die 't kost, al wat
De gevreesde speelkaart zegt,
Dient betaald, maar deze nacht
Mag geen fluistering, geen kus,
Geen idee, geen blik vergaan.
| |
LullabyLay your sleeping head, my love,
Human on my faithless arm;
Time and fevers burn away
Individual beauty from
Thoughtful children, and the grave
Prove the child ephemeral:
But in my arms till break of day
Let the living creature lie,
Mortal, guilty, but to me
The entirely beautiful.
Soul and body have no bounds:
To lovers as they lie upon
Her tolerant enchanted slope
In their ordinary swoon.
Grave the vision Venus sends
Of supernatural sympathy,
Universal love amnd hope;
While an abstract insight wakes
Among the glaciers and the rocks
The hermit's carnal exstacy.
Certainty, fidelity
On the stroke of midnight pass
Like vibrations of a bell
And fashionable madmen raise
Their pedantic boring cry:
Every farthing of the coat,
All the dreaded cards foretell,
Shall be paid, but from this night
Not a whisper, not a thought,
Not a kiss, nor look be lost.
| |
[pagina 137]
| |
[Vervolg Nederlands]Schoonheid, nacht en beeld gaan dood:
Tone straks de ochtendwind,
Die jouw dromend hoofd omspeelt,
Zulk een dag van welkom dat
Oog en hartslag dankbaar zijn.
't Sterfelijk bestel volstaat;
Op dorre dagen voeden jou
De krachten buiten onze wil,
Nachten van terging ga je vrij
Voor 't oog van elk die heeft bemind.
| |
[Vervolg Engels]Beauty, vision, midnight dies:
Let the winds of dawn that blow
Softly round your dreaming head
Such a day of Wellcome show
Eye and knocking heart may bless,
Find our mortal world enough;
Noons of dryness find you fed
By the involuntary powers,
Nights of insult let you pass
Watched by every human love.
| |
[pagina 138]
| |
De SfinxWas hij, geboren uit steenhouwershand,
Gezond? Want al de eerste overwinnaar zag de
Kop van een zieke aap, zijn poot gezwachteld,
Aftakelende leeuw, gehurkt op groezelig zand.
We gapen 't aan, gaan onbehaaglijk weg daarna:
Hij geeft geen zier om jeugd, om liefde of geleerdheid.
De tijd havent hem als een mens: maar liggend keert hij 't
Enorme achterdeel naar schril Amerika,
En is getuige. Zijn gehavend hoofd één groot
Verwijt dat niets vergeeft, het minst wie slaagt:
Als hij ooit goede raad kon schaffen, laat hij 't na
Bij elk die, handen in de zij, staart naar zijn nood.
‘Houden de mensen van mij?’ Nee. Leeuw lacht
Om slaaf. ‘Moet ik zo blijven lijden?’ Ja.
| |
The SphinxDid it once issue from the carver's hand
Healthy? Even the earliest conqueror saw
The face of a sick ape, a bandaged paw,
An ailing lion crouched on dirty sand.
We gape, then go uneasily away:
It does not like the young nor love nor learning.
Time hurts it like a person: it lies turning
A vast behind on shrill America,
And witnesses. The huge hurt face accuses
And pardons nothing, least of all success:
What counsel it might offer it refuses
To those who face akimbo its distress.
‘Do people like me?’ No. The slave amuses
The lion. ‘Am I to suffer always?’ Yes.
| |
[pagina 139]
| |
MacaoVanuit het Rooms Europa schoot dit woekerkruid
Ooit wortel tussen geel gebergte en een zee,
Fleurige stenen huizen, als exotisch fruit,
Een rariteit, half Portugees en half Chinees.
Rococobeeld van wie Heilig of Heiland is
Belooft de gokkers hier fortuin voorbij dit leven,
En kerken naast bordelen zijn getuigenis
Dat geloof natuurs gedragslijn kan vergeven.
Een stad waar zo veel mag, hoeft niet bevreesd te zijn
Voor doodzonden waaraan de sterkste zelfs vergaat,
Waar lichamen en zelfs regiems door zijn verscheurd:
Kerkklokken luiden wel, het kinderlijke kwaad
Zal voor de schrale deugd van 't kind een waarborg zijn,
Terwijl hier nooit iets van belang gebeurt.
| |
MacaoA weed from Catholic Europe, it took root
Between some yellow mountains and a sea,
Its gay stone houses an exotic fruit,
A Portugal-cum-China oddity.
