| |
| |
| |
Kreukels
Inez van Eijk
Alweer de laatste fles, dacht ze. In een poging nu eens flink te zijn, liep Tosca, nog voordat ze de kurkentrekker ging zoeken, naar het wandmeubel waar ze haar girospullen opborg.
Het duurde even voor ze tussen de bonnetjes en loterijbriefjes het meest recente afschrift had gevonden. Op de tiende van de maand had er nog honderdvijftig euro op haar rekening gestaan. Het was nu de veertiende, nog zestien flessen te gaan. Of was het een maand van 31 dagen?
Ze zou wel zien dat ze uitkwam met haar geld, dan maar een paar dagen soep met brood. Gisteren had ze bij de kiosk voor vijfendertig euro aan tijdschriften ingeslagen - de Mams die ze in haar tas had laten glijden niet meegerekend. Raar eigenlijk, dat ze om dat te compenseren extra veel bladen kocht; had die winkelier er niet écht onder te lijden. Of was het andersom? Vond ze dat ze een gratis Mams verdiende bij zo'n aankoop? Bij een glas wijn zou ze daar eens rustig over nadenken.
Toen ze de volgende dag hijgend - het was weer een heel gesjouw geweest: vier flessen wijn, twee blikken soep, een zak chips - haar brievenbus leeghaalde, zat er een grote envelop in.
De lift was weer eens kapot en ze besloot, voor ze de tocht naar de derde verdieping aanving, eerst die envelop open te maken. Toen ze de twee dicht betypte velletjes eruit haalde, bedacht ze dat ze haar leesbril niet bij zich had. Met een zucht begon ze aan de beklimming. Die rotlift ook. Een nieuwe? Ho maar. Zakkenvullers die woningcorporaties.
Nieuwsgierigheid gaf haar kracht tot de tweede verdieping, daarna moest ze even zitten. Zwaar liet ze zich zakken op een tree van de trap naar de derde. Als ze nou straks maar weer overeind kwam.
‘Gaat het wel goed, mevrouw?’
De buurman van de vijfde kwam naar boven gestormd. Hij bleef staan. ‘Kan ik u ergens mee helpen?’
‘Die trappen, hè,’ zei ze. Ze probeerde op te staan. Verdorie, zo laag zat ze nooit. Hij reikte haar een hand. ‘Geef mij die tas maar.’
Achter hem hees ze zich naar boven. Met een hoofdbeweging wees ze naar haar deur. ‘Bij dat gele naambordje,’ ze perste het eruit. Hij
| |
| |
zette de tas neer en vroeg of ze dacht dat ze het verder alleen af kon. Ze knikte.
‘Zeker weten? Niks te danken, hoor!’ Opgelucht nam hij met twee treden tegelijk de trap naar hoger. ‘Nou, als er iets is dan roept u maar!’ riep hij hartelijk. ‘Fijne dag verder!’
Ze haalde haar schouders op. Die zat niet elke avond in zijn eentje naar de televisie te koekeloeren. Zo'n jongen had een vriendin, of een vriend. Die gingen met een heel stel ergens naar voetballen kijken en de kroeg in. Vroeger had zij dat ook gedaan, maar nu? D'r was geen reet meer aan.
Wat wil je dan? Ze had in de loop der jaren geleerd confronterende gesprekken met zichzelf met uit de weg te gaan. Je kunt van die jongen moeilijk verwachten dat hij je mee uit vraagt, of bij je komt theedrinken. Als je gezelschap zoekt, zul je zelf iets moeten ondernemen, lid worden van een koor, op dansles voor ouderen, of iemand uitnodigen. Corrie bijvoorbeeld. Of Trudy, of die bovenbuurman, waarom niet? Eerlijk gezegd vond ze het ook wel comfortabel, zo, in haar eigen bedoeninkje. Geen verrassingen. Beetje saai maar wel rustig.
