| |
| |
| |
Acht Zkv's
A.L. Snijders
Schandaal
Zkv's worden geschreven en vergeten, er gebeurt niets. Pas als ze (jaren later) bijeengedreven worden en bekeken door beroepslezers, zie je iets van de schrijver. Pieter Steinz & Martje Breedt Bruyn ontdekken dat ik erg vaak over overspel schrijf (bedrog, leugens), het is misschien wel een thema. Aanvankelijk ontken ik het (‘ik heb überhaupt geen thema's, dat is iets voor de universiteit, in het dagelijks leven komt het thema niet voor’), maar later, herlezend, moet ik het erkennen, overspel komt wel erg vaak voor in mijn verhalen. Ik ga er zelfs over nadenken, hoe zou dat komen? Ik kom er niet achter, mijn innerlijk, het deel waar Freud een kijkje wil nemen, is ommuurd. Maar het brengt me gelukkig wel weer een overspelverhaal in herinnering.
Marius Verlinden, een jongen die bij mij om de hoek woonde, in de Titiaanstraat, is de hoofdpersoon. Wij voetbalden op het veldje voor de deur, we zaten niet op dezelfde school. Er was veel keus in onze buurt, hij zat op het Amsterdams Lyceum. Later studeerde hij geschiedenis en trouwde een dag na zijn doctoraalexamen. Hij werd leraar in Den Helder en was het schoolvoorbeeld van een jarenzestigleraar, hij kon goed praten, hij had verbeelding, hij had mooie lange haren, hij was een kenner van The soft machine. Dat wilden de meisjes horen, zo moest een minnaar zijn, ze wilden Marius allemaal (ze tutoyeerden hem - ter vergelijking: ik was in dezelfde tijd leraar, mij mocht niemand tutoyeren, ik ben altijd meneer of meester gebleven, ik heb geen schuld aan het ontsporen van het onderwijs).
Marius koos het mooiste meisje uit de hoogste klas, zij kusten elkaar in de fietsenkelder van de school, en al gauw gingen zij verder. Zij was 18, hij 33. Het bleef niet lang geheim. De rest laat zich raden. Ik ben Marius uit het oog verloren, tot 2 dagen geleden, in Boymans van Beuningen. Hij was er met zijn vrouw, het meisje uit de fietsenkelder, 55 jaar, hij was 70. Ik herkende ze, zij herkenden mij. We hadden elkaar niet veel te vertellen: ‘Weet je dat we voetbalden op het veldje in de Raphaëlstraat.’ Zulke schaapachtige herinneringen.
| |
| |
Bij het schandaal waren verschillende partijen betrokken: Marius en het meisje, de vrouw van Marius, de ouders van het meisje, de rector, de onderwijsinspectie. Maar de interessantste partij bestond uit drie jongens uit de klas van het meisje. Zij waren verontwaardigd dat een leraar haar uit de markt had gehaald. Zij zonnen op wraak. Zij wachtten Marius op een vrijdagmiddag op en achtervolgden hem met een kleine auto. Marius merkte het, maar ze waren geen partij voor zijn pk's. Hij stuurde een Citroën DS, waarschijnlijk de mooiste auto ooit gemaakt, hij was er erg trots op. Hij liet zijn achtervolgers dichtbij komen en gaf dan gas - dat deed hij meerdere keren, de jongens werden razend, zij hadden geen antwoord in hun armzalige japannertje. Maar 's nachts gebeurde het, ze reden naar het huis van hun leraar (dat dreig je in de opwinding te vergeten, hij was behalve rivaal ook hun leraar) en renden met z'n drieën over de kostbare Citroën. Over het dak en de motorkap, heen + terug, niet één keer ..... tien keer, twintig keer, flink stampen, tot de onherstelbaarheid.