Rococo images of Saint and Saviour
Promise its gamblers fortunes when they die,
Churches alongside brothels testify
That faith can pardon natural behaviour.
A town of such indulgence need not fear
Those mortal sms by which the strong are killed
And limbs and governments are torn to pieces:
Religious clocks will strike, the childish vices
Will safeguard the low virtues of the child,
And nothing serious can happen here.
| |
[pagina 140]
| |
Brussel in de winterDwalend door een garenwirwar van menige koude straat
Stuit je op fonteinen die strak zijn bevroren,
De formule ontgaat je: de stad heeft iets verloren,
De zekerheid waardoor elk ding bestaat.
Alleen wie hongerig, vernederd of bejaarden zijn,
Weten bij deze temperatuur nog waar ze zijn,
Hun narigheid heeft ze tezaam vergaderd;
De winter bergt ze in zich als een Operatheater.
Van dure flats rijst in de nacht een hoge rij,
Een venster hier en daar gloeit als een boerderij,
Een zinsnede komt langs bomvol betekenis.
Een oogopslag bevat onze geschiedenis,
Voor vijftig franc koop je het recht, al ben je vreemd,
Dat je de huiverende stad zelf in je armen neemt.
| |
Brussels in WinterWandering through cold streets tangled like old string,
Coming on fountains rigid in the frost,
Its formula escapes you: it has lost
The certainty that constitues a thing.
Only the old, the hungry and the humbled
Keep at this temperature a sense of place.
And in their misery are all assembled;
The winter holds them like an Opera-House.
Ridges of rich apartments loom to-night
Where isolated windows glow like farms,
A phrase goes packed with meaning like a van.
A look contains the history of man,
Ans fifty francs will earn a stranger right
To take the shuddering city in his arms.
| |
[pagina 141]
| |
De romanschrijverIn 't uniform gehuld van zijn talent
Herken je elke dichter aan zijn rang;
Hij treft je als een onweersfirmament,
Gaat vroeg dood of leeft eenzaam jarenlang.
Ze stormen als huzaren soms, maar hij
Moet af van zijn knapentalent, moet leren
Een boerenlul te zijn, zo een waarbij
Niemand het waard vindt om zich om te keren.
Hij moet, voor 't kleinst gewenst effect, bewijzen
Dat hij verveling in persoon kan zijn en
Vatbaar voor volkskwaal liefde, onder Wijzen
Een wijze, maar ook zwijn onder de Zwijnen,
Zichzelf in heel zijn zwakte, om daarmee
Dom op te boksen tegen 't menselijk wee.
| |
The NovelistEncased in talent like a uniform,
The rank of every poet is well-known:
They can amaze us like a thunderstorm,
Or die so young, or live for years alone.
They can dash forward like hussars: but he
Must struggle out of his boyish gift and learn
How to be plain and awkward, how to be
One after whom none think it worth to turn.
For, to achieve his lightest wish, he must
Become the whole of boredom, subject to
Vulgar complaints like love, among the Just
Be just, among the Filthy filthy too,
And in hus own weak person, if he can,
Dully put up with all the wrongs of Man.
| |
[pagina 142]
| |
A.E. HousmanNiemand, zelfs Cambridge niet, trof hier verwijt
(Wijt het desnoods het menselijk tekort),
Noord-Londen dat zijn hart brak, ziet hoe hij
De Latinist van zijn periode wordt.
Hij koos voor dorheid welbewust partij,
Zijn tranen als pornografie verborgen;
Men zag hem als gourmet; privé had hij
Iets met geweld; armoe baarde hem zorgen.
In voetnoten bij foute emendaties
Schold hij beschroomd maar fel op zijn bestaan,
Het geld van zijn gevoel bestedend aan
De doden, hun onkritische relaties,
Waar slechts een grenslijn de gefusilleerde
Soldaat nog scheiden kon van de geleerde.
| |
A.E. HousmanNo one, not even Cambridge, was to blame
(Blame, if you like, the human situation):
Heart-injured in North London, he became
The Latin scholar of his generation.