Nog steeds puffend zette ze de tas in het halletje. Eerst die brief lezen. Waar was haar leesbril? Wanneer had ze hem het laatst op gehad? Ze begon terug te denken. Ze was opgestaan, had koffie gezet, een boterham gegeten. Voor ze boodschappen ging doen had ze hem niet gebruikt. Terug naar gisteravond dus. Televisie gekeken, in tijdschriften gebladerd. De Mams! Naast haar bed.
Ze schonk het restje koffie uit de thermoskan in de mok met Have a nice day! en nam een slok - ijskoud. Dat was ook niks. Waar had ze de boodschappen gelaten? Eerst die spullen opbergen.
Drie van de vier flessen verstopte ze in het gootsteenkastje. Tegen beter weten in. Langer dan een half uur kon ze het toneelstukje waarin de hoofdpersoon geen druppel wijn meer in huis heeft, toch niet volhouden. Maar ze bleef het proberen. Als ze minder dronk zou ze geld overhouden voor andere dingen. Kon ze misschien eens een reisje maken. De laatste fles zette ze op het aanrecht. Nu de kurkentrekker.
Met een glas wijn, een schaaltje chips en de brief ging ze op de vierzitsbank zitten, waarvan de kussens tot op de halve hoogte doorzakten.
| |
| |
‘Je bent ook veel te zwaar, moeder,’ had Jolanda laatst nog gezegd. ‘Doe er toch eens wat aan.’
‘Kind, ik eet al niks,’ had ze geantwoord. Iedereen dacht altijd dat ze zich volpropte. Wat at ze nou helemaal? Een boterhammetje, een bordje avondeten, daar werd een mens toch niet dik van. Het was haar aanleg, dat had ze ook weleens tegen de huisarts gezegd. ‘Oké, mevrouw, als u dat zo zeker weet, dan hoeft u ook niet naar een diëtiste. Dan zijn we gauw klaar. Maar dan moet u niet verbaasd zijn als u suikerziekte krijgt, en over al die andere kwalen vertel ik u later nog wel eens.’
Hij had haar dus gelijk gegeven, het zat in de familie. Haar moeder was toch ook dik geweest? En een zus van haar moeder. Met de brief in haar hand staarde ze naar de foto van haar moeder boven op de televisie. Bijna tien jaar werd het dit jaar. Ze was nu zelf al twaalf jaar ouder dan haar moeder toen die stierf. Zuchtend stond ze op, haar leesbril, waar had ze die nu weer gelegd?
‘Beste klasgenoten,’
Verdomd, ze wist het weer. Een paar weken geleden was ze gebeld door Linda, een meisje dat bij haar op de mulo had gezeten. ‘We gaan een reünie organiseren,’ had ze gezegd. ‘Alleen van onze klas natuurlijk. We hebben al een heleboel mensen opgespoord en iedereen is enthousiast. Je moet ook komen. Leuk, jôh.’ Ze hadden een kwartiertje gepraat. Linda was met de vut. Ze had in het onderwijs gezeten.
‘En jij?’ had ze aan Tosca gevraagd.
‘O, allerlei baantjes. Leuk werk hoor, maar ja, toen ik kinderen kreeg wilde ik full time voor ze zorgen. En daar heb ik nooit spijt van gehad.’
Ze loog. Over die baantjes. En over die kinderen. De eerste kwam toen ze achttien was. Kort na de geboorte van de tweede, anderhalf jaar later, ging ze scheiden. Met haar tweede man kreeg ze er nog twee. En ze moest alle zeilen bijzetten toen ook hij de benen had genomen. Die lui van de bijstand vonden dat ze werk moest zien te vinden. Makkelijk gezegd. Dat ze geen diploma's had was het probleem niet, die had je niet nodig voor kantinewerk of schoonmaken. Maar ze zagen je aankomen met een stel koters om je nek!
| |
| |
‘Een groot aantal van jullie weet het al: wij (Ronald, Gertie en Linda) organiseren een reünie. De datum hebben we vastgesteld op 11 mei.’
Over twee maanden. Dan zou ze toch eens even in haar overvolle agenda moeten kijken of ze nog een gaatje had op 11 mei. Grinnikend stond ze op en liep naar de keuken. Je zou zien dat ze uitgerekend op 11 mei naar de dokter moest! Maar nee, die stond op de 28ste.
