De Tweede Ronde. Jaargang 29
(2008)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 72]
| |
Een propere plek met goed licht
| |
[pagina 73]
| |
De oude man die in de schaduw zat, tikte met zijn glas tegen zijn schoteltje. De jongste van de twee kelners ging naar hem toe. ‘Wat wil je?’ De oude man keek hem aan. ‘Nog een cognac,’ zei hij. ‘Je wordt dronken,’ zei de kelner. De oude man keek hem aan. De kelner liep weg. ‘Die blijft de hele nacht zitten,’ zei hij tegen zijn collega. ‘Ik heb slaap. Ik lig nooit vóór drieën in bed. Had hij zich vorige week maar van kant gemaakt.’ De kelner pakte de cognacfles en een nieuw schoteltje van achter de bar en liep ermee naar de tafel van de oude man. Hij zette het schoteltje op tafel en schonk zijn glas vol. ‘Je had jezelf vorige week van kant moeten maken,’ zei hij tegen de dove. De man gebaarde met zijn vinger. ‘Iets meer,’ zei hij. De kelner schonk het glas zo vol dat de cognac over de rand gulpte en langs de steel van het glas op het bovenste schoteltje liep. ‘Bedankt,’ zei de oude man. De kelner liep met de fles terug het café in. Hij ging weer bij zijn collega aan tafel zitten. ‘Nu is hij zat,’ zei hij. ‘Dat is hij elke nacht.’ ‘Waarom wou hij er een eind aan maken?’ ‘Hoe moet ik dat weten?’ ‘Hoe deed ie het?’ ‘Met een touw, hij wou zich ophangen.’ ‘Wie heeft hem gered?’ ‘Zijn nicht.’ ‘Waarom deed ze dat?’ ‘Om zijn ziel te redden.’ ‘Hoeveel geld heeft ie?’ ‘Zat.’ ‘Hij moet al tachtig zijn.’ ‘O, minstens.’ ‘Ik wou dat ie naar huis ging. Ik lig nooit voor drieën in bed. Dat is toch geen tijd om naar bed te gaan?’ ‘Hij blijft lang zitten omdat ie hier goed zit.’ ‘Hij is eenzaam. Ik ben niet eenzaam. Ik heb een vrouw die in bed op me ligt te wachten.’ ‘Hij heeft ook ooit een vrouw gehad.’ | |
[pagina 74]
| |
‘Daar zou hij nou niks meer aan hebben.’ ‘Dat weet je niet. Misschien zou ie het beter hebben met een vrouw.’ ‘Zijn nicht zorgt voor hem. Je zei dat zij hem had gered.’ ‘Weet ik.’ ‘Ik zou nooit zo oud willen worden. Ik vind ze onsmakelijk, ouwe mannen.’ ‘Hoeft niet. Dit is een propere ouwe man. Hij drinkt zonder morsen. Zelfs nou, zo zat als hij is. Kijk maar.’ ‘Ik hoef het niet te zien. Ik wou dat ie naar huis ging. Hij denkt niet aan mensen die moeten werken.’ De oude man keek op van zijn glas en over het plein, toen naar de kelners. ‘Nog een,’ zei hij, wijzend naar zijn glas. De kelner die haast had liep naar hem toe. ‘Afgelopen,’ zei hij, in de telegramstijl die domme mensen gebruiken als ze met dronkelappen of buitenlanders praten.‘Geen drank meer vanavond. We gaan dicht.’ ‘Nog een,’ zei de oude man. ‘Nee. Afgelopen.’ De kelner veegde de rand van de tafel af met een vaatdoek en schudde zijn hoofd. De oude man stond op, telde langzaam de schoteltjes, haalde een leren beurs uit zijn zak en legde het geld voor zijn drank op tafel, met een halve peseta fooi. De kelner keek hem na door de straat, een heel oude man met waardigheid in zijn wankele tred. ‘Waarom gaf je hem niet nog wat te drinken?’ vroeg de kelner zonder haast. Ze waren de luiken aan het sluiten. ‘Het is nog geen half drie.’ ‘Ik wil naar huis, naar bed.’ ‘Wat maakt dat uurtje nou uit?’ ‘Voor mij meer dan voor hem.’ ‘Een uur is een uur.’ ‘Je praat zelf als een ouwe vent. Laat ie een fles kopen en thuis drinken.’ ‘Dat is niet hetzelfde.’ ‘Nee, dat is zo,’ erkende de kelner met een vrouw. Hij wilde niet onredelijk zijn. Hij had alleen haast. ‘En jij? Ben jij niet bang om vroeger thuis te komen dan anders?’ | |