Ik zou Pieter Steinz en Martje Breedt Bruyn willen vertellen dat het me om dat beeld gaat, drie gekrenkte jongens die na middernacht in een stille straat in Den Helder een prachtige auto grondig vernielen. Ik wil echt meewerken met het literatuuronderzoek, maar ik kom niet verder dan de vreemde esthetiek van het tafereel.
| |
Ceintuurbaan
D. (ex-schoonzoon) loopt op de Ceintuurbaan, richting Amstel, rechts. Aan de overkant is de Vitamine Shop, waar Life-Extension (for longer life!) wordt verkocht door een kettingrokende winkelier. D. hoort achter zich een jute zak half gevuld met gips van grote hoogte op het trottoir vallen. Hij draait zich om, het is een hond. Terwijl het dier sterft, kijkt D. omhoog naar het hoogste balkon waar een soortgelijke hond staat te blaffen. Hij drukt de ogen van het slachtoffer dicht en belt de dierenambulance. De bewoner van het huis is niet thuis, hij doet een briefje in de bus. Hij denkt ‘Als de hond op mij gevallen was en het er daardoor levend had afgebracht, terwijl ik zelf dood was geweest, dan had mijn leven nut gehad.’ Hij zal wel op de Partij voor de Dieren gestemd hebben.
| |
| |
In Napels brak een stenen balkon waarop een zeer zwaar varken gemest werd. Een voorbijganger werd verpletterd door steen en vlees. Napels behoort tot de grote historie van de mensheid, het verbaast me niet dat daar zulke dingen gebeuren, maar de Ceintuurbaan.
| |
De liefde, hè
Ik was in Amsterdam op een nieuwjaarsreceptie, waar ik aan een jongedame vertelde dat ik de wereld alleen maar ironisch kon bekijken. Aan het verkeerde adres - ze had de pest aan de ironie zelf, zei ze, maar vooral aan ironische mensen. Ik zei: We zijn vijf minuten geleden aan elkaar voorgesteld en nu heeft u al de pest aan me, terwijl de Dalai Lama juist zegt dat we verdraagzaam moeten zijn, zelfs tegenover onze vijanden. Maar het was een bits meisje, ze had geen boodschap aan de Dalai Lama, ze wilde duidelijkheid in het leven.
De volgende dag, nog steeds in Amsterdam, in de Watergraafsmeer, werd ik op mijn mobieltje gebeld door een mij onbekende, vrolijke vrouw van tachtig jaar, die een boekje van mij bezat, waarin een foto van mijn vader en mij. Ik aan het stuur van m'n motorfiets, mijn vader achterop. Ze wilde iets over hem weten. Was zij met hem verloofd geweest? Een bijzondere vraag, de zon scheen in de Watergraafsmeer, ik stond voor het huis van mijn zoon, ik hielp hem met verhuizen, ik stond aan het touw dat niet bewoog, het was windstil. Een vreemde vrouw vroeg of mijn vader met haar verloofd was geweest. Ik wist het niet. Ze vertelde dat hij als twee druppels water leek op de man met wie zij verloofd was geweest. Haar verloofde was dertig jaar ouder dan zij, zij was geboren in 1927, hij in 1898. Hij was een fascist, iets wat haar niet beviel, maar ja, de liefde, hè. Ik zei dat mijn vader was geboren in 1909 en niet veel sympathie had voor het fascisme. Hij hield niet van grote dromen, hij was een kleine dromer, hij hield van kleine dromen. Hij had een joodse vriend, die lid was van de NSB. Die had hem een keer meegenomen naar een partijbijeenkomst. Mijn vader vond het niks - zoveel geschreeuw. Hij was voor de oorlog in Duitsland, waar hij voor z'n werk - grafische machines - vaak moest zijn, ook een keer naar Hitler gaan luisteren. Hij had niet geklapt en zich daarmee de woede op de hals gehaald van fanatieke jongelui, die hem naar het hotel gevolgd waren. Ik zou in zo'n geval zeker geklapt heb- | |