De mei-foto toonde een alpenwei bespikkeld met witte en gele bloemen. Waar zou het zijn? Oostenrijk? Het moest onderhand wel zo'n dertig jaar geleden zijn dat ze daar met Bert was geweest. Ze waren er in één nacht heen gereden en hadden geslapen in een pension met bakken vol bolbegonia's aan de balkons. Mooi was het daar. Kärnten, als ze zich goed herinnerde.
Niets weerhield haar dus om naar die reünie te gaan. Ze keek naar de namen van degenen die zich al hadden opgegeven. De meeste zeiden haar niets meer. Maar Magda van der Meer, die herinnerde ze zich. Een meisje met dik donker haar en een grote strik. En Tilly Deen, had die niet een broer die Theo heette? En Bep van Harten, een aardige jongen. Om die meisjesnaam hadden ze hem altijd gepest. ‘Mietje’ hadden ze hem genoemd, een scheldnaam die ze van hun oudere broers hadden gehoord.
Tosca zelf was ook gepest. Omdat ze wekenlang dezelfde jurk aan had. Haar moeder werkte tot 's avonds laat in een café en 's morgens sliep ze uit. Dus had Tosca de jurk zelf gewassen en geprobeerd te strijken. Toen ze in de kreukelige jurk de klas in kwam, zaten ze allemaal te stikken van het lachen. Die rotmeiden met hun moeders die 's morgens het ontbijt klaarmaakten en 's middags achter een pot thee op hun dochtertjes zaten te wachten en vroegen hoe het op school was geweest.
Haar moeder had nooit tijd gehad. Een vreugdeloos lastdier, zo vertrouwd geraakt met haar bestaan dat een vrije dag haar schichtig maakte. ‘Wat moet ik met vakantie?’ had ze gezegd. ‘Ik heb toch geen geld om ergens heen te gaan. En thuis zitten is ook niks voor mij.’ Dus ging Tosca nooit met vakantie.
Behalve die ene zomer. Toen mocht ze een week naar een kamp op de Veluwe. Echt leuk had ze het daar met gevonden. De andere meisjes lieten haar links liggen omdat ze niks durfde. Ze miste haar eigen kamertje thuis, de dekens van de stapelbedden waren hard en plakkerig. Het meest nog had ze de buurvrouw gemist, bij wie ze 's avonds
| |
| |
mee at. Aardige mensen waren dat, hun kinderen waren het huis uit en zo gaven ze hun buurmeisje nog wat huiselijkheid. Voor die maaltijden hoefden ze geen geld. ‘Die muizenhap die dat kind eet, wat moet ik daar nou voor vragen, buurvrouw.’ Tosca's moeder zette elke maand een fles oude klare voor hun deur.
Ze had een paar jaar niets met haar moeder te maken willen hebben, maar dat zat haar op den duur toch niet lekker.
‘Probeer je te verzoenen,’ had de maatschappelijk werkster, of psychologe, wat was het, gezegd. ‘Je schaadt er jezelf mee en in feite kún je die band niet verbreken. Of je haar nu wel of niet wil zien, ze blijft je moeder. Daar helpt geen lieve moeder aan.’
Ze had er niet om kunnen lachen. Maar het mens had wel gelijk. De godganse dag spookte haar moeder in haar hoofd rond. Hoe zou het met haar zijn? Hoe zag ze eruit? Zou ze nog zoveel roken? Op een dag hield ze het niet meer. Ze nam de bus naar Geuzenveld en belde aan.
Als versteend stond de kleine, tonronde vrouw in de deuropening, een schuifelend vetpakhuis met diabetes en dichtgeslibde aderen.
‘Ga 's opzij,’ had Tosca gezegd, ‘dan kan ik er langs.’
Ze had geen poging gedaan om ‘het’ uit te praten. Dat mens had toen toch ook niet anders gekund, zonder vent die geld inbracht? Ze hadden wat zitten kletsen. Over de kleinkinderen, de buren, een oude nicht in Twente.