[pagina 75]
| |
‘Zoek je nou ruzie?’ ‘Welnee hombre, ik maak maar een grapje.’ ‘Nee,’ zei de haastige kelner, overeind komend na het neertrekken van de metalen rolluiken. ‘Ik geloof in mezelf. Ik heb zelfvertrouwen.’ ‘Je hebt je jeugd, je zelfvertrouwen en een baan,’ zei de oudste kelner. ‘Jij hebt alles.’ ‘En jij dan?’ ‘Niks, behalve werk.’ ‘Jij hebt alles wat ik heb.’ ‘Nee. Zelfvertrouwen heb ik nooit gehad en jong ben ik ook niet meer.’ ‘Kom op. Kraam nou geen onzin uit en sluit af.’ ‘Ik ben zo iemand die graag laat in het café zit,’ zei de oudste kelner. ‘Met al de mensen die niet naar bed willen. Al de mensen die behoefte hebben aan licht in het donker.’ ‘Ik wil naar huis, naar bed.’ ‘Wij zijn van een verschillend slag,’ zei de oudste kelner. Hij had zijn jas aan, klaar om naar huis te gaan. ‘Het gaat niet alleen om jeugd en zelfvertrouwen, al zijn dat heel mooie dingen. Ik sluit hier elke nacht met tegenzin af omdat er misschien nog iemand is die het café nodig heeft.’ ‘Er zijn de hele nacht bodega's open, hombre.’ ‘Je snapt het niet. Dit is een proper en prettig café. Met goed licht. Het licht is uitstekend en nu heb je ook nog de schaduw van de bladeren.’ ‘Tabee,’ zei de jongste kelner. ‘Tabee,’ zei de ander. Hij draaide het licht uit en bleef in zichzelf praten. Het ging om het licht natuurlijk, maar het is ook belangrijk dat het er proper en plezierig uitziet. Muziek moet je niet hebben. Muziek moet je zeker niet hebben. Je hebt geen waardigheid meer als je aan een bar moet staan, ook al is dat alles wat op dit uur nog kan. Waar was hij bang voor? Het was geen angst of benauwdheid. Het was iets niksigs dat hij maar al te goed kende. Het was allemaal niks en een mens was ook niks. Dat was alles en het enige wat je nodig had was licht en een plek waar het een beetje proper en netjes was. Sommige mensen leefden erin en voelden het nooit, maar hij wist dat het allemaal nada was, nada y pues nada y nada y pues nada. Onze nada die in de nada zijt, uw naam worde nada uw rijk nada uw wil ge-nada op | |
[pagina 76]
| |
nada zoals in de nada. Geef ons nada ons dagelijks nada en nada ons onze nada zoals ook wij aan anderen hun nada nada, en nada ons niet in nada maar verlos ons van nada; pues nada. Wees gegroet nada vol van nada, nada is met u. Hij glimlachte en stond aan een toog met een glimmend espressoapparaat. ‘Wat mag het zijn?’ vroeg de barkeeper. ‘Nada.’ ‘Otro loco más,’ zei de barkeeper en draaide zich om. ‘Een kleintje,’ zei de kelner. De barkeeper schonk er een in. ‘Het licht is helder en prettig maar de bar is niet gepoetst,’ zei de kelner. De barkeeper keek hem aan maar zei niets. Het was te diep in de nacht voor een gesprek. ‘Nog een copita?’ vroeg de barkeeper. ‘Nee, bedankt,’ zei de kelner en liep naar buiten. Hij hield niet van bars en bodega's. Een proper café met goed licht was heel wat anders. Nu zou hij zonder verder piekeren naar huis gaan, naar zijn kamer. Hij zou op zijn bed gaan liggen en eindelijk, tegen het aanbreken van de dag, zou hij in slaap vallen. Het is waarschijnlijk gewoon slapeloosheid, zei hij bij zichzelf. Dat moeten veel mensen hebben. |
|