De Tweede Ronde. Jaargang 29
(2008)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 167]
| |
Acht gedichten
| |
XXVIIILa jorn ha por de perdre sa claror
quan ve la nit que espandeix ses tenebres.
Pocs animals no cloen les palpebres
e los malalts creixen de llur dolor.
Los malfactors volgren tot l'any duràs
perquè llurs mals haguessen cobriment.
Mas io, qui visc menys de par en turment
e sens mal fer, volgra que tost passàs.
E d'altra part faç pus que si matàs
mil hòmens justs menys d'alguna mercè,
car tots mos ginys io solt per trair-me.
| |
[pagina 168]
| |
[Vervolg Nederlands]wat ik na het ontwaken nog herhaal.
Om te bedenken hoe 'k des daags mijn kwaad
vermeerder, pijnig ik 's nachts mijn gedachten.
vrees voor de dood noch kluisters zijn bij machte
mij te verlossen van dit zelfverraad.
Envoi:
O wijze Vrouwe, mij ontgaat het niet
hoe vaardig u de strik der liefde spande;
er is voor mij geen ander einde dan de
dood als u mij niet snel genade biedt.
| |
[Vervolg Spaans]E no cuiden que-l jorn me n'excusàs.
Ans, en la nit treball rompent ma pensa
perquè en lo jorn lo traïment cometa.
Por de morir o de fer vida estret
no-m tol esforç per donar-me ofensa.
Tornada
Plena de seny, mon enteniment pensa
com aptament lo llaç d'amor se meta.
Sens aturar, pas tenint via dreta.
Vaig a la fi si mercè no-m defensa.
| |
XXIXZoals de stier vlucht naar een eenzaam oord
wanneer een soortgenoot hem heeft verslagen
(pas als zijn kracht hersteld is, zal hij 't wagen
zich weer te meten met zijn eigen soort):
precies zo wil ik nu aan u ontkomen,
mijn aandrift werd vermoord door uw gebaar.
Ik keer pas weer wanneer ik geen gevaar
meer ducht dat tussen mij staat en mijn dromen.
| |
XXIXSí com lo taur se'n va fuit pel desert
quan és sobrat per son semblant qui-l força
ne torna mai fins ha cobrada força
per destruir aquell qui l'ha desert:
tot enaixí-m cové llunyar de vós
car vostre gest mon esforç ha confús.
No tornaré fins del tot haja fus
la gran paor qui-m tol ser delitós.
| |
[pagina 169]
| |
XXXIXAlleen voor somberen voer ik het woord
(of voor wie somber was in vroeger tijden)!
En wie door kwade hartstocht pijn moet lijden
zoeke voor zijn beklag geen heimelijk oord:
hij leze dit mijn vers, waarin mijn geest
zich eerlijk uit, maar troebel, buiten zinnen;
de reden waarom ik zo lijd vanbinnen,
weet Amor, die de oorzaak is geweest.
In 't denken van de sombere mens is licht
iets van genot, en vaak zelfs veel, te vinden;
als men mijn lijden aanzag, zag men in de
pijn zelf een soort genieting die verlicht.
Woont, heel eenvoudig, Amor in mijn hart,
wil mijn genot de wereld liefst vergeten,
maar als ik van zijn daden meer wil weten,
dan weet ik te genieten van mijn smart.
Eerdaags kies ik voor 't kluizenaarsbestaan
en dan herdenk ik Amors mooiste dagen;
men hoeft mijn vreemde lot niet te beklagen,
want voor zijn hof zocht mij heer Amor aan.
Ik die hem om zichzelve zo bemin
en niet zal weigeren wat hij kan geven,
wil mij aan somber peinzen overgeven,
blijvende somberheid van binnenin.
Ik blijf getrouw aan wat ik altijd dacht,
dat juist de somberheid die Amor biedt een
genot geeft waar je steeds van kunt genieten,
want waar je van geniet is dat je smacht.
Wat mij aan dat genot het meest behaagt
is wat elk somber mens plezier zou geven:
aan zelfbeklag kan meer vertroosting kleven
dan als de hele wereld ons beklaagt.
| |
[pagina 170]
| |
Ik vrees dat menigeen het mij verwijt
dat ik het sombere leven zo wil loven;
om het genot dat het mij kan beloven,
en om de glorie, wil ik dat ik lijd.
Men weet niet, als men het niet ondervindt,
hoe groot genot gelegen is in 't smachten
van wie een waarlijk minnaar zich mag achten
en daarom niet het minst zichzelf bemint.
Envoi:
Omdoornde lelie, prijs God als je ziet
tot welke uitersten ik word gedreven;
dankzij míjn kracht staat Amor mij naar 't leven,
zijn eigen reuzenkracht gebruikt hij niet.
| |
XXXIXQui no és trist, de mos dictats no cur
(o en algun temps que sia trist estat)!
