Podagra
A.L. Snijders
Ik bel de dokter. Het meisje van de administratie zegt dat de hoofddokter afwezig is - heb ik bezwaar tegen de dokter i.o.? Nee, daar heb ik geen bezwaar tegen, een dokter is een dokter. De dokter i.o. is natuurlijk jong, maar als ik naar de pijn in mijn blote voet wijs, zegt hij meteen: ‘Jicht’. Hoe komt dat, vraag ik. Het komt veel voor bij gejaagde zakenmannen van omstreeks de vijftig, die bourgondisch leven - alcohol, rood vlees, laat naar bed, zegt hij. Ik ben dus een atypische patiënt, te oud, niet gejaagd, geen zakenman. De ziekte heet podagra, in de volksmond ‘pootje’, vroeger vooral voorkomend bij deftige heren die Schimmelpenninck heetten en de getroffen voet op een speciaal bankje lieten rusten. Een prent van het verleden.
De dokter i.o. raadpleegt de computer en zegt: Ik zie dat u een stoïcijn probeert te zijn. Staat dat in de computer, vraag ik, wie heeft dat erin gezet? Het blijkt de hoofddokter te zijn. Ik herinner het me, een gesprek van de dokter met z'n patiënt over de dood. Ik ben bang voor de catastrofe van de dood, maar ik weet dat deze angst als een anker in de menselijke ziel ligt, en daarom probeer ik hem met een beetje filosofie te temmen. Ik vraag aan de dokter i.o. of hij er tussen haakjes ‘ironisch’ achter wil zetten, want ik wil niet bekend staan als een te ernstig man.
Op de terugweg haal ik pillen bij de apotheker. Terwijl ik zit te wachten schiet me een bekende dichtregel te binnen. ‘Denkend aan de dood kan ik niet slapen, en niet slapend denk ik aan de dood’. De dokter i.o. heeft gezegd dat de pillen zeer snel moeten werken. Dat doen ze, de volgende dag is de pijn van het pootje verdwenen, het bankje hoeft niet gebruikt te worden.