Ze legde uit dat er een rib door een long kon schieten, en dan was je nog niet jarig.
Intussen was Myra al bezig een ambulance te bellen, een tandenborstel, pyjama, ondergoed en verzekeringspasje in een tas te stoppen.
Ada Joustra nam afscheid, ze moest verder met haar ronde. Nu werden broer en zus en hun oude vader gerustgesteld door twee jeugdige routiniers van de ambulance.
‘Hart, longen, alles in orde,’ zei de jongen, na een paar snelle tests. ‘Wijs uw neus eens aan met uw wijsvinger.’
Koster gehoorzaamde aarzelend.
‘Mooi zo, prima. En nu uw beide gestrekte armen horizontaal voor u uit houden.’
‘Zo?’
‘Nee, niet omhoog. Recht vooruit. Ja, zo. Prima. En hoeveel is 63 plus 18?’
‘81. Hoezo?’
‘Klopt. Mooi zo.’
‘Ze maken even een paar foto's, meneer. Enkelt maar voor de zekerheid,’ zei het meisje. ‘Met een beetje geluk mag u gauw weer naar huis.’
‘Vooruit maar. Als jullie vinden dat het moet,’ bokte Koster.
Myra moest denken aan een niet bestaand schilderij van Edward Hopper ‘hospital by night’. Híj had dat doffe, net te spaarzame ziekenhuislicht geschilderd kunnen hebben. Licht dat de gezichten bleek maakte en de kleuren afvlakte. De groten kunnen stilte schilderen.
Het bed met Koster erop werd een wachtzaaltje binnengereden en daar geparkeerd. En, na vluchtige controle of er sprake was van een spoedgeval, voorlopig vergeten.
Na tien trage minuten kreeg het zaaltje een tweede bezoeker. Een rood aangelopen, ongeschoren man werd binnengerold. Anders dan Koster en zijn gevolg wist deze patiënt voor opschudding te zorgen.
‘M'n hart, zuster,’ kermde hij. ‘Help me.’
‘Ik denk dat u alleen maar teveel gedronken hebt, meneer Pieters. Net als de vorige keren.’
‘Toch moet de dokter komen. D'r ligt een steen op m'n borst.’
Toen meneer Pieters werd weggereden, nam Elmer het woord.