De Tweede Ronde. Jaargang 29
(2008)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 103]
| |
Uit: Het dierenepos
| |
[pagina 104]
| |
helemaal zuiver waren, zouden ze het Paard, dat hetzelfde gras kauwde als zij, niet naar voren schuiven. Men deed er dus goed aan niet in te gaan op de mening van Vrouwe Reynaert over de koningskeuze, want Vrouwe Reynaert wilde alleen maar dat de Leeuw koning zou worden omdat zij nu eenmaal leefde van wat de Leeuw nog overliet van de prooi die hij had gevangen en verslonden; haar standpunt was helemaal niet ingegeven door de adeldom van de Leeuw. Er ontstond veel beroering, waardoor het hele hof in verwarring raakte en de verkiezing in de verdrukking kwam. De Beer, de Panter en de Jachtluipaard, die ook gehoopt hadden verkozen te worden, zeiden dat de verkiezing beter kon worden uitgesteld tot zou zijn uitgemaakt welk dier het meest in aanmerking kwam om koning te worden. Vrouwe Reynaert vermoedde dat de Beer, de Panter en de Jachtluipaard de verkiezing op de lange baan wilden schuiven, omdat ieder van hen de hoop koesterde tot koning te worden verkozen, en daarom sprak zij de vergadering als volgt toe: ‘In een kathedraal werd eens een verkiezing gehouden van een bisschop, maar in het kapittel bestond grote onenigheid, omdat sommige kanunniken wilden dat de sacristein bisschop van de kerk werd, want hij was een zeer geletterd man en bovendien erg deugdzaam. De aartsdiaken wilde echter ook wel tot bisschop gekozen worden, en de cantor vlaste er eveneens op; zij waren het dus niet eens met de verkiezing van de sacristein en stelden voor dat een doodgewone kanunnik tot bisschop werd aangesteld, weliswaar een krachtige figuur met goed voorkomen, maar toch eerder onontwikkeld. Die kanunnik was trouwens erg verdorven en liederlijk. Het ganse kapittel was dan ook ten zeerste verbaasd over het voorstel van de aartsdiaken en de cantor. In het kapittel zat echter een monnik die het volgende zei: “Als de Leeuw koning wordt, en als de Beer, de Panter en de Jachtluipaard zich tegen die verkiezing verzetten, zullen zij altijd af te rekenen krijgen met de kwaadwilligheid van de koning; en als het Paard koning wordt en de Leeuw zich daar niet bij neerlegt, hoe zal het Paard dan gehoorzaamheid kunnen afdwingen, vermits het niet zo sterk is als de Leeuw.”’ Toen de Beer, de Jachtluipaard en de Panter het exempel dat Vrouwe Reynaert hun vertelde hadden gehoord, werden ze erg bang voor de Leeuw, en daarom raakten ze het eens over de verkiezing en stemden ze er toch maar mee in dat de Leeuw koning werd. Uit ontzag voor de Beer | |
[pagina 105]
| |
en de andere dieren die zich voedden met vlees werd uiteindelijk de Leeuw verkozen tot koning, en dit in weerwil van de grasetende dieren. In ruil en als beloning gaf de Leeuw alle vleesetende dieren toestemming te leven en te eten ten koste van de graseters. Op een dag was de koning aan het overleggen over de inrichting van het hof. De ganse dag, tot 's avonds laat zelfs, onderhandelden de koning en zijn vrijheren zonder ook maar aan eten en drinken te denken. Toen het overleg beëindigd werd, hadden de Leeuw en zijn gezelschap wel honger en hij vroeg aan de Wolf en Vrouwe Reynaert of er iets te eten was. Beiden antwoordden dat het eigenlijk te laat was om nog de nodige mondkost bijeen te jagen, maar dat niet ver bij hen vandaan een kalf stond, een zoon van de Bul, en ook een veulen, een zoon van het Paard, waarmee ze zich rijkelijk konden verzadigen. De Leeuw gaf opdracht het kalf en het veulen te brengen en ze kwamen inderdaad aan hun eind. De Bul was buiten zichzelf van woede om de dood van zijn zoon, en uiteraard was ook het Paard woedend. Samen gingen ze naar de Mens om hun diensten aan te bieden in de hoop dat hij het op zich zou nemen de smaad die hun heer hun had aangedaan te wreken. Maar toen de Bul en het Paard zich bij de Mens aanboden, rustte deze het Paard uit om het te berijden en spande hij de Bul voor zijn ploeg. Op een dag ontmoetten het Paard en de Bul elkaar nog eens en ze vroegen elkaar hoe de zaken stonden. Het Paard vertelde dat hij hard moest werken om zijn heer te dienen, want hij reed de ganse dag maar rond, holde her en der, kortom hij was dag en nacht in de weer. Het Paard hunkerde er erg naar om van die knechtschap verlost te raken; hij wilde zich zelfs wat graag weer aan de Leeuw onderwerpen. Maar omdat de Leeuw vlees at, en er op hemzelf toch ook een stem was uitgebracht om tot koning te worden verkozen, aarzelde hij om terug te keren naar het land waar de Leeuw heerste, en dus bleef hij liever werken onder de heerschappij van de Mens, die tenminste geen paardenvlees eet, dan onderworpen te zijn aan de Leeuw, die wel paardenvlees lust. Nadat het Paard zijn situatie tegenover de Bul had uiteengezet, vertelde deze aan het Paard dat hij de ganse dag zwaar werk verrichtte met ploegen en binnenhalen van de oogst, maar van het graan dat ontsproot aan het veld, dat hij toch had omgeploegd, gunde zijn heer hem geen korrel. Integendeel, als hij na de afmattende dagtaak werd uitgespannen, mocht hij alleen maar naar de wei gaan die de schapen en