De Tweede Ronde. Jaargang 29
(2008)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 77]
| |
Een mieterse vent
| |
[pagina 78]
| |
kus geweest. De mededeling zou Orla shockeren maar de agent amper interesseren. ‘Wat een toestand,’ zuchtte Orla nadat hij de voordeur achter de agent had dichtgedaan. ‘Orla, alsjeblieft!’ zei ik verwijtend. Hoorde hij zichzelf dan echt niet? ‘Wat?’ zei hij en hij bleef halverwege de tafel staan. ‘Wat?’ herhaalde hij verward, terwijl hij op de plastic zitting neerplofte zodat de lucht er met een fluitend geluid uit werd geperst. Zijn gezicht was volledig verkrampt. ‘Waarom vind je het eigenlijk zo erg?’ vroeg ik. ‘Waarom vind jij het eigenlijk helemaal niet erg? Onze buurman is midden in de nacht in zijn bed met een bijl vermoord. Jij was alleen thuis, twintig meter ervandaan. Het lijkt je totaal niet te raken.’ Eerst verhief hij zijn stem, toen begon hij te snikken en legde huilend zijn hoofd op zijn armen. Ik schaamde me voor zijn labiele gedrag. Het was woensdag en prima weer voor de tuin. ‘Als jij het gras maait,’ zei ik, ook al deed hij dat altijd al, ‘dan doe ik de border.’ Ik deed de border altijd. Ik trok mijn tuinkleren aan, liep naar het schuurtje en pakte de mand op wieltjes. Terwijl ik op mijn knieën lag te wieden, keek ik af en toe omhoog naar het huis, maar zag geen enkel teken van leven. Waarom kwam hij niet naar buiten? Het gras was echt lang, want het had dagenlang geregend. Het moest nodig gemaaid worden. Toen ik naar binnen ging om koffie te zetten, zat hij niet meer in de keuken. Hij was niet in de kamer en evenmin naar de wc. De auto stond op de oprit, dus hij was niet weggegaan. Er stonden nog steeds politieauto's bij Kalle aan de overkant van de straat, maar daar was Orla vast niet naar toe. Hij was niet iemand die zich met andermans zaken bemoeide. Ik ging met een kop koffie in de keuken zitten en bladerde in de regionale krant, maar kon me niet goed concentreren. Toen ik de deur van de slaapkamer open hoorde gaan, schrok ik. ‘Orla?’ riep ik. ‘Ja?’ zei hij, terwijl hij naar de keuken kwam en in de deur bleef staan. ‘Waar heb jij uitgehangen?’ vroeg ik. | |
[pagina 79]
| |
‘Ik was even gaan liggen,’ zei hij en hij streek met zijn handen door zijn haar. ‘Gaan liggen? Midden op de dag? Ben je soms ziek?’ Hij keek me aan en schudde zijn hoofd. ‘Is er koffie?’ vroeg hij dom, terwijl hij naar het aanrecht liep en een kopje voor zichzelf inschonk. Hij ging zitten en schudde opnieuw zijn hoofd. Hij had rode ogen. ‘Ik kan het maar niet begrijpen,’ zei hij. ‘Wat?’ vroeg ik. ‘Dat Kalle dood is. En nog wel op zo'n manier.’ ‘Nee, het is ook verschrikkelijk,’ zei ik, terwijl ik opstond en mijn kopje in de afwasmachine zette. ‘Orla, kom je ook, dan kun je het gras maaien. Het is echt ontzettend nodig.’ Toen ik langs hem liep, keek ik hem niet aan. Hij kwam niet naar buiten om het gras te maaien en ik heb geen idee wat hij binnen deed. Misschien was hij weer gaan liggen? Ik vroeg me af of hij de sprei eraf had gehaald of er gewoon bovenop was gaan liggen. Trok hij zijn schoenen uit? Zijn kleren? In al die jaren dat we getrouwd waren, was hij nog nooit midden op de dag gaan liggen, behalve die keer dat hij longontsteking had gehad en dat was lang geleden. Ik wiedde onkruid tot er geen overbodig sprietje meer tussen de planten stond, vervolgens gooide ik de mand leeg op de composthoop en trok mijn handschoenen uit. Ik wilde eigenlijk aardappelen gaan schillen, maar veel zin om Orla in de keuken tegen te komen had ik niet. Maar hij was daar niet eens en ook niet in de kamer of naar de wc. De deur van de slaapkamer was dicht. Ik had nog niet met de la van de pannen gerammeld, of hij kwam eraan. Hij leunde met zijn rug tegen het aanrecht, terwijl ik de aardappelen in de gootsteen liet vallen. Zo had hij niet meer gestaan sinds het begin van ons huwelijk. ‘Wat is er?’ vroeg ik. ‘Wat er ís?’ Hij keek naar me, maar ik keek omlaag in de gootsteen, terwijl de kraan liep. ‘Denk je dat een bekende het gedaan heeft?’ ‘Dat moet je de politie vragen,’ zei ik. ‘Ga erheen en vraag het de politie. Ze zijn er nog steeds.’ ‘Maar wat dénk je?’ vroeg hij. ‘Orla, ik weet het niet. Waarom heb je het gras niet gemaaid? Het gaat weer regenen en straks kan de maaimachine het niet meer aan. En we kunnen die van Kalle nu ook niet meer lenen...’ | |
[pagina 80]
| |
Orla sloeg met een vuist op het aanrecht, liep de keuken uit en gooide de deur achter zich dicht. Ik zag dat hij naar Kalles huis liep. Er stond een agent op de oprit die hem tegemoet trad. Ze praatten samen. Ik keek naar de aardappelen. Heel in de verte kon ik hun stemmen horen, maar geen woord verstaan van wat ze zeiden. Het gaf niets. We gingen karbonades uit de oven eten; ik was vergeten die aan te doen. Nu konden we pas laat eten. Eigenlijk had ik geen honger. Orla misschien ook niet. Ik schilde acht aardappelen, dat deed ik altijd, dan konden we er de volgende dag eentje koud bij de lunch nemen. De volgende dag was donderdag. Er waren acht koude aardappelen voor bij de lunch, maar Orla was een eindje gaan wandelen. Woensdag was hij zonder eten naar bed gegaan. Nadat ik mijn film had uitgekeken sloop ik de slaapkamer in en kroop onder de deken, maar hij sliep helemaal niet. ‘Jij kunt alleen maar over het gras praten,’ zei hij zachtjes. ‘Kalle is dood en jij praat over het gras. De politie zegt dat het iemand geweest moet zijn die hem kende. Iemand die een sleutel had. Maar niemand had toch de sleutel van zijn huis?’ Ik antwoordde niet. ‘We hebben er eentje gehad toen hij naar Jutland was, maar die hebben we teruggegeven en dat heb ik ook tegen de politie gezegd.’ ‘Heb je dat gezegd?’ ‘Ja, dat heb ik gezegd.’ ‘Je moet je er niet te veel mee bemoeien; daar houden ze vast niet zo van...’ ‘Soms zou je jezelf eens moeten horen,’ zei hij. ‘Jij ook,’ zei ik kwaad. ‘Een mieterse vent! Er is geen mens meer die dat zegt. Je zou net zo goed meteen “toffe gozer” kunnen zeggen.’ ‘Toffe gozer?’ vroeg Orla. ‘Kalle was ook een toffe gozer, je maakt mij niet wijs dat je dat niet kunt zeggen.’ ‘Je zou jezelf eens moeten horen,’ zuchtte ik. ‘Ik wil slapen.’ ‘Wat akelig dat je nu gewoon denkt te kunnen slapen.’ ‘Als jij morgen het gras niet maait, dan doe ik het,’ zei ik. ‘Goed idee,’ zei hij en daarna zwegen we.
Ik zat in mijn eentje aan de lunch met de koude aardappelen. Na het ontbijt had ik het gras gemaaid, terwijl Orla met een biertje op het terras was gaan zitten. Toen ik de lunch wilde gaan klaarmaken, ging hij | |
[pagina 81]
| |
wandelen. Dat was donderdag, dus eigenlijk had ik 's ochtends de was moeten doen, de boel begon een beetje in de soep te lopen. Ik at een boterham met aardappel met zout en gooide de andere aardappelen weg, ik weet niet waarom, ik had ze 's avonds nog best kunnen bakken. Ik haalde de wasmand uit de badkamer en droeg die naar de kelder. De handdoeken lagen bovenop, verder was er wat ondergoed. Ik sorteerde de was en stopte die in de machine. De rest legde ik op stapeltjes voor de volgende ronde. Onder in de wasmand lag iets zwaars; eerst dacht ik dat het een baksteen was, ik weet niet waarom, want dat sloeg nergens op. Ik haalde het ding uit de wasmand, ging ermee op een kistje zitten om het te bekijken. Het was zwaar. Er kleefden haren en bloed aan, het was een bijl. Ik barstte in huilen uit. |
|