Deliberately he choose the dry-as-dust,
Kept tears like dirty postcards in a drawer;
Food was his public love, his private lust
Something to do with violence and the poor.
In savage foot-notes on unjust editions
He timidly attacked the life he led,
And put the money of his feelings on
The uncritical relations of the dead,
Where only geographical divisions
Parted the coarse hanged soldier from the don.
| |
[pagina 143]
| |
NocturneDe maan die onverhoeds verschijnt,
Scheert langs een steile bergkam voort,
Zeilt dan de open hemel in
Als een die weet waar zij behoort.
Mijn hart begint meteen tot mij:
‘Aanbid haar, Moeder, Muze, Maagd,
Zie 't Aanschijn dat jou maken kan
Of breken, naar het Haar behaagt.’
Mijn rede reageert spontaan:
‘Ik kan niet geloven dat jij stelt
Dat het die kale kraters raakt
Wie slaapt met wie of wie wie kwelt?’
| |
NocturneAppearing unannounced, the moon
Avoids a mountain's jagged prongs
And sweeps into the open sky
Like one who knows where she belongs.
To me, immediately, my heart:
‘Adore Her, Mother, Virgin, Muse,
A Face worth watching Who can make
Or break you as Her fancy choose.’
At which the reflex of my mind:
‘You will not tell me, I presume,
That bunch of barren craters care
Who sleeps with or who tortures whom.’
| |
[pagina 144]
| |
[Vervolg Nederlands]'t Is platte openheid, vannacht,
Die zoals immer triomfeert;
Mijn harder rede geeft grif toe
Dat elk van hen geweld vereert.
Ik accepteer hun godsvrucht, toch
Verdwijnt hier de Godin uit zicht;
Haar majesteit bemantelt slechts
Een krachtbron zonder een gezicht.
Geen van mijn twee naturen had
Te klagen als ik leven zou
Als klerk - maar een die in zijn droom
Groots leeft, onwijs, zonder berouw.
Stel, mijn gezicht is wel reëel,
Geen mythe of machine, dan
Lijkt ook de maan beslist op X,
Iemand die ik mij heugen kan.
| |
[Vervolg Engels]Tonight, like umpteen other nights,
The baser frankness wins of course,
My tougher mind which dares admit
That both are worshippers of force.
Granted what both of them believe,
The Goddess, clearly, has to go,
Whose majesty is but the mask
That hides a faceless dynamo;
And neither of my natures can
Complain if I should be reduced
To a small functionary whose dreams
Are vast, unscrupulous, confused.
Supposing, though, my face is real
And not a myth or a machine,
The moon should look like x and wear
Features I've actually seen,
| |
[pagina 145]
| |
[Vervolg Nederlands]Misschien de trekken van een buur,
Zomaar, geen status of geslacht,
Maar een constante, 't geeft niet eens
Wat ik van X ooit heb gedacht.
Misschien die luide dame die
Mij haar gedichten lezen laat,
De klaploper die lenen komt,
Altijd weer (tijdelijk) op zwart zaad.
In elk geval een tegenbeeld
Zo licht dat er balans ontstaat:
Mijn wereld, eigen auto naast
De Staat met heel zijn apparaat.
| |
[Vervolg Engels]My neighbour's face, a face as such,
Neither a status or a sex,
Constant for me, no matter what
The value I assign to x;
That gushing lady, possibly,
Who brought ssome verses of her own,
That hang-dog who keeps coming back
For just a temporary loan;
A counter-image anyway,
To balance with its lack of weight
My world, the private motor-car
And all the engines of the State.
| |
[pagina 146]
| |
Op het feestHet kakelen gaat zonder rijm of maat,
Maar niemand hoort als proza eigen praat.
De grondtoon van elk thema, licht of zwaar,
Is 't wederzijds wantrouwen van elkaar.
Modieuze namen vliegen heen en weer,
Daaruit klinkt, na ontcijfering, hartzeer.
Jij leest mij echt niet als een open boek.
Ik ben mijzelf, jij naar jezelf op zoek.
Wil niemand dan meer horen wat ik zing?
Ik blijf misschien niet bij je, lieveling.
De angst miskend te worden krijst erdoor,
En schokt de volle flat, maar ieders oor
Luistert - dus niemand hoort - naar zijn gehoor.
| |
At the PartyUnrhymed, unrythmical, the chatter goes:
Yet no one hears his own remarks as prose.