E lo qui és de mals passionat,
per fer-se trist, no cerque loc escur:
llija mos dits, mostrants pensa torbada,
sens alguna art eixits d'hom fora seny.
E la raó que en tal dolor m'empeny
amor ho sap, qui n'és causa estada.
Alguna part e molta és trobada
de gran delit en la pensa del trist,
e si les gents ab gran dolor m'han vist,
de gran delit ma arma fon companyada.
Quan simplement amor en mi habita,
tal delit sent que no-m cuit ser al món,
e com sos fets vull feure de pregon,
mescladament ab dolor mi delita.
Prest és lo temps que faré vida ermita,
per mills poder d'amor les festes colre.
D'est viure estrany algú no-s vulla dolre,
car per sa cort amor me vol e-m cita.
E io qui l'am per si tan solament,
no denegant lo do que pot donar,
a sa tristor me plau abandonar
e per tostemps viure entristadament.
Traure no pusc de mon enteniment
que sia cert e molt pus bell partit
sa tristor gran que tot altre delit,
puis hi recau delitós llanguiment.
Alguna part de mon gran delit és
aquella que tot home trist aporta:
que, planyent si, lo plànyer lo conforta
més que si d'ell tot lo món se dolgués.
Ésser me cuit per moltes gents reprès,
puis me tant llou viure en la vida trista,
mas io, qui he sa glòria a l'ull vista,
desig sos mals, puis delit hi és promès.
No-s pot saber, menys de la esperiença,
lo gran delit que és en lo sols voler
d'aquell qui és amador verdader,
e ama si, veent se en tal volença.
Tornada
Llir entre cards, Déu vos don coneixença
com só per vós a tot extrem posat:
ab mon poder amor m'ha enderrocat,
sens aquell seu d'infinida potença.
| |
[pagina 171]
| |
LXXXIedere werkman krijgt zijn loon betaald;
een advocaat, zelfs die verliest, kan innen,
maar liefdesdienst wist niets voor mij te winnen,
mijn moeite heeft geen prijs voor mij behaald.
Het smachten overmande mijn verstand
dat zich niet aan mijn liefde wilde wijden:
het werd geknecht en ik schoof God terzijde;
na zestien jaar sta ik met lege hand!
Envoi:
O Amor, voor jou is de kans maar klein
ooit nog een minnaar zoals ik te vinden,
ga jij met iemand maar de strijd aanbinden
die voor de eer bedankt jouw slaaf te zijn.
| |
LXXXTot llaurador és pagat del jornal
e l'advocat qui perd lo guanyat plet.
Io, per servir amor, romanc desfet
de tot quant he, que servir no me'n cal.
He fet senyor del seny a mon voler,
veent amor de mon seny mal servit;
rapaç l'he fet, e Déu a part jaquit.
E són setze anys que lo quardó esper!
Tornada
Amor, Amor, poc és vostre poder
per altre hom com io fer tant amar.
Anau, anau vostres armes provar
en contra aquell qui vostre no vol ser!
| |
[pagina 172]
| |
LXXXIAls iemand die de dood in de ogen ziet,
als hij bij zware storm op zee moet varen
(hij ziet de kust die vrijwaart van gevaren,
maar die bereikt hij door zijn noodlot niet):
zo ben ook ik die steeds naar jou verlang,
jij die een eind kon maken aan mijn lijden.
Ik wanhoop of je mij ooit zult verblijden
en dwaal, en klaag jouw trots aan in mijn zang.
| |
LXXXIAixí com cell qui-s veu prop de la mort,
corrent mal temps, perillant en la mar,
e veu lo lloc on se pot restaurar
e no hi ateny per sa malvada sort:
ne pren a me qui vaig afany passant
e veig a vós bastant mos mals delir.
Desesperat de mos desigs complir,
iré pel món vostre ergull recitant.
| |
LXXXIIAls het Gods wil is dat het schip vergaat,
slaat het zelfs van zijn ankers in de haven;
soms zal een kleine kwaal ons graf al graven:
geen mens die ooit zijn eigen einde raadt.
De wijze is niet wijzer dan de dwaas,
behalve dat de dwazen dwazer gissen.
Met geestkracht en ervaring tast je mis en
geen is het toeval of het lot de baas.
| |
LXXXIIQuant plau a Déu que la fusta peresca,
en segur port romp àncores i ormeig,
e de poc mal a molt hom morir veig:
null hom és cert d'algun fet com fenesca.
L'home sabent no té pus avantatge
sinó que-l pec so menys fets avenir.
L'esperiment i-ls juís veig fallir:
fortuna i cas los torben llur usatge.
| |
[pagina 173]
| |
LXXXIIIAls een reeds lang bedlegerig patiënt
die zich forceert om zich nog op te richten,
maar dan voor eigen zwakte snel zal zwichten,
want hij valt en komt niet meer overend:
zo ben ik die tegen mijn liefde strijdt
en mij wil laten leiden door de rede.