| |
ben, ik ben een realistische opportunist, maar zo was mijn vader niet. Hij had met mijn moeder, die toen nog niet mijn moeder was, in diezelfde jaren een bootreisje over de Rijn gemaakt. Ze sliepen in kleine hotels, waar de eigenaar steevast beweerde dat Hitler in dezelfde kamer had gelogeerd. Ook dat kon mijn vader niets schelen, hij behoorde tot de mensen die niet in hun eigen tijd leven, maar alleen in hun eigen leven. Maar toen Daantje Blom, die naast hem woonde
in de Roompotstraat, door de Duitsers was opgepakt omdat hij een jood was, is mijn vader wel naar het hoofdkwartier van de SS in de Euterpestraat gegaan om te zeggen dat er sprake was van een misverstand, want Daan was getrouwd met een christenvrouw, en dat gold als een verzachtende omstandigheid. Daan kwam vrij, dook onder en overleefde de oorlog. Mijn vader leefde dus niet principieel in zijn eigen leven, soms kon hij de grote tijd niet omzeilen en deed zijn verdomde plicht. Ik zei dus tegen de vrolijke vrouw aan de telefoon dat mijn vader geen fascist was, geen socialist en vooral geen christen, hij was eigenlijk niks. 's Avonds, als iedereen naar bed was, zette hij een plaat op met een symfonie van Mahler, en dan dirigeerde hij het orkest. Als hij betrapt werd, schaamde hij zich, maar wij vonden het niet erg. De vrouw aan de telefoon wilde nog meer verhalen over mijn vader horen, maar ik zei dat mijn zoon ongeduldig vanuit het raam gebaarde dat ik eens wat moest gaan doen en me niet altijd moest drukken. Dat begreep ze en daarom zeiden we dag tegen elkaar.
| |
Woord
Ze liep van Denemarken naar Spanje terwijl haar vader had gezegd dat zoiets onmogelijk was voor een meisje van zestien jaar. Ze was zelfs vijftien toen ze vertrok. Het was vrede in Europa, mensen leden nog wel, maar persoonlijk, niet als groep - dat was vrede. Haar naam was Ditte, ik ontmoette haar in Noord-Frankrijk, in de buurt van Lille, waar ik bij een schoenmaker werkte. Meteen toen ik haar zag moest ik denken aan kwarteleitjes en zilverpoets. Ik begreep dat je de misstappen uit je jeugd graag wil vergeten als je oud geworden bent, maar ik wist niet hoe je dit vooruitzicht uit je hoofd moest zetten. Ik verliet de schoenmaker en we liepen maanden zij aan zij, bij wijze van spreken, want zij liep vaak vooruit, soms zelfs buiten zicht. Mijn buur- | |
| |
man zegt dat ik haar moet beschrijven, maar dat doe ik niet, haar schoonheid is onbeschrijfelijk. Aan een proces-verbaal wil ik me wel wagen: ze had een ovaal, jukbenig gezicht en bijbehorende amandelogen, een smalle neus en de mond van Mae West. Tenger postuur. In Brussel had ze een verhouding gehad met een joodse journalist van 72 jaar, kettingroker, kaal hoofd, veel wit randhaar, geestig, cynisch, slordig, links en wanhopig (omdat hij de laatste vraag niet kon beantwoorden). Toen zij afscheid nam, zei hij dat hij de misstappen uit zijn jeugd niet kon vergeten, maar zij antwoordde dat dat er in dit geval niets mee te maken had.