Beneath each topic tunelessly discussed
The ground-bass is reciprocal mistrust.
The names in fashion shuttling to and fro
Yield, when deciphered, messages of woe.
You cannot read me like an open book.
I'm more myself than you will ever look.
Will no one listen to my little song?
Perhaps I shan't be with you very long.
A howl for recognition, shrill with fear,
Shakes the jam-packed apartment, bit each ear
Is listening to its hearing, so non hear.
| |
[pagina 147]
| |
Gerijmel van een oudere heerIk weet niet of mij de planeet
In '69 welkom heet;
Ze geeft de kracht niet, welbeschouwd,
Die chaos op een afstand houdt.
Mijn Paradijs onder de zon
Komt uit een fin de siècle-bron,
De badkamer die ruimte bood,
Een dankgebed voor 't avondbrood.
Per auto of per vliegtuig gaan,
Is efficiënt, maar ook profaan;
't Machinepark waar ik van droom
Werkt nog op waterkracht of stoom.
| |
Doggerel by a Senior CitizenOur earth in 1969
Is not the planet I call mine,
The world, I mean, that gives me strength
To hold off chaos at arm's length.
My Eden landscapes and their climes
Are constructs from Edwardian times,
When bath-rooms took up lots of space,
And, before eating, one said Grace.
The automobile, the aeroplane,
Are useful gadgets, but profane:
The enginry of which I dream
Is moved by water or by steam.
| |
[pagina 148]
| |
[Vervolg Nederlands]Omdat de Rede mij verplicht,
Berust ik in elektrisch licht;
Maar ik waardeer, meer dan iets anders
Een trappenhuis met vleermuisbranders.
Het spook familie dient weerstaan,
Maar ik nam wel haar waarden aan;
De protestantse plicht-ethiek
Leek praktisch en zelfs sympathiek.
Toen thuis nog werd gemusiceerd,
Gold schulden maken als verkeerd;
Slechts met baar geld verreken ik
Mijn kooplust, tot de laatste snik.
't Gebedenboek waar wij in lezen
Schijnt uit de Stuart-tijd te wezen;
Moderne preken gaan nog wel,
Maar nieuwe liturgie: een hel.
| |
[Vervolg Engels]Reason requires that I approve
The light-bulb which I cannot love:
To me more reverence-commanding
A fish-tail burner on the landing.
My family ghosts I fought and routed,
Their values, though, I never doubted:
I thought their Protestant Work-Ethic
Both practical and sympathetic.
When couples played or sang duets,
It was immoral to have debts:
I shall continue till I die
To pay in cash for what I buy.
The Book of Common Prayer we knew
Was that of 1662:
Though with-it sermons may be well,
Liturgical reforms are hell.
| |
[pagina 149]
| |
[Vervolg Nederlands]Seks was natuurlijk - was en is -
De lokkendste geheimenis;
Maar wat ook de kiosk ons bood,
Geen manicheïsch pornobloot.
Spreken was kunst: je leerde praten,
Net als geen scheet of boer te laten;
Waar gruw ik nog het meeste van?
Vrij vers of de anti-roman?
Ik houd ook niet van die geleerden
Die mythe en symbool vereerden;
Mijn wens en hoop is: schrijver zijn
Voor lezers die wat wijzer zijn.
Wie zegt dat alles tolereren
Goed samengaat met school en leren?
In mijn gezonder klaslokalen
Moest ik Latijn en Grieks vertalen.
| |
[Vervolg Engels]Sex was, of course - it always is -
The most enticing of mysteries,
But news-stands did not yet supply
Manichaean pornography.
The Speech was mannerly, an Art,
Like learning not to belch or fart:
I cannot settle which is worse,
The Anti-Novel or Free Verse.
Nor are those Ph.D's my kith,
Who dig the symbol and the myth:
I count myself a man of letters
Who writes, or hopes to, for his betters.
Dare any call Permissiveness
An educational success?
Saner those class-rooms where I sat in,
Compelled to study Greek and Latin.
| |
[pagina 150]
| |
[Vervolg Nederlands]De term deugt niet, naar ik geloof,
Maar is er een generatiekloof,
Wiens schuld dan? Alles wordt versjteerd
Door wie zijn moedertaal niet leert.
