waard, maar de tegenzin waarmee ik op weg ging was niettemin intens. In de buurtapotheek leek de halve buurt te zijn samengekomen voor een morbide reünie, zodat ik bijna een uur op mijn beurt moest wachten. Toen ik uiteindelijk, versuft door de zware farmaceutische geur die er hing en de gesprekken vol kwaaltaal die ik had moeten aanhoren, naar de toonbank werd geroepen en het recept overhandigde, hoopte ik dat ik het ergste achter de rug had, maar de frons waarmee de apothekersassistente er kennis van nam voorspelde niet veel goeds.
‘Waar is dát in godsnaam voor?’ vroeg ze.
‘Het is voor een vriendin,’ zei ik bedremmeld, ‘die is gisteren met chemotherapie begonnen en ze hebben haar dit recept meegegeven.’
Zorgelijk hoofdschuddend draaide ze zich om en beraadslaagde achterin de apotheek minutenlang met andere farmaceutische meisjes en met een gelige man, ongetwijfeld de apotheker in eigen persoon, die in mijn richting keek alsof ik niet in alle eer en deugd met een recept was gekomen maar zijn liefde verlangde. Uiteindelijk kwam ze terug naar de balie.
‘We zullen het klaarmaken,’ zei ze, ‘maar het kan wel even duren.’
‘Ik wacht wel,’ zei ik gelaten.
Mijn ervaring met medicijnen was te gering om me een idee te geven van wat ik ongeveer kon verwachten - voor mezelf was ik mijn hele leven nog geen apotheek binnen geweest -, maar toch schrok ik toen ze uiteindelijk kwam aanlopen met een witte papieren zak waar met gemak een flinke verjaardagstaart in had gepast, tot de rand gevuld met rechthoekige kartonnen doosjes.
‘Tjemig...’ zei ik.
‘Het is een flinke bestelling,’ knikte ze, ‘en ik ben bang dat de prijs ook zal tegenvallen...’
Ik zweeg, nog steeds verbijsterd door de aanblik van die kolossale zak. Ze zette hem op de toonbank en schoof me een papiertje toe waarop in apothekersletters een bedrag was gekrabbeld. Ik las: f 695,90.
‘Dat heb ik niet bij me,’ zei ik bedremmeld.
‘Nee, daar was ik al bang voor,’ zei het meisje, op een toon alsof ze mijn kapitaalkracht de hele tijd al in de gaten had gehad.
‘Kan het geen vergissing zijn?’ vroeg ik, ‘dit is toch wel onmenselijk veel.’