Het lukt me niet, want ik ben moegestreden,
liefde bracht mij het kwaad waaraan ik lijd.
| |
LXXXIIISí co-l malalt qui llong temps ha que jau
e vol un jorn esforçar-se llevar
e sa virtut no li pot molt aidar
ans, llevat dret, sobtament plegar cau:
ne pren a mi que m'esforç contra amor
e vull seguir tot ço que mon seny vol.
Complir no ho pusc perquè la força-m tol
un mal extrem atraçat per amor.
| |
[pagina 174]
| |
XCVI (Doodslied)Wie sterft en niet weet waar hij heen zal gaan
lijdt meer dan mensentong ooit kan vertellen
(misschien zendt God hem al meteen ter helle,
misschien neemt Hij hem in genade aan).
Door die gedachten wordt mijn ziel gekweld;
wist ik maar welk lot God ú heeft gegeven:
uw goed of kwaad bepaalt nu ook mijn leven
en ik weet dat ook mij uw lijden geldt.
Jij ziel die uit het lichaam bent gevlucht
waarvan ik steeds zo zielsveel heb gehouden,
je zag het lijden toch dat mij benauwde,
contact met jou is wat ik 't meeste ducht.
Waar ging je heen? Want van die plaats hangt af
op welke wijze ik met jou zou spreken,
of het mij vreugde doet of op zal breken
en wat God mij bestemt, redding of straf.
Vergeefs bid ik tot God: sta Gij mij bij;
haar is gebeurd al wat ons kan passeren:
is zij ten hemel, geen kan méér begeren,
ter helle, dan is bidden zotternij.
Moge mijn geest voorgoed vernietigd zijn;
totaal zij de teloorgang van mijn wezen,
vooral als zij daar door mijn schuld zou wezen,
dat ware een te vreselijke pijn.
In woorden vind ik niets dat mij verblijdt:
of ik nu denk of niet, vergeefs is 't leven
en of ik zwijg of schreeuw is om het even,
wat ik ook doe, vooraf al heb ik spijt.
Ik klaag niet dat ik mijn genot verloor,
zó vrees ik dat zij vreselijk moet lijden,
een pijn die duurt tot aan het eind der tijden;
dat zij die heeft verdiend, daar vrees ik voor.
| |
[pagina 175]
| |
Wij vrezen 't meest wat ons de dood aandoet,
al helpt het iets dat hij zich meldt voor allen,
o pijn, wil mij toch niet nog harder vallen
als je mij voor vergetelheid behoedt.
Doorboor mijn hart en neem mijn geesteskracht,
leef uit je drift, ik zal het willig dragen;
kwel mij zo zwaar dat allen mij beklagen,
laat mij de grenzen voelen van je macht.
Envoi:
Jij, ziel, wanneer je kunt, maak dan een eind
aan het patroon van waar de doden wonen:
keer terug op aard en wil je wezen tonen.
Ik zal niet schrikken als je mij verschijnt.
| |
CXVI (Cant de Mort)La gran dolor que llengua no pot dir
del qui-s veu mort e no sap on irà
(no sap som Déu si per a si-l volrà
o si en l'infern lo volrà sebollir):
semblant dolor lo meu esperit sent,
no sabent què de vós Déus ha ordenat,
car vostre bé o mal a mi és dat.
Del que haureu io-n seré sofirent.
Tu, esperit, qui has fet partiment
ab aquell cos qual he io tant amat,
veges a mi qui só passionat.
Dubtant estic fer-te raonament:
lo lloc on est me farà cambiar
d'enteniment de ço que-t volré dir.
Goig a tristor per tu he io complir;
en tu està quant Déu me volrà dar.
Pregant a Déu, les mans no-m cal plegar,
car fet és tot quant li pot avenir:
si és e-l cel, no-s pot lo bé esprimir;
si en infern, en foll és mon pregar.
Si és així, anul-la'm l'esperit;
sia tornat mon ésser en no res,
e majorment si en lloc tal per mi és.
No sia io de tant adolorit.
No sé què dir que-m fartàs d'haver dit;
si crit a call, no trop qui -m satisfés;
si vac o pens, he temps en va despès:
de tot quant faç, ans de fer me penit.
No planc lo dan de mon delit perdut,
tanta és la por que-m ve de son gran mal:
tot mal és poc si no és perpetual,
e tem aquest no l'haja merescut.
Lo dan mortal és molt més que temut,
e tol-ne part ésser a tots egual.
O tu, dolor, sies-me cominal:
e contra oblit vulles-me ser escut.
Fir-me lo cor e tots los senys me pren,
farta't en mi, car no-m defens de tu;
dóna'm tant mal que me'n planga cascú.
Tant com tu pots, lo teu poder m'estén.
Tornada
Tu, esperit, si res no t'en defèn,
romp lo costum que dels morts és comú:
torna en lo món, e mostra què és de tu.
Lo teu esguard no-m donarà espavent.
|
|