Liefde, althans, is onbepaald:
Niet modieus, niet achterhaald.
'k Heb goede vrienden, toegegeven,
Om mee te eten, praten, leven.
Zou ik vervreemd zijn? Zottepraat!
Als een goed burger van de staat
Die met vervreemding in gevecht is,
Voel ik me 't meest thuis bij wat Echt is.
| |
[Vervolg Engels]Though I suspect the term is crap,
If there is a Generation Gap,
Who is to blame? Those, old or young,
Who will not learn their Mother-Tongue.
But Love, at least, is not a state
Either en vogue or out-of-date,
And I've true friends, I will allow,
To talk and eat with here and now.
Me alienated? Bosh! It's just
As a sworn citizen who must
Skirmish with it that I feel
Most at home with what is Real.
| |
[pagina 151]
| |
Een ontmoetingHet Jaar: 452. De Plaats: de zuidoever van
de rivier de Po. Het Vooruitzicht: voor verdere
hoop op een westerse en christelijke beschaving
zou het doek neergaan.
Want Attila en zijn Horde Hunnen, scheefogig, gelig,
schepselen van een animistische paardencultuur,
zich voedend met rauw vlees en geitenkaas, tot schade
van stad land letteren,
sloegen daar hun tenten op, na 's keizers legioenen
te hebben vernietigd, het malse Noorden geplunderd
en beroofd van roerend goed, de oude honkvaste
structuren ontluisterd.
| |
An EncounterThe Year: 452. The Place: the southern
bank of the River Po. The forelook: curtains
on further hopes of a Western and Christian
civilisation.
For Attila and his Hun Hordes slant-eyed, sallow,
the creatures of an animist horse-culture,
dieted on raw-meat and goat-cheese, nocent to
cities land letters.
Were tented there, having routed the imperial
armies and preyed the luscious North, which now lay
frauded of mobile goods, old sedentary
structures distorted.
| |
[pagina 152]
| |
[Vervolg Nederlands]Rome in doodsnood. Waarom ter wereld zou niet
nu ook de Stad moeiteloos door hen worden genomen?
De Paus alleen hield het hoofd koel en ging
in persoon naar de vijand,
met zijn gevolg van psalmzingende broeders: verbijsterd
staarde Attila naar dit soort mannen, zo anders
dan die van hem. ‘Je naam?’ snauwde hij naar hun leider.
‘Leo,’ zei deze en hief zijn
rechterhand, met de wijsvinger naar boven,
pink tegen duim gedrukt, de gewone begroeting
van de Romeinen: ‘Ik vraag de koning audiëntie
onder vier ogen.’
Hun gesprek was voor niemand te horen: we weten
alleen dat het kort was en dat Attila plotsklaps
zijn paard liet keren, in galop terug naar het kamp reed,
bevelen schreeuwend.
| |
[Vervolg Engels]Rome was ghastly.. What earthly reason was there
why She should now not be theirs for the taking?
The Pope alone kept his cool, to the enemy
now came in person,
sequenced by psalm-singing brethren: astonished,
Attila stared at a manner of men so
unlike his, ‘Your name?’, he snapped at their leader.
‘Leo,’ he answered, raising
his right hand, the forefingers pointed upwards,
The little finger pressed to the thumb, in the
Roman salute: ‘I ask the King to receive me
in private audience.’
Their parley was held out of earshot: we only
know it was brief, that suddenly Attila
wheeled his horse and galloped back to the encampment,
yelling out orders.
| |
[pagina 153]
| |
[Vervolg Nederlands]Een dag later was alles ontruimd: ze waren spoorloos
en zouden ons nooit meer tergen. Maar wat kan Leo
hem hebben gezegd? Nooit gaf hij uitleg; de dichters
kunnen alleen maar
teksten bedenken voor wie tot één kosmos behoren:
we kunnen alleen maar zeggen: hij kon het aan en
de Vorst van deze wereld toonde dit keer, naar Eigen
maatstaven, zwakte.
| |
[Vervolg Engels]Next morning the site was vacant: they had vanished,
never to vex us again. What can Leo have
actually said? He never told, and the poets
can only imagine
speeches for those who share a common cosmos:
all we can say is that he rose to the occasion,
that for once, and by His own standards, the Prince of
this world showed weakness.
|
|