In een pension in Bordeaux zei ze dat ze niet veel gaf om het vleeshemd. Ik begreep haar niet, ik wilde het trouwens niet begrijpen, omdat ik vermoedde dat dit het vreselijkste woord zou zijn, dat hier niets boven zou gaan. Vleeshemd betekent lichaam. Etymologisch had ze gelijk [lijk(vlees) + haam(omhulsel)], maar ik verliet het pension onmiddellijk, dit woord was nooit te overwinnen. Als ik krankzinnig zou sterven in een gevangenis, met uitzicht op een bevroren binnenzee, zou dit woord me in de passage vergezellen en zou ik voor eeuwig van afgrijzen vervuld zijn. Maar zover is het nog niet, ik leef. Ik heb haar na Bordeaux nooit meer gezien, hoewel ze de vrouw van mijn leven was, met wie ik altijd samen had willen zijn.
| |
De leeftijd van je leven
Als je twintig bent, verraad je je beste vriend, met wie je sinds de lagere school bevriend was. Je maakt een meisje zwanger en laat haar zitten. Je verloochent je hardwerkende ouders als je in een interessant, artistiek gezelschap belandt, waar grappen worden gemaakt over heilige dingen.
Als je veertig bent word je nog niet verteerd door schuldgevoel, maar je krijgt een vermoeden. Het mensenleven is in grote, algemene perioden opgedeeld, waaraan niemand ontkomen kan. Je vermoedt dat je op je zeventigste last krijgt van de verraden vriend, het zwangere meisje en je brave ouders. Je bent in medio vitae, je kijkt terug en vooruit, je vreest de zeventigjarige die je wordt. Zo bedoelde ik de zin ‘Ik begreep dat je de misstappen uit je jeugd graag wil vergeten als je oud geworden bent, maar ik wist niet hoe je dit vooruitzicht uit je
| |
| |
hoofd moest zetten.’ Vergelijk: je leest als twintigjarige ‘het ergste komt nog,’ een opmerking van Schopenhauer die je amusant vindt. Maar lees hem nog eens als je zeventig bent.
| |
Biologie
Meneer Alosery, de Jehova-getuige die mij elke week bezoekt om te vertellen over Jezus, heeft een favoriet onderwerp, zijn afkeer van Darwin. Hij kan uren fulmineren tegen Darwin. Hij zegt zelfs, in naam van zijn omnipotente God, dat Hij alles heeft geschapen, dus ook de evolutietheorie. Nee, ik moet hem recht doen: God heeft al die fossielen in de aardlagen verstopt, zodat Darwin zijn (verkeerde) theorie kon ontwikkelen. Ikzelf benijd de biologen, omdat ze zo'n prachtige centrale theorie hebben. Zij (= de theorie) is gecompliceerd en toch voor leken te begrijpen. Bovendien houdt ze de gemoederen al vanaf haar geboorte onafgebroken bezig, ze is een van de krachtigste vlammen in de geschiedenis van de mensheid. Was ik maar doctor in de biologie geweest, dan had ik mijn hele leven kunnen schuilen in de schaduw van Darwin.
Ik zit met een bioloog aan tafel, hij praat op mijn verzoek over Darwin. Hij is triomfantelijk, hij zegt op het hoogtepunt van zijn enthousiasme: weet je waarom wij hier zitten, weet je waarom wij leven: wij zijn de sterksten, wij hebben, tot nu toe, de strijd evolutionair gewonnen!
Ik loop naar de boekenkast en lees hem een aantekening van de bioloog Hillenius voor:
‘N.a.v. William Irvine: Apes, Angels & Victorians (over Darwin en Huxley, prachtig boek): (p. 185) “Pointing to the incessant war among savage tribes, Darwin supposed that natural selection must operate in the human evolution. Wallace countered that war only eliminated the brave and the strong.”
Hierbij laten ze het, alsof er géén selectie zou plaatsvinden. Maar consequent geredeneerd is er dus selectie ten gunste van de niet-brave, niet-strong, m.a.w. de bedachtzamen, de laffen, de zwakken etc., dat zijn wij!’
Ik herhaal: Dat zijn wij!
