De Tweede Ronde. Jaargang 29
(2008)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 138]
| |
‘Glorius, de stier’
| |
[pagina 139]
| |
moesten kopen. Zo bleef het draaien, ook op deze boerderij. Zo kwam er brood op de plank. Rondom draaide Skaradal, in de kringloop van jaargetijden en dingen waar je van tevoren weet van had. Er gebeurde nooit iets onverwachts. Kinderen werden geboren, lijken weggereden. Niemand verwachtte dan ook iets uitzonderlijks bij Berte Kvae en Peder. Het ene na het andere jaar verstreek. Berte Kvae was bijna vijftig.
Over hoe het kwam kon Berte Kvae waarschijnlijk amper iets vertellen. Want het kwam als een dief in de nacht. Ze merkte niets. Zij dacht aan de boerderij. Die was klein. Alle andere percelen waren stukken groter. Maar jaloezie had Berte Kvae nooit gekend. Op een dag kwam het. Ze wist het niet goed, maar voelde ze misschien toch iets van jaloezie? Nee, dat was het niet. Meer een verlangen om door de anderen in Skaradal niet helemaal te worden vergeten. Toen dat gevoel eenmaal zijn klauwen in haar had geslagen, nam het toe - stil en sterk. Ze zat alleen. Was alleen met de weefstoel thuis als Peder buiten werkte. Alleen op haar kamer 's nachts. Daar kreeg je veel gedachten van. Peder kwam niets te weten. De twee openden hun hart niet voor elkaar. Bovendien was Peder een stuk onbenul. IJverig bij elk soort werk, maar zo'n sufferd dat hij helemaal niet in de gaten had hoe Berte Kvae begon te fantaseren. Stukje bij beetje. Vele dagen en nachten verstreken. Niemand wist er nog iets van, maar er was een vuurtje opgepord: de boerderij van Kvae was voorbestemd om het middelpunt te worden dat ze eigenlijk had moeten zijn. In het diepste geheim was dit door Berte vastgesteld. Op een dag verhief Peder zijn stem en zei verwonderd: ‘In godsnaam, wat...’ Berte Kvae richtte een dodelijke blik op hem. Met de jaren werden haar ogen er niet milder op. Peder boog het hoofd. Hij had iets bijzonders opgemerkt en het niet klaargespeeld zijn tong de baas te blijven. Berte Kvae vroeg streng: ‘Is er wat?’ ‘Nee’ zei Peder. Hij was een sukkel en dat wist hij. Een onderdanig man. ‘Nee? Hou je mond dan,’ zei ze kribbig. | |
[pagina 140]
| |
In haar blik had hij een glans gezien van het nieuwe vuur dat in haar ontstoken was. Hij begreep dat er hierna andere tijden zouden komen op de boerderij.
In de herfst liep Berte Kvae met haar enige koe naar de markt. Ze ging alleen. Peder werd niet meegevraagd, of zelfs maar in haar plannen gekend. Peder had die koe de hele zomer van voer voorzien. Gemaaid en hooi aangesleept. Nu ging ze weg. Van het najaar zou ze nog zijn gaan kalven ook. Twee dagen later kwam Berte Kvae terug, met in plaats van de koe een stiertje van een jaar. ‘In godsnaam, wat...’ zei Peder. Maar deze keer zei hij het zachtjes voor zich uit. Een stier! Berte was toch wel wat bedremmeld toen ze met dat stiertje op de boerderij kwam aangestapt. ‘'k Heb 'r geruild,’ zei ze kortaf tot Peder. ‘Ja,’ zei Peder. Maar melk? had hij zin om te vragen. Omdat hij degene was die zo had lopen zwoegen en dat hooi had aangesleept. Toen had hij wel aan de melk gedacht. Het stiertje stond er wat onwennig bij. ‘Kijk hem staan,’ zei Berte. Peder keek. ‘Tja,’ zei hij. ‘Is dat alles wat je hebt te zeggen?’ ‘Ja.’ Peder had kijk op dieren en zag wel dat ze prachtig fokmateriaal op sleeptouw had. Maar daarom was het nog niet minder idioot die goede koe te verkopen die hun boter en melk verschafte. ‘Je zult nog wel meer gaan zeggen, Peder,’ zei Berte. Links en rechts in Skaradal hadden de mensen wel gezien waar Berte mee thuis kwam. Ze lachten. Was dat oude meisje niet goed snik? Ze kon beter trouwen, dan kreeg ze niet van die ideeën. Het ontbrak niet aan opmerkingen: ‘Wat ga je met hem doen?’ ‘Houden,’ zei Berte Kvae grimmig. ‘Krijgt-ie van de herfst misschien een kalf?’ vroeg iemand. Ze stond met het stiertje op de weg, en had vier Skaradalers voor zich. Ze richtte zich tot degene die haar bespot had. ‘Wacht maar,’ zei ze met nadruk. | |
[pagina 141]
| |
‘Waarop?’ ‘Hiervoor kom jij later bij ons,’ zei ze. ‘En dan mag je blij toe zijn.’ Dat klonk als een voorspelling. Het groepje voor haar werd ernstig en liet haar verder in vrede met het dier naar huis lopen. ‘Beste stier,’ zei iemand. ‘O ja,’ zei Peder namens zijn boerin. ‘Maar voor jou wordt het nu droog, Peder,’ zeiden ze harteloos, en grinnikten. Peder bleef nog staan tussen de mannen, vatte eensklaps moed en bleef ferm op de hand van zijn boerin. ‘Melk kun je toch zeker kopen?’ zei hij, ‘Of wordt het bij jullie droog?’ De anderen keurden hem geen blik meer waardig en bleven hem voor de gek houden: ‘Je moet Berte trouwen, Peder, anders weten wij niet wat ze nog meer in haar hoofd haalt.’ Peder liep van ze weg. Thuis op Kvae vond hij de stier en Berte in de stal. In het ruime hok van de koe leek het stiertje klein en tenger. Berte stond vooraan bij zijn kop en vroeg hem, als het ware, zich op deze plek thuis te voelen. Berte keerde zich naar Peder om: ‘Hierna wordt het anders, Peder, bij ons op de boerderij.’ Peder gaf geen antwoord. ‘Ze komen hier nog wel naartoe.’ ‘Wie?’ ‘Het hele dorp! Nu staan wij weldra in het middelpunt.’ In haar ogen fonkelden weer dingen die de arme Peder niet kon lezen. Hij bekeek de stier en zag wel dat het er een was die op de markt veel had gekost. ‘Daar heb je heel wat voor gegeven,’ zei hij. Berte Kvae moest kreunen toen ze er aan herinnerd werd. ‘Ja! Maar het was nodig, echt,’ ging ze door. Streng. Peder schraapte zijn keel. ‘Nee toch,’ zei hij. ‘Wat weet jij d'r nou van?’ ‘Nou ja...’ Berte trok uit de opbollende boezem van haar jurk een stuk papier omhoog en las: ‘Glorius.’ ‘Watte?’ ‘Op het papier staat dat-ie Glorius heet. Da's niet niks!’ | |
[pagina 142]
| |
Ze voelde zich al oppermachtig door de zekerheid die ze bezat en lachte kort. ‘Hij komt uit het zwaarste geslacht dat er is, Peder, als je het dan weten wilt.’ Peder wilde niet meer horen. Hij dook onder de hooischuur om de houten vaatjes op te duikelen die ze gebruikten bij het rooien van aardappels. Die waren nu volgroeid en rijp en lagen losjes in de grond. Hij keek of de hoepels er omheen vastzaten en de bodems nog wel pasten. Voorzichtig knapte hij ze weer een beetje op. Zijn gedachten waren nog bij zijn boerin, die wel aan grootheidswaan moest lijden. Ze waren niet opgewekt. | |
2Die herfst sloeg de weefstoel op de boerderij nog vinniger dan ooit. Van vroeger in de ochtend tot later op de avond. Berte Kvae moest meer verdienen. En Peder liep naar Oppigard om melk en boter te halen. Dat lopen met de melkkan was voor hem een dagelijkse afgang. Maar hij bleef lopen en doorstond de spotternijen die hij overal te horen kreeg over de gang van zaken op de boerderij. Als hij mensen op de weg ontmoette, was hij er zo'n beetje zeker van dat ze hem zouden vragen: ‘En, hoe gaat het met Glorius?’ ‘Dank je. Goed,’ zei Peder. Glorius de stier liep op dat kleine weitje bij de boerderij. Waar dit aan het weitje van de buren grensde, maakte Peder de omheining eens zo sterk. Nu was Glorius nog half een kalf. Als hij groot werd, kon hij helemaal niet in dat tuintje worden vrij gelaten. Hij loeide zoals stierkalveren doen, en sloeg wat met zijn staart tussen de elzenbosjes en jeneverbesstruiken. De mensen lachten. ‘Moet je kijken, Glorius slaat met zijn staart.’ Weldra joelden ze om alles. De lucht was kil, en het weitje kaal. Glorius kwam niet meer buiten. Op zijn grasveld stonden enkel nog wat stijve, verhoute adelaarsvarens. Door de wanden kon je Glorius naar buiten horen roepen. Berte en Peder hoorden hem de hele dag. Peder treurde over de verdwenen koe. Maar hij zag aan haar gezicht dat ze wat zouden winnen. Niet verliezen. Schande zou in achting en ontzag verkeren, en de mensen | |
[pagina 143]
| |
zouden bij bosjes naar de boerderij komen om Glorius de vader van hun kalveren te laten worden. Peder geloofde het nu ook, al wist hij niet precies meer op welk tijdstip deze ommekeer in hem had plaatsgevonden. Stukje bij beetje. Zijn boerin was zo, dat haar ideeën meestal ook de zijne werden. Ook in dit geval bond hij snel in, want Berte Kvae had in haar ogen nooit zo'n harde, doelbewuste glans gehad. Berte gaf Glorius het krachtigste voer dat hij maar kon verdragen. Dat was duur. Ze moest extra weven. Peder haalde melk en boter. Ook duur. Maar ze waren gerust: het zou zich terugverdienen. In december begonnen ze om zich heen te kijken. Peder hield het pad naar de weg mooi breed sneeuwvrij - al was dat helemaal niet nodig, zo dun als de sneeuwlaag was. Het pad lag de Skaradalers uit te nodigen om op de boerderij te komen. Peder liep er nog wat opgedofter bij dan anders. Berte deed alsof ze niets bijzonders deed. De weefstoel sloeg, zoals gewoonlijk. Maar hij stond zo dicht bij het zolderraam dat ze een prima uitzicht had. Ze zag de boerderijen. Iedereen daar wist van Glorius en had om haar gelachen. Maar onderwijl was Glorius gegroeid en hij werd gevaarlijk welgeschapen. Zij had de touwtjes in handen, vond ze. Glorius was al een grote naam. Weliswaar met hoongelach verspreid, maar dat gold alleen haarzelf. Glorius stond nog onkwetsbaar overeind. En de boerderij en zij zouden in zijn glans komen te staan. Ze kon het voor zich zien. ‘Jaja,’ zei Peder, tegen niemand. Hij wachtte af. Ze zaten klaar voor de ontvangst. Glorius kwam net op een bruikbare leeftijd. ‘Hrm!’ deed Peder. Schraapte zijn keel. Stond in het deurgat van de bergplaats hout te hakken. Toen stapte hij vanuit de bergplaats het woonhuis in, beladen met nieuws. ‘Ze komen!’ zei hij. Berte Kvae had ze allang gezien, op de weg. Zo'n goed uitzicht als zij had... ‘Zie ik best,’ zei ze alleen maar en wierp Peder een verwaande blik toe. Hij zweeg en ging weer naar beneden, haastig bij zichzelf haar gedrag vergoelijkend. Berte ook meteen daarheen. Ze zat hem op de hielen. Toen werd er op de deur geklopt. Berte Kvae deed open. | |