Tosca had er goed aan gedaan, dat zei de psychologe, dat zei Jolanda en dat vond ze zelf ten slotte ook. Vooral toen haar moeder dood was.
Die reünie. Ze was al eens eerder naar zoiets geweest, van het bedrijf waar Bert, haar tweede man, had gewerkt. Inmiddels was het opgedoekt, net als hijzelf trouwens. Bert had zich een paar jaar na hun scheiding met zijn motor om een verkeerszuil gewikkeld. Haar had dat een klein pensioentje opgeleverd.
Met een voormalige collega van hem, Trudy van de boekhouding, had ze nog een tijdje contact gehouden. Die had haar overgehaald om naar die bedrijfsreünie te gaan: ‘Je komt er weer eens wat mensen tegen en wie weet...’
Ze probeerde zich voor te stellen hoe het er op de reünie van haar oude school zou toegaan. In de brief was sprake van een rondleiding
| |
| |
door de school en daarna een ‘aangeklede borrel’ in Avondoogst, een ouderencentrum. Zou ze nog mensen herkennen? Meer dan veertig jaar geleden was ze van die school afgegaan en in al die tijd was ze nooit iemand van haar klas tegengekomen.
En zouden ze haar herkennen? Het frêle meisje met altijd dezelfde jurk? Ze zuchtte en streek het T-shirt over haar buik glad. Ze zou heus niet de enige zijn die een beetje te zwaar was, de meeste vrouwen van haar leeftijd waren een tikje aan de forse kant, dat hoorde erbij. Min of meer.
Die Linda had carrière gemaakt, zo te horen. En dat jongetje van Vredevoort zou ook wel een goeie baan hebben. Zijn vader had een fabriek, of een winkel, dat wist ze niet meer. Ronnie zou die wel hebben overgenomen.
Ze zag zich daar al staan. Zonder verhaal. Ze kon toch moeilijk over die twee mislukte huwelijken gaan zeuren, er waren er wel meer die niet in hun eerste echt waren gestikt. Ze had in de krant gelezen dat ruim dertig procent uitloopt op een scheiding.
Wat doen je kinderen? Ook zo'n vraag. Dat ze geen idee had wat drie van de vier uitspookten en dat haar jongste caissière was bij de Hema, was al evenmin interessant.
Die avond bleef ze lang voor de televisie zitten, maar ze zag allang niet meer waar ze naar keek. Pas het vertrouwde, opgewekte geluid van Cas Blom haalde haar uit de schemertoestand waarin ze na Spoorloos was weggezakt.
Als presentator was Cas Blom ver voorbij de houdbaarheidsdatum, maar het publiek wilde hem niet laten gaan. Zodra er een laatste praatshow met hem als gastheer dreigde, stroomden de protesten binnen en werd er toch weer een nieuw seizoen Tophoppers aangekondigd. Het begon op het afscheid van Heintje Davids te lijken.
Cas Blom met de sproeten, de glimlach en de lachrimpeltjes van Robert Redford. Zo werd hij ook wel genoemd, de Nederlandse Robert Redford. Het gaf haar nog steeds een speciaal gevoel als ze hem op het scherm zag. Alles aan hem was haar zo vertrouwd. Als ze hem bij de opening van het programma de brede trap zag afdalen wist ze wat hij als ontbijt had gegeten, wat hij had gezegd als hij 's morgens naar de studio ging - ‘Dag lieverds, tot vanavond!’ - wat voor merk onderbroek hij aan had. Hij en zijn Willem waren al meer dan twintig
| |
| |
jaar bij elkaar, wist ze uit de bladen. Leuk dat die jongens elkaar zo trouw bleven, dat was in die kringen wel eens anders.
Toen Jolanda, haar jongste, naar de basisschool ging, was Tosca zich als werkster gaan verhuren en via via was ze bij Cas Blom terechtgekomen. De eerste keer dat ze erheen ging, was ze zenuwachtig geweest. Zo'n beroemde man! Maar hij was aardig, écht aardig. Vergat nooit geld neer te leggen, betaalde haar vakanties door, vroeg altijd naar de kinderen en dacht aan hun verjaardagen.