Hij kijkt beteuterd.
| |
| |
| |
Paden
In mijn jeugd woonde ik in een buurt waar veel open plekken waren. De straten lagen er, de trottoirs ook, maar de huizen ontbraken. Op hun plaats was begroeide grond. Niet de gemeente zorgde voor de begroeiing, dat deed de natuur. Je kon over de trottoirs lopen, alsof er huizen stonden, je kon ook over de veldjes lopen om tijd te besparen als je naar de tram liep of naar de kruidenier of naar het concertgebouw. Dat deden heel wat mensen en daardoor ontstonden er tweevoetbrede paden, nooit kaarsrecht, altijd getekend door een artistieke kunstenaar. Wij woonden tegenover zo'n veldje, op eenhoog, langs ons hele huis liep een stenen balkon, waar we vaak op stonden. Beneden zagen we de paden. Ik was vooral geïnteresseerd in kleine bochten die ontstaan waren op plaatsen waar aanvankelijk een object, bijvoorbeeld een brok steen, gelegen had dat later was weggehaald. Het intrigeerde me dat die bocht dan bleef bestaan terwijl de oorzaak verdwenen was.
Later ontstond er een uitdrukking die misschien al langer bestond, maar die ik niet kende. ‘Dat is wel erg kort door de bocht,’ gebruikt als iemand te snel conclusies trok. Ik heb die uitdrukking waarschijnlijk nooit gebruikt, omdat ik een bepaald type taalpopularisatie mijd. Mijn politieleerlingen hadden daar geen last van, daardoor kreeg ik wel een scherpe neus voor dit soort uitdrukkingen. Ik vertelde ze wel vaak over mijn voorliefde voor omwegafsnijdende tweevoetbrede illegale paden. Ik vertelde er altijd bij dat het mij niet ging om de tijdwinst, maar om de esthetiek en ook, bovenal, om de herinnering aan de jungle, de savanne, de woestijn - de mens als dier (nu in 3-delig pak, de heer van de schepping, aktentas, stropdas, polshorloge).
Weer later, we zijn nu werkelijk een eind op weg, las ik een aantekening van Marcus Aurelius. ‘Neem altijd de kortste weg. De kortste weg is de natuurlijke. Dan doe je alles zo zuiver mogelijk, want een dergelijk voornemen bevrijdt je van moeite en strijd, van alle geregel en mooidoenerij.’
Nu ik aan Marcus Aurelius denk, niet alleen bekend als filosoof en keizer, maar ook als soldaat, moet ik denken aan veldjes waar wel degelijk huizen hadden gestaan. Die waren geraakt door afgedwaalde bommen, toen de Engelsen het gebouw van de Sicherheitsdienst in de Euterpestraat bombardeerden. Ik speelde wel in de ondergelopen kelders van de ruïnes, heel nerveus, omdat mijn moeder het verboden had.
| |
| |
| |
Kuinre
Toen ik tien jaar was, de oorlog was voorbij maar voelbaar, ging ik met mijn vader en grootvader naar Kuinre bij de Noordoostpolder. We gingen met de auto van mijn grootvader, die welvarend was - hij bezat ook voor de oorlog al auto's. Mijn vader had geen auto, de volkswelvaart was nog niet begonnen. We gingen in Kuinre op karper vissen. De karper is een grote, zware vis die niet opgeeft. Snoek en snoekbaars vechten even tegen haak en lijn, maar geven snel op - de karper vecht door. In mijn herinnering is het een mythisch dier, onverzettelijk als het water zelf (het water doet wat gedaan moet worden, het vuur is dun en snibbig en modieus, om maar een voorbeeld te geven). Ik was te zwak voor de karper, ik verspeelde mijn hengel, die zigzaggend over het brede Hollandse water verdween.
In 1943, vier jaar eerder dan Kuinre, schrijft De Montherlant: ‘Sommige denkbeelden verschijnen in het bewustzijn juist zolang als een springende karper in het blikveld. Als men ze niet aan de haak slaat op datzelfde moment, verzinken ze opnieuw in het niet-zijn.’
We logeerden in een armoedig hotel, kleine kamertjes, houten wanden, zeer gehorig. Het snurken van mijn vader en het snurken van mijn grootvader, gescheiden door planken.
|
|