[pagina 144]
| |
‘Is Glorius thuis?’ vroeg iemand buiten. ‘Dat is-ie.’ ‘Kan je hem gebruiken?’ ‘Dat kan.’ Peder stond op de achtergrond en ging zich bijna plechtig voelen. Bits keerde zijn boerin zich om: ‘Peder, kom dan toch!’ Buiten stond een bonte koe. En zo werd Glorius de stier voor het eerst vader. ‘Dat is me er een,’ zei de begeleider van de koe. ‘Die is vurig!’ Berte Kvae had in haar blik een woeste glans. ‘'t Was ook echt niet de bedoeling dat-ie anders zou zijn,’ vertelde ze. ‘Nee-nee. Wat kost het?’ De begeleider van de koe trok weer naar huis. Berte Kvae stond met het geld in haar vuist. Glorius stond wat te wiebelen, kalmeerde en kreeg als het ware een beeld van de wereld om hem heen. Peder rukte aan het halster. ‘Zo. Naar binnen, jong.’ Glorius gaapte Peder aan. Meteen vol dwarse minachting. Peder merkte dat, en schrok. ‘Naar binnen jij!’ zei hij en richtte zijn blik op Glorius. Glorius gehoorzaamde. Berte lachte achter Peders rug. ‘Wat is er?!’ vroeg hij kwaad. ‘Ik sta gewoon te kijken. Je behandelt Glorius als een schaap.’ Peder trok zich de spot aan. Hij wist best dat hij ook zelf een schaapskop was, al zei Berte dat gewoonlijk niet. Nu was ze vol hoogmoed en werd grof. Glorius werd vastgebonden, door de wanden aan het zicht onttrokken. Berte en Peder liepen het woonhuis in, er zeker van dat Glorius iets groots was en in een schitterende glans zou komen te staan. Hierna loeide Glorius de hele dag achter de wand, ongelukkig en verhit.
Enkele dagen later werd er weer bij Berte op de deur geklopt. En Glorius was thuis. Rond de kerst wilden velen hem in actie krijgen, omdat ze hun koeien in het najaar wilden laten kalven. ‘Staat er op jullie boerderijen van het jaar geen stier?’ vroeg Berte Kvae en lachte openlijk. | |
[pagina 145]
| |
‘Jawel hoor,’ zeiden ze. ‘Een papkalf.’ Peder hield zijn mond als Berte in de buurt was, maar als hij in zijn eentje Glorius losmaakte vroeg hij onnozel: ‘Staat er op jullie boerderijen van het jaar geen stier?’ Een beetje wraak mocht je wel nemen. De hele winter door kwamen er geregeld bonte koeien naar de boerderij. Het gerucht over die welgeschapen Glorius verspreidde zich als lopend vuur. Ze kwamen met hun koeien uit steeds verderaf gelegen gehuchten. Maar het was allemaal nog alleen maar een begin. Een proef. Van de winter, als de kalveren geboren werden, zou je pas zien wat Glorius waard was. Naar de vruchten moest je hem beoordelen. ‘Dán zullen we wel eens zien,’ zeiden de mensen. Berte Kvae grijnsde alleen, ‘'k Heb nog wel papieren van het een en ander,’ zei ze. Als het iemand was die ze een beetje schrik in wilde boezemen, haalde ze het papier te voorschijn en liet Glorius' afkomst zien. Zoiets bracht geen vullis voort. De mensen zeiden: ‘Toch gebeurt dat wel eens.’ | |
3Gedurende het hele voorjaar groeide Glorius in rap tempo. Zijn prachtige lijf raakte niet van streek. Berte Kvae trok met hem naar de veetentoonstelling, kreeg mooie woorden en een prijs. Op de tentoonstelling keek ze rond bij de kudde Skaradalers. Met Glorius tussen zich in stonden zij en Peder ernaar te kijken. Niemand lachte meer. Groots en rechtop liepen ze haar huis terug. Toen moest de stier weg, want het weitje was niet bruikbaar meer. Glorius werd ver de bergen ingestuurd. Half september zou hij terugkomen. Dag in dag uit ging Peder melk halen. Berte zat te weven. Peder begon met maaien. Al de eerste dag kreeg hij een schok. Berte was de weefstoel uit gestapt en had haar borend ogenpaar op hem gericht. ‘Nu doe je je best, Peder.’ ‘Hoezo?’ Dat deed hij toch altijd? ‘Je moet niet vergeten wie je dit jaar voert.’ ‘Nee,’ zei hij. | |
[pagina 146]
| |
Ze sloeg weer aan het weven. De schrik had Peder tot het eten toe te pakken, schrik voor de ogen die ze op hem had gericht: ze vlamden, schoten vuur en doofden dan weer uit. Hij maaide het gras en spreidde het uit. Deed alles in zijn eentje. Berte Kvae zat te weven - dat bracht meer op - en liet Peder op het erf het werk te doen. Peder maaide om de boerderij heen en op verderaf gelegen stukken. Bracht het hooi met een kruiwagen onder dak, voor een paard was er geen geld. Hij deed al het werk zo omzichtig als hij kon. Dat deed hij altijd al, dus in de opbrengst maakte het niet uit. Maar een verschil was er. Voor Berte Kvae en voor Peder zelf. Want zij dachten aan Glorius, die stralend van jeugd en kracht op sappig groene bergweiden liep te grazen. 't Was net of ze een zoon hadden, en wat voor een! Ze waren zelf niet meer zo jong en sterk. Peder hield Berte steeds een beetje in het oog. Telkens als bij haar de machtswellust de kop opstak, kreeg hij een schok. Dan kreeg hij zin haar wakker te schudden, haar tot zichzelf te laten komen. Het kwam er nooit van. De schrik zakte weer weg en ook Peder gaf zich maar al te graag over aan de verering van de komende Glorius - die Kvae belangrijk en beroemd zou maken.
Glorius kwam half september terug. Groot en glanzend, precies zoals hij zijn moest. Op de boerderij stond allerhande krachtvoer voor hem klaar. Hij deed een beetje koel. Brutaal. Liet niet blijken Berte Kvae en Peder terug te kennen. Schudde zich uit. Had van het gezelschap waar hij mee had lopen grazen van alles geleerd. Zijn ogen zo verdraaien dat er iets teveel wit in zichtbaar werd. En zich zo uitschudden dat zijn wijde nek ervan ging golven. Golven van kracht. Hij was kracht. Berte Kvae stond naast hem. Zij en hij waren tezamen kracht. Peder stond er naast. Plotseling keken ze allebei naar Peder. Peder was een slappeling. Berte zag dat in haar krachtroes duidelijk en kreeg verachting in haar trekken voor het slappe geval dat voor haar stond. Stil staarde Glorius naar Peder. Peder kreeg de smoor in en ging aan de kant. | |
[pagina 147]
| |
Terwijl Peder heel de dag in het aardappelveldje stond te graven, hoorde hij de weefkam maatvast slaan. En verder af en toe een brul of geloei uit de stal. Kracht. Hij bukte weer en wroette voort. Op de veel grotere velden van de buren was het volk ook bezig aardappels te rooien. De boerderij van Kvae lag ingeklemd tussen die velden en dat volk. Je kreeg er het gevoel in de knel te zitten. Peder keek naar die anderen - links en rechts - en zei opeens, razend en gekweld: ‘Maar híerzo moeten jullie zijn!’ Hij schaamde zich meteen. De waanzin met Glorius had vast ook hem besmet. Als een reflex. Naarmate de tijd verstreek, werd hij steeds sneller moe. Toen haalde hij zich beelden van kracht voor de geest. Gedaantes die van kracht golfden als ze hun nek uitschudden. Midden in zijn droom brak Glorius uit in geloei en Peder liet zich door de beelden nog meer meeslepen - tot het allemaal weer aan duigen ging. Waar zijn we aan begonnen? dacht hij ontsteld. Thuisgekomen zag hij Berte Kvae trotser en ruwer dan voorheen het eten op tafel zetten. Ze stapte gewichtig. Opeens zei Peder: ‘Dat loopt fout.’ Ze hield halt. ‘Wat nou?’ ‘Niks,’ zei hij vlug, ‘ik zei niks.’ In wat voor beelden wentelt zij zich? dacht hij. Weldra vergat hij om te denken. Want nu kwamen de eerste kalveren die Glorius had verwekt. Ze bleken eersteklas - voor zover men dat tenminste bij een pasgeborene kon zien. Het werd de boerderij bericht. En tegelijk kwamen er nieuwe koeien naar de boerderij om zich door Glorius te laten dekken. De donkere dagen voor de kerst, met natte sneeuw, werden op Kvae een feest. Berte en Peder leefden dagelijks in een feest. Een ieder die met koeien kwam, gaf er hoog van op hoe weergaloos de stier Glorius was. En er kwamen nog meer welgeschapen zoons en dochters van hem op de wereld. Een man van aanzien uit het dorp zei tegen Berte, terwijl velen luisterden: ‘'t Lijkt wel of alle wegen naar Kvae voeren, tegenwoordig.’ Berte Kvae bloosde. Ze had haar doel bereikt, beslist, en voelde zich doorstroomd van wonderlijke dingen. Ze kreeg geen woord meer uitgebracht, tegen de man. Peder daarentegen deed als tegenwicht mompelend een stap naar voren. | |
[pagina 148]
| |
Toen ze weer alleen waren, herhaalde Berte de woorden die de man had laten vallen: ‘'t Lijkt wel of alle wegen naar Kvae voeren, tegenwoordig.’ Weer schrok Peder een beetje. Hij meende de waanzin bij Berte te zien opflakkeren. Maar hij was tegelijk vervuld van droombeelden van Glorius en komende tijden. Komende glorie. Berte zei: ‘Nu praten ze op elke boerderij in Skaradal over Glorius. En nog wel verder ook.’ ‘Ja,’ zei Peder. ‘En daarmee moesten ze maar doorgaan.’ ‘Ja,’ zei Peder. Meteen stak hem de twijfel: Misschien zijn ze wel helemaal niet zo met 'm bezig? Het had in elk geval geen zin om dat hardop te zeggen. Dit was gewoon iets dat zijn loop moest hebben. Je verheugde je en zag er tegenop. Want er volgde een gerommel als van een aan het zicht onttrokken molensteen. Het moest zijn beloop hebben - hoe weinig of hoeveel er dan ook van de ondergang gered zou worden.
Heel het jaar verstreek. De boerderij van Kvae leek wel herschapen. Er straalden kracht en leven van Glorius af, en dat had invloed op de hele boel. Glorius verwekte heel veel kalveren die in het nieuwe jaar geboren zouden worden en het leven dat hij vorig jaar gezaaid had, waggelde de stal uit om het daglicht te aanschouwen. Nu kwam hij niet meer los. Hij was al geketend, want hij was humeurig en gemeen. Zoiets mocht je niet los laten lopen. Timmerman en smid hadden een afgesloten, met ijzer beslagen korte baan voor hem gemaakt. Daar kwam hij op, voldeed aan zijn begeerte en trad zwaar en blind terug. In de wijde wereld wankelden de kalfjes voor de dag, dronken het licht dat uit de hemel viel en holden zich suf, zo ver ze wilden op de weitjes bij de boerderijen. Hun vader liep in ijzers, af en aan, en liet ze ter wereld komen. | |
4Hij had van hartstocht blijk gegeven en het ruim zittende deel van zijn nek ging steeds meer trillen. Zo was Berte Kvae ook het meest met hem ingenomen. Een ‘mak lam’ had ze niet nodig. Glorius moest angst en beven inboezemen, dus ze streefde er niet naar hem ‘braaf’ te | |
[pagina 149]
| |
laten worden. Liever poogde ze de woede in hem nog wat op te porren. En die was niet zo ver weg dat je er lang op hoefde wachten. Het beest moest een soort glans uitstralen, vond ze. Daarom had ze zoveel haast gehad de smid en de timmerman erbij te halen om hem ‘gemeen’ te maken. Voor allerlei dingen moest ze geld verdienen, dus ze vroeg een hoge prijs voor Glorius' levenssap. Dat weerhield de mensen er niet van te komen, ze kwamen eerder van nog verder weg omdat het kostbaar was. Peder kon met een gerust hart melk en boter kopen. Ze hadden er het geld voor. Berte liet de weefstoel gaan zoals voorheen. Maar het was toch anders, nu. Zij zat er middenin en keek met machtsbeluste blikken rond. In de stal loeide Glorius en werd met het seizoen reusachtiger - en dat had op de Skaradalers veel meer uitwerking dan ze vooraf hadden gedacht. Ze begonnen vanaf hun eigen boerderijen naar Kvae te kijken. Welnee, helemaal niet! zouden ze gezegd hebben als iemand hen daarvan beschuldigd had. Maar het was aanstekelijk, zoals de runderpest, en stiekem keken ze naar de boerderij. Berte doorboorde met haar ziekelijke blik ieder die met koeien kwam. En Glorius de stier stootte zijn kop tegen de wand en liet zijn oogwit zien. De aanblik van dit tweetal brandde zich in heel wat arme zielen in, mensen die bang waren voor alles wat hun onbekend was. Deze blinde kracht behekste hen en trok hen aan. Al vaak hadden ze hun koeien laten dekken. Dat was iets alledaags dat ook geen sporen achterliet. Maar de bezoekjes aan Kvae waren heel anders. Glorius werd een soort overvloeiende krachtbron - naast Berte zelf, die van gedaante was veranderd en te voorschijn trad als een waanzinnige, zich schurkend aan de verleiding van de macht. Vanaf hun eigen erf keken ze allemaal naar Kvae. Er waren meer behoeftige, verschrikte harten dan je dromen kon.
‘Peder!’ ‘Ja!’ Hij stond al voor haar. Sinds lang in haar macht. Soms in een roes, een enkele maal ontzet. ‘Heb je tijd?’ ‘Even,’ zei hij volgzaam. | |
[pagina 150]
| |
‘Ga een ronde maken om naar onze kalveren te kijken. Dat vergroot zijn faam.’ ‘Ja?’ zei Peder. Wat is dat voor onzin, dacht hij. Nee, er zou wel een bedoeling achter zitten. ‘Zei je nee?!’ ‘Nee.’ ‘Ga, en schrijf alles over ze op.’ Hij trok zijn schoenen aan en ging op weg. De boerderijen in de omtrek langs om alles over Glorius' nageslacht te vragen. Hij noteerde ieder kalf heel nauwkeurig in zijn boekje. Even omzichtig als hij hout hakte en koren maaide. Het was dat nageslacht wel aan te zien wat voor een vader 't had gehad. Peder voelde dat hij van een groot geluk vervuld werd als hij naar de moederszijde en geboortedatum vroeg. In de afglans van Glorius trad hij als een gewichtig ambtenaar de huizen binnen. Hier en daar lachten de mensen achter zijn rug, of ook in zijn gezicht. Hij zag het niet. Als ze lachten, begreep hij, lachten ze van vreugde dat hij kwam. ‘Glorius,’ zei hij. Het woord was machtig. Verscheidene dagen beende hij rond. Toen kwam hij thuis en gaf het boekje af. ‘Laat zien,’ zei Berte Kvae ongeduldig. Er viel hem een gedachte in: die kinderloze Berte Kvae... Waren de kalveren een troost? Onzin! Ze bladerde het boekje door en las. Hij stond erbij, wees en lichtte een en ander toe. Gelukkig. Een wilde inval joeg hem door het hoofd: ik vraag haar ten huwelijk. Neenee! Ze bladerden het kalverboekje door. Misschien vraagt zij het wel - neenee! Godallemachtig, ik wil niet. Op dat moment draaide ze zich naar hem toe. Hij stond klaar om weg te rennen. O nee, geen gevaar. Ze wilde hem gewoon een keer bedanken. ‘Hier ben ik je heel erg dankbaar voor,’ zei ze hartelijk, en wees op het kalverboekje. Dat had hij niet verwacht en hij bracht alleen maar gemompel uit. ‘Peder, je hebt me hier een groot genoegen mee gedaan.’ | |
[pagina 151]
| |
Zo had ze nog nooit gesproken. ‘Heb ik dat?’ zei hij. Op dat moment loeide Glorius en het moment van zwakte was voorbij. In hun trekken werd de waanzin weer zichtbaar. Even later werd er op de deur geklopt. Buiten stond een vreemd mens met een koe. ‘Is hier een stier?’ vroeg de vrouw. Niet: ‘Is Glorius thuis?’ wat bij de mensen uit de buurt een staande uitdrukking was geworden. ‘Ja. Glorius is thuis,’ zei Berte Kvae kortaf. Daarna trad Glorius aan, op dat akelig smalle baantje van hem, en werd weer vader. ‘Zie je hem?’ vroeg Berte Kvae wild. ‘Wie?’ vroeg het vreemde mens onnozel. Was hier nooit geweest en wist niet goed wat Berte kon bedoelen. ‘Wíe!’ deed Berte haar na. ‘O ja, 'k zie hem!’ ‘Vuurrood is-ie, zie je?’ Glorius draaide zijn ogen in zijn kop en rammelde wat met zijn ijzers. In de onbeslagen wand dreef hij een hoorn. Het schot splinterde open. Berte Kvae lachte. ‘Ja, hij maakt je bliksemsnel een kalf. Er is nu leven bij ons op de boerderij.’ ‘Daar ziet het wel naar uit,’ stamelde de vreemde ietwat hulpeloos. ‘Jij zult hier wel nooit meer komen,’ zei Berte overmoedig, glimmend als een gek. Ze kon gerust zijn. Zo lang ze een koe hadden, kwamen ze. ‘Het beste,’ zei de vreemde. Glorius kreeg zijn emmer vol mout. Wee de hele wereld als hij dat niet kreeg.
Zoals het hoorde gleed het donker langzaam en op tijd de kom van Skaradal in. Maar dat bracht Glorius nog niet meteen tot rust. Hij bleef nog tijden staan en gaf zo nu en dan een kik. Hees geloei dat je onmogelijk kon duiden, maar waar je gespannen naar bleef luisteren. De kinderen op de meest nabije boerderijen hoorden het vanuit hun bed en rilden over hun hele lijf. ‘Hoor, Glorius...’ zeiden ze als ze bij elkaar lagen en kropen dicht tegen elkaar aan. Wie in zijn eentje lag zei bibberend: ‘Moeder, Glorius...’ | |
[pagina 152]
| |
‘Stil. Slapen.’ Moeder sliep ook niet. Hoorde Glorius wat angstig aan, nu het rennen en vliegen van de dag ten einde was en haar onrustige hart ontwaakte. Op het laatst kwam er een nieuw geloei. Gebrul. Uit dat enorme dier dat met zijn schedel tegen de wand aan stond. Maar voor anderen kwam zijn geluid meer als een stimulans. Zij vereerden Glorius in het geheim en lieten zich door zijn gebrul verkwikken. Het legde zich als een helend vlies over hun zorgen en verborgen zonden heen. ‘Hoor, Glorius.’ Berte Kvae sliep zelf niet in voor middernacht. Niet voordat Glorius bedaarde. Haar knipperende ogen tuurden het donker in als om het te doorboren, maar ze drongen nergens door. Het gebeurde dat ze opvloog en met schelle stem riep: ‘Peder!’ Uit Peders hok kreeg ze geen antwoord meer. Nooit meer. Twee, drie keer was hij aan komen rennen om te zien of het huis in brand stond of iemand bij haar ingebroken had - maar niets daarvan. Ze lag gewoon in het donker te ademen. ‘Ben jij daar, Peder?’ ‘Ja,’ zei hij. ‘Ga weg! Laat me met rust! 'k Wil jou hier nooit meer zien!’ ‘Nee, dat hoeft ook niet,’ zei hij. ‘Ik dacht dat je misschien lag dood te gaan.’ Hij schrok ervan toen hij het zei. Dat was gemeen gezegd. Het speet hem. Er klonk een brul. Glorius. ‘Hoor eens, Peder...’ De koude rillingen liepen hem over de rug. Zo vlug hij kon ging hij weer naar zijn hok. Enkele weken later riep ze weer. Toen ging hij niet. Hij kon gewoon horen hoe de waanzin haar verwoestte. Ze riep niet omdat er iets misliep dat hij recht zou kunnen zetten, ze riep zomaar - het was sterker dan zij. | |
5Het ene na het andere seizoen verstreek. De mensen grepen naar de dagen, maar die gleden door hun vingers. Voor de zoveelste maal stampten ze over het erf, de akkers en de weitjes. En helemaal vanuit | |
[pagina 153]
| |
het middelpunt van het gewest, de stal van Kvae, klonk Glorius' geloei. Onvermoeibaar. Daar waren de mensen op gericht. Als iemand hun een paar jaar eerder zoiets had verteld, zouden ze maar wat hebben gegrijnsd. Nu hadden onbekende krachten hen gegrepen. Glorius' geloei bracht hen samen in een geheim verbond. Niemand sprak erover. Maar wie dat tóch deed, zei: ‘'t Is weer vreselijk, bij Kvae. 't Duurt niet lang meer of ze zijn daar alle drie dol.’ ‘Elke keer als je daarheen moet, sta je doodsangst uit.’ ‘En die arme Peder dan, die's weldra even dol.’ Uit de stal klonk juist geloei. Glorius. Het geluid gedempt voordat het doordrong, maar toch machtig. ‘Hoor eens even!!’ Ze schrokken. Alsof het Peder was geweest die loeide. Meer zeiden de praters niet. Ook keken ze elkaar niet langer aan. Ieder voor zich was bang dat anderen zouden merken wat voor uitwerking dat loeien op hem had.
Peder zwoegde zich haast dood om voor het voer te zorgen. De stier, die heel het jaar op stal stond, at veel meer dan de koe vroeger. En het moest goed voer zijn, wilde hij het eten. Peder moest ver van huis om lekker gras te zoeken en te maaien. Ook moesten ze meer gerst proberen te verbouwen. Om te mouten. Het leek wel of ze meer van alles moesten hebben... Met een blije glimlach op zijn gezicht liep Peder rond en liet het meer worden. Hij was bezig op het veld. ‘Peder!’ werd er geroepen. Bertes stem. Hij wist wat dat betekende. Even Glorius komen losmaken, het verrukkelijkste schepsel op de wereld. Berte deed het nu nooit meer alleen. ‘Ik kó-om!’ Hij kwam op een holletje. Ze stond op het erf en leek wel tweemaal zo lang als voordat Glorius op de boerderij kwam. Ze zag er prachtig uit. Als altijd in haar beste goed. Daar lachte niemand om. Haar schitterende ogen zogen als het ware elk verzet en elke grijns uit de mensen op. Glorius verscheen. Bekeek alles en iedereen door woedende spleetjes. Kweet zich woest en ziedend van zijn plichten. ‘Ha-ha,’ zei Berte Kvae. | |
[pagina 154]
| |
Toen kwam Peder, trok aan touw en kettingen en zette Glorius met lieve woordjes vast.
Berte Kvae had haar doel bereikt. Glorius' kroost tierde door heel Skaradal, en nog veel verder weg. Steeds mooie stiertjes en prachtige vaarzen. Keurmeesters kwamen naar Glorius kijken en hielden zo zijn positie in stand. Hij had allang de allerhoogste onderscheidingen die er te krijgen waren. ‘Ben ik bekend?’ vroeg Berte Kvae aan hen. ‘Ja, wijd en zijd.’ ‘Door het hele land?’ ‘Zeker,’ zeiden de keurmeesters, ‘zover er kranten worden gelezen is Glorius bekend.’ ‘Tja, dat moest er wel van komen,’ vertelde ze hen. ‘Ja-ja, de groeten,’ zeiden de keurmeesters gehaast. Ze keek hen na tot ze uit het zicht verdwenen, werd wild en krijste: ‘Peder!’ Zij stond in het centrum van de stralen die, van haar en van de boerderij uit, over alle districten liepen. Via Glorius. ‘Peder! Péder!’ Hij kwam niet. Was die dag op afgelegen stukken land aan het houthakken. Toen bracht ze Glorius zijn mout zelf in de stal. Hij nam het als het ware zonder te proeven aan, schrokte het gewoonweg op en haalde met zijn ene hoorn de wand open. Berte Kvae moest lachen en stak sarrend met een stompe stok naar hem. Toen hij die bekende stok alleen al zag, maakte Glorius een woest geluid. De moordlust lag verankerd in zijn hart. ‘Hee!’ riep ze stokend en maakte het touw los, zodat hij de paar stappen vooruit kon vliegen die hij hier op aarde had te gaan. Als een verpletterende stoomwals ging hij ze. Het plankier bezweek. Hij verstarde van woede toen er geen koe was en hij niet los kon komen om Berte Kvae af te maken. Berte dreef hem naar de wand terug, trok aan het touw en zette hem weer vast. ‘Wat is er?’ vroeg ze zomaar aan de lucht en legde alles neer wat ze in haar handen had. | |
[pagina 155]
| |
Er was niemand. Voor haar kon de dichtstbijzijnde persoon wel duizend mijlen ver zijn. ‘Wat ís er?’ vroeg ze. Klaar om te ontvangen. | |
6Op de juiste tijd kwam Peder 's avonds uit het bos naar huis. Hij had berken gekapt om te drogen voor de winter. De lucht was gloeiend-heet - hoewel de zon haast onderging. Peder had vandaag zo lopen zwoegen dat er een laagje opgedroogd zweet op zijn gezicht lag. Hij was er beroerd aan toe. Zijn krachten waren klein. De berken waren hard en taai geweest. Sommige berken die hij had geveld zaten vol klauterende mieren: bij elke bijlslag hagelden ze op zijn rug en op de schrale pezen van zijn nek. Maar hij liep naar huis en was gelukkig. Zijn bestaan was rijk en vol omdat hij op de boerderij belangrijk was. Alleen zijn lijf was er beroerd aan toe. Als Glorius en Berte straalden, kon hij delen in de glans. Hij voelde niet meer dat hij werd bevangen door angst, hoorde niet het rommelend geluid van de molensteen dat een voorbode was van een dodelijke afloop. Daar glipte hij te voorschijn uit het bos. Heel de kom van het dal lag vol boerderijen, maar Kvae lag in het midden. Thuis stond het eten zoals altijd klaar op tafel. Dat wist een werkman te waarderen. Als hij thuiskwam, was er altijd eten. Berte Kvae was niet in de keuken. Ook sloeg de weefstoel niet. Dan was ze vast bij Glorius. Peder at. Het smaakte, zoals altijd als je lekker moe het bos uitkomt.
Berte was toch in huis. Zat boven, op de zitplank van de weefstoel, met haar armen in die welbekende boog. Ze weefde niet, maar dacht aan alles en aan Glorius. Verwarde, wilde gedachten. Ze had alles gewonnen en voelde nog meer komen. Terwijl ze erop zat te wachten voelde ze haar ogen branden. Kom, zei ze ertegen. Kom. Tegelijk kreeg ze een soort van openbaring: nu moest Glorius helemaal los. Naar buiten toe met hem, naar buiten! gonsde het als een bevel. Ze haastte zich de weefstoel uit. Geen ogenblik kon het nog | |
[pagina 156]
| |
worden uitgesteld: Glorius moest worden losgelaten, zodat heel de wereld hem kon zien. Ze kwam beneden. Peder zat te eten. ‘Péder,’ riep ze, ‘Glorius moet nu de wijde wereld in!’ Ze wachtte niet op antwoord maar liep vast naar buiten. Peder bleef nog zitten eten, maar zijn bewegingen werden langzaam aan trager. Hoezo? dacht hij. De wijde wereld in? Nou, het zal wel. Zij weet dat het beste, ook al weet ik het niet. Wat een geluk dat ik op deze boerderij ben komen meedoen. Waar zou ik anders zijn geweest? En - nog nooit ben ik hier hongerig van tafel opgestaan. Berte Kvae nam lange passen. Naar buiten toe met hem, naar buiten! En zij wist hoe dat moest. Glorius was, sinds de timmerman en de smid hem hadden vastgelegd, nooit uit zijn banden bevrijd geweest. Maar je hoefde maar een enkel slot te openen om alles van hem af te laten vallen. Ze werd door gebrul begroet. De stal was om te stikken, vanavond. Glorius' baan leek nog benauwder en meer dichtgemetseld dan normaal. De slagboom was verroest. Grijze vliegen zoemden in de hete, lege ruimte aan de andere kant. Glorius keek of Berte mout kwam brengen. Dat niet. Of ze met de plaagstok kwam. Ook niet. Ook hoorde hij geen vreemde mensen buiten, wat betekende dat het weer tijd werd om te paren. Hij werd woest van alles bij elkaar en liet zijn ogen in hun kassen rollen. Berte rinkelde wat met de sloten. Glorius schudde zich uit en bemoeilijkte het karwei. Ze bleef buiten bereik van zijn hoorns. ‘Hela!’ zei ze opeens. Wat een wonder van schoonheid was hij toch, en wat een rots van kracht... Hij glom en golfde. Naar buiten met hem, naar buiten! ‘Kan niet vlugger,’ kreunde ze. De sloten waren slim gemaakt. Ze kraakten wel met al hun roest, maar gingen open. Grendel en schakels vielen op de grond. Berte Kvae maakte de dwarsbalk met bezwete, drukke handen los en opende de deur. ‘Naar buiten!’ riep ze keihard galmend. Ze trok zich achterin de lege stal terug om Glorius vooruit te laten stormen. Eindelijk kwam hij bij zinnen - dat dit waar kon zijn - en vloog vooruit. | |
[pagina 157]
| |
Naar buiten toe. Naar buiten. Berte Kvae kwam vlak achter hem aan, in wilde opwinding. Nu stond ze op haar top: zo'n kracht kon ze ontketenen, wanneer haar dat bevolen werd. ‘Peder!’ riep ze, toen ze hem gewaar werd. Peder, na Bertes woorden binnen toch onrustig, kwam het huis uit om te kijken. Hij was net halverwege de stal toen Glorius kwam aangestormd, en riep: ‘Godsamme!’ Hij was volslagen weerloos. Met een ongelooflijk snelle sprint vloog de dolle stier hem aan. Wild van haat. Peder stond verlamd en riep: ‘Help!’ Hier was geen hulp te krijgen. Peders ribben braken. Meer niet. Glorius draaide zich met rode hoorns om, op zoek naar iemand anders om mee af te rekenen. Koos de omheining van de moestuin uit om te versplinteren. Nu en dan brulde hij, half verstikt door alle kracht die maar bleef stromen en verspild moest worden. Berte Kvae stond bleekjes in de open staldeur toe te kijken toen dit alles voorviel. ‘Péder!’ Peder lag gestrekt. Had het recht in zijn hart gekregen. Dwars door de moestuin rende Berte op hem af en keek. Maar toen zag Glorius haar ook en wierp zich om. Berte had maar weinig tijd om iets te doen en maakte daar gebruik van. De staldeur haalde ze niet meer, maar vlakbij op het erf stond een jonge populier. Als je opsprong kon je bij de takken. Berte had er zelf niet zoveel weet van, maar ze haalde met gemak de onderste tak en zwaaide zich nog verder buiten zijn bereik. Op dat moment stootte Glorius zijn voorhoofd tegen de stam, zo hard dat alles heen en weer begon te schudden. Berte begon om hulp te gillen. Verder leek iedere gedachte uit haar weggeblazen. Als een zieke vogel zat ze op haar tak en hield zich aan de grijs-met-groene peppel vast. De boom schudde van de stoten, maar had goede wortels en bleef staan. Glorius vloog razend over het erf, nam dingen op de hoorns en slingerde ze erfbreed heen en weer. Vond Peder terug, nam hem op de hoorns en wierp hem de lucht in. Peder vloog vlak langs Berte door het lover en verdween. Berte zat verstijfd te krijsen op haar tak. Zag dat het Peder was die haar vele jaren trouw gediend had. Ze zat klem en kon niet denken. | |
[pagina 158]
| |
Weldra zouden er schoten knallen en zou Glorius omvallen. Maar dat ging deze dingen niet meer aan. Glorius zou dood zijn. Keer op keer had hij zijn horens in de peppelstam gedreven. De boom zou het wel houden, hij gaf mee en schudde. Berte hield zich zo goed vast dat ze niet viel. Maar in deze grote storm ging ze innerlijk te gronde. Het eerste moment zonder gedachten was ten einde. Nu kwamen ze terug, helder en schel. |