De Tweede Ronde. Jaargang 29
(2008)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 139]
| |
Onvoltooid verleden tijd
| |
[pagina 140]
| |
stond op zijn plek en ervoor een fourwheeldrive met Frans kenteken. Eventjes vergat ik de verontrustende houding van Quim; ik was blij om weer thuis te zijn en dolgelukkig met het vooruitzicht Joana terug te zien. Jammer dat ze van niets wist of mocht weten, en dat ik daarom mijn enthousiasme over ons weerzien moest intomen. Joana, weer levend, aanhankelijk en cynisch, aan mijn zijde... Hé! Had ik Frans kenteken gezegd? Ik zat al achter het stuur en maakte aanstalten om weg te rijden. Ik keek in de achteruitkijkspiegel: achter me stond een deux-chevaux met een Frans kenteken. Een mij passerende sportwagen had er ook een. Ik begon weer te zweten: Quim sprak Frans tegen me, de drie auto's die ik had gezien, droegen een Frans kenteken, en zoveel Fransen in El Masnou was wel heel toevallig. Ik zette de motor af en stapte uit om te gaan wandelen met de behoedzaamheid van iemand die niet precies weet waar hij is. Alle auto's hadden een Frans kenteken: allemaal. Ik had heel goed door wat er aan de hand was, maar hield me van de domme: ik kon het gewoon niet accepteren. Maar toen ik op de straathoek kwam, was het net of al mijn haren recht overeind gingen staan. Het straatnaambord van de Carrer Franscesc Hombravella was ook in het Frans: Rue de François Ombreveille. Ik begon hysterisch te lachen, terwijl ik met mijn hand over mijn gezicht streek, alsof ik uit een nachtmerrie ontwaakte. Maar het naambord was er wel degelijk. Ik liep verder. De kruidenier op het plein was een boulangerie. Iets verderop een kiosk; ik bleef er staan. Er lagen stapeltjes kranten: Le Monde, France-Soir, Le Figaro. En de plaatselijke kranten - plaatselijk! - Aujourd'hui, Le Nouveau Catalan, Le Matin de Barcelone. Meer uit het zicht, El País, ABC en El Mundo. Dat was kras. De bewoners liepen in en uit en deden hun aankopen in het Frans. Op de gevel van het gemeentehuis, waaraan een Catalaanse en een Franse vlag wapperden, stond Hôtel de Ville... El Masnou - Le Masnou, uitgesproken als masnoe, neem ik aan - was een klein village in de Midi. En Quim zou wel een Fransman zijn, een petanquespeler, een pastisdrinker. Gelukkig had hij mijn Catalaans nog begrepen, mijn patois, zoals hij het met die zo karakteristieke Franse minachting noemde. Quim was een Fransoos, jawel. El Masnou was Frans. De rest van Catalonië ook, nam ik aan. Maar wat was ik? En wat was Joana? Wat was ons allemaal overkomen? Ik voorvoelde dat de | |
[pagina 141]
| |
Geschiedenis, die afgunstige meesteres van onze levens, opnieuw mijn overmoed had afgestraft. En hoe! Wat was er in Salses gebeurd, nadat ik er was weggegaan? Ik was te verbijsterd om me daar een beeld van te vormen. Ik bedacht dat Joana me tenminste thuis opwachtte. Het was beter in haar armen troost te zoeken en pas later over de nieuwe situatie na te denken. Onderweg naar Badalona zag ik bevestigd dat, zo te merken, heel Catalonië onder Frans gezag stond. Later zal ik u wel vertellen welke indruk dat op mij maakte. In elk geval had de koerswijziging in de collectieve ontwikkeling van het land de individuele levenscycli niet veranderd. Quim was nog steeds Quim en ik was ik en de tijdmachine was de tijdmachine. En mijn huis was mijn huis. Ik stapte vastberaden binnen, met een zorgelijk gezicht en de behoefte om me af te reageren. ‘Je suis là,’ hoorde ik van achter uit de gang. Het was Joana's stem. Zelfs nu ze Frans sprak, had ik deze meteen herkend. En ik ergerde me er niet aan; ik beschouwde het al als een uitgemaakte zaak dat ook mijn vrouw Française was en bovendien was ik zo blij haar weer te horen dat het me niet uitmaakte. ‘Joana!’ Ze lag op bed te lezen en rookte een sigaret. Ongedeerd, in leven... Ze stak haar hand op zonder uit het boek op te kijken. Maar toen ze haar naam in het Catalaans hoorde, keek ze me verbaasd aan. ‘Ça va?’ ‘Ça va,’ antwoordde ik, terwijl ik me op haar stortte en met kussen overdekte. Tussen mijn verzuchtingen door herhaalde ik haar naam: Joana, Joana... Ze lachte, in de war door mijn overval, en probeerde me te kalmeren door mijn nek te strelen. ‘Martin, qu'est-ce que tu as?’ Ik beduidde haar te zwijgen door eerst een vinger op mijn lippen te leggen en erna op de hare. In deze omstandigheden was stilte beter. ‘Martin... Martin...’ We vreeën zoals we allang niet meer hadden gedaan. Mijn hartstocht stak haar aan, en ik, die niet geprikkeld hoefde te worden, raakte van haar sensuele Frans nog opgewondener. Het was kort maar hevig, als een laaiend vuur. Daarna viel er een lange stilte en we sluimerden zachtjes in. (...) |
|