Giechelend zette ze de tv uit. ‘Ik heb vijfentwintig jaar voor Cas Blom gewerkt.’ Als dat geen succesverhaal was!
Ze lag lang wakker. Zou ze wel. Zou ze niet. Ze wilden eind van de maand weten hoeveel mensen er kwamen. Geld mocht geen probleem zijn, stond er in de brief. Aardig bedoeld. Maar dachten ze nou heus dat ze zou bellen om te zeggen dat 45 euro een gat in haar budget sloeg? Dan kon ze ook meteen vragen of ze wat wilden bijdragen aan een nieuwe jurk, schoenen en de kapper.
Tegen drieën had ze een besluit genomen. Punt. Uit. Niet meer over piekeren. Als een blok viel ze in slaap.
Het eerste wat ze de volgende ochtend deed was de sleutel zoeken van het berghok. Tot haar verbazing vond ze hem meteen, in de keukenla, bij elastiekjes, plastic zakjes, pleisters, kurken en een schroevendraaier.
In haar ochtendjas liep ze naar beneden. Het was kil in de gang van de berging. Gelukkig deed het licht in haar hok het wel. Daar stond de hometrainer, ze blies een wolkje stof van het zadel. Er mankeerde niets aan, het ding was nog geen jaar oud en ze had er, pakweg, zes keer op gezeten. Het was een idee van Jolanda geweest, in het kader van ‘Doe er toch eens wat aan!’
Voor haar doen was ze vroeg en de supermarkt zag er heel anders uit dan later op de dag. Minder publiek en meer personeel dat schappen stond te vullen en hoog opgeladen karren door de paden zeulde.
Met een voldaan gevoel schoof ze haar advertentie in het rekje. Ze deed een paar passen achteruit. Zou het genoeg opvallen? Ze had erg haar best gedaan om duidelijk te schrijven.
Hometrainer te koop. Zo goed als nieuw. Was 130 euro. Nu 60.
Ze haastte zich naar huis om de telefoon niet te missen. Maar toen ze na honderd meter begon te zweten, hernam ze haar oude tempo. Zo
| |
| |
gauw zouden ze niet bellen. En wie weet, kwam er niemand op af. Had je haar weer, dacht ze, meteen een doemscenario bij de hand. Wacht nou maar af. Met dat koffieapparaat was het ook gelukt.
Ook een idee van Jolanda. Die had er zelf een voor haar verjaardag gekregen en vond het de uitvinding van de eeuw. En zuinig! Je hoefde nooit ouwe koffie weg te gooien want je zette maar één kopje tegelijk. Razendsnel. En geen gedoe met filters. Zo'n ding erin, knop indrukken en klaar!
Het klonk goed. Maar het smaakte naar niks. En bovendien waren die vullingen knap duur. Na een maand had ze de futuristische machine in de kast gezet en haar oude apparaat te voorschijn gehaald. Later had ze het onding via een advertentie in de super verkocht aan Corrie, van de kapsalon om de hoek. Die wilde hem voor in de zaak. Dat kon Tosca begrijpen. Daar was het handig, dan kon je je klanten een kop koffie aanbieden en ze konden nog kiezen ook. Cappuccino? Mokka? Kaneelsmaak?
Die Cor was een leuk mens. Ze hadden gezellig zitten kletsen. Misschien kon ze haar haar bij Cors Knip laten doen. Ze zou ‘het met haar maken’ had Corrie gezegd. Maar wat hield dat in? Als knippen en verven voor gewone klanten 80 euro kostte, hoefde ze er natuurlijk niet op te rekenen dat zij er met 20 weg kwam.
‘Hé, dat is lang geleden!’ Je moet de huid niet verkopen voor de beer geschoten is, maar Tosca had Corrie toch maar vast gebeld. ‘Natuurlijk wil ik je haar doen. Kom eerst even bijpraten, na vijven, dan ben ik nog aan het opruimen. De koffie is bruin!’ en schaterend had ze opgehangen. Van zo iemand zou je zelf ook vrolijk worden.
Corrie was nog even kordaat als de eerste keer dat ze haar had gesproken. ‘Ik doe je haar, we maken er een mooi kleurtje van en voor vijftien euri ben je de man!’
Tosca had verteld van de reünie en voor ze ook maar had kunnen reppen van haar zorgen over wat ze aan moest, had Cor geopperd dat ze naar haar moeder zouden gaan. Die Alzheimerde er lustig op los in een joggingpak. ‘Ik trek een kast open en sla steil achterover, volgende kast idem dito. Spiksplinternieuw. Rekken vol. Het leek de C&A wel. En jouw maat.’
Met twee Dirk-tassen vol kleren zat Tosca die zaterdagmiddag in de tram naar huis. Blij en bezwaard. Cor had erop aangedrongen dat ze
| |
| |
meenam wat ze leuk vond. ‘Zoek maar uit, meid, en geneer je niet. Als ik het verkoop krijg ik er niks voor. Ik ben allang blij dat ik er iemand een plezier mee kan doen!’
Tosca had de hometrainer voor vijftig euro kunnen verkopen en haar bijdrage aan het feest meteen overgemaakt op de rekening van het organisatiecomité. Van de resterende vijf euro kocht ze op de Cuyp een hortensia voor Corrie.
Weken van te voren al was ze zo opgefokt geweest dat ze op aanraden van Cor een kalmerend middel was gaan innemen. Homeopatisch, dus kwaad kon het niet. Elke dag drie keer tien druppels. Nu de bewuste dag is aangebroken voelt ze zich eerder gelaten dan zenuwachtig.
Dankzij Cor is er op haar kleding en kapsel niets aan te merken. Haar schoenen kunnen ermee door, instappers met crèpezolen, ze had het zonde gevonden om iets aan te schaffen alleen voor die ene keer, ze ging toch nooit ergens heen.
Het is nog best een eind met de bus. Het schoolgebouw is onveranderd, maar in plaats van planten staan er door kinderen geknutselde voorwerpen voor de ramen en sommige ruiten zijn volgeplakt met grappige dieren, bloemen en ballonnen.
Bij de ingang staat een vrouw met badges, Linda. Tosca zou haar niet hebben herkend. In de hal krijgt ze een plastic bekertje met koffie, ze kan ook thee krijgen.
De rondgang door de school, de lokalen, de gangen, niets roept herinneringen op. Alleen het uitzicht op de huizen aan de overkant, vanuit een van de lokalen, maakt iets in haar wakker. Hier ergens had ze gezeten, bij het raam, op de tweede of derde rij. Volgens een man wiens badge ze niet kan ontcijferen, moest dat in de vierde klas zijn geweest. Met Ronnie - nu Ronald - Vredevoort kan ze meerijden naar het zaaltje in Avondoogst waar ze de borrel hebben georganiseerd. Bep van Harten zit voorin en naast haar op de achterbank de man met het onleesbare naamkaartje. Het gesprek gaat over voetballen.
‘Dat is niet aardig, jongens,’ zegt Bep, terwijl hij zich half naar haar toedraait, ‘zo'n mannenpraatje. We hebben een dame in het gezelschap. Vertel eens Tosca, hoe is het met jou?’
Met een glas rode wijn in haar hand kijkt ze de feestruimte rond. Een beetje meer fleur had van haar ook wel gemogen. Beige en oudroze;
| |
| |
alsof je op je oude dag geen rood of boterbloemgeel meer zou kunnen verdragen. Het is ook haar voorland, maar ze zal de gang naar de appelmoes met een kers erop zo lang mogelijk uitstellen.
Zo te zien is haar generatie nog lang niet toe aan een tehuis. Stuk voor stuk zijn het tennissende, wandelende, fietsende zestigers, die 's winters naar de fitness gaan.
Na een uurtje of wat - ze weet nu alles over de carrières, hobby's, kleinkinderen en wereldreizen van haar klasgenoten - is ze er maar eens bij gaan zitten. Eigenlijk moet ze naar de wc, maar ze wil even rust. Zo lang staat ze nooit. Het liefst zou ze haar schoenen uitschoppen maar dan krijgt ze die nooit meer aan. Haar linnen pak kleedt in ieder geval mooi af. Ze is Corrie innig dankbaar.
Hoe lang zou ze nog moeten blijven? Ze ziet op tegen de lange busrit naar huis. Als ze nog even wacht kan ze misschien een lift krijgen. Dan valt het ook niet zo op dat ze weggaat.
Op weg naar Dames ➛ moet ze haar weg vinden door een woud van rollators, de brede gang stroomt vol met opgewonden pratende oudjes. Blijkbaar is er in de conversatiezaal van Avondoogst een of andere bijeenkomst geweest.
Bij de tl-verlichting in de wc-ruimte ziet ze dat haar rok lelijk is gekreukt, dat is het nadeel van linnen. Maar als het met zou kreuken, zou het geen 100% zijn. Iedereen met verstand van kwaliteit wist dat.
Die jurk van toen kreukte ook zo snel, katoen, beige, met paarse ruitjes. Een krijgertje, zoals alles: ‘Kind, wees blij met die dure kleren. Je moet eens leren dankbaar te zijn.’
Traag hijst ze haar panty op. Jammer van die schoenen. Gelukkig is het in het zaaltje nogal schemerig. Voor de spiegel verschikt ze nog wat aan haar kapsel en werkt haar lippen bij. Mooie lipstick, ‘Hamam’. Van Corrie gekregen: ‘Neem mee, meid. Niet zeuren. Krijg ik allemaal cadeau van die salesjongens.’
Morgen gaat ze haar weldoenster verslag uitbrengen, dat heeft ze beloofd. Ze weet al wat Corrie gaat vragen: ‘En, wat zeiden ze?’ En wat ze vervolgens zal zeggen: ‘Niks? Nou, dan hebben ze zeker je-weet-wel in hun ogen. Je zag er toch zeker schitterend uit! Eerlijk waar!’
Ze overweegt om linea recta naar de uitgang te gaan, maar op z'n minst moet ze Linda, Ronnie en Gertie bedanken voor al hun moeite.
| |
| |
Als ze zich een terugweg naar de feestruimte baant, houdt iemand haar staande: ‘Tosca, wat doe jij hier!’ Cas Blom bekijkt haar van top tot teen. Zijn handen op haar schouders, het hoofd schuin, zoals alleen hij dat kan doen: ‘Jij bent toch nog geen tachtig!’ Zijn lach, zijn ogen met de kraaienpootjes. ‘Wat zie je er trouwens práchtig uit!’
Ze stamelt iets over het gezelschap waarnaar ze op weg is. ‘Hartstikke leuk,’ zegt ze, ‘al die lui van vroeger.’
Cas Blom kun je niets wijsmaken. ‘Ik wil je niet van je vriendjes afhouden, maar volgens mij wil jij lekker naar huis. Kom op. Ik breng je.’
Tosca gebaart naar het zaaltje aan het eind van de gang, ze wil nog wat mensen gedag zeggen. Geen haast, Cas moet nog langs het Hoofd Ontspanning en Recreatie waar hem als beloning voor zijn entertainment een envelop met inhoud wacht.
In de beige-roze ruimte blijkt ze een bende nieuwe vrienden gemaakt te hebben: ‘Ga je er nu alweer vantussen?’ ‘Laat nog eens wat van je horen, meid!’ ‘We bellen, Tos, zeker weten!’
Plots verstommen de gesprekken. Vanuit de conversatiezaal verderop klinkt het gerinkel van kopjes en glazen.
In de deuropening staat Cas Blom. Stralend kijkt hij het zaaltje rond. ‘Wat énig, mensen. Al die oude en nieuwe liefdes! Fantastisch! Maar nu ga ik jullie van een geweldige vrouw beroven... Tosca? Ben je zover?’
Achter hen zet het geroezemoes bedremmeld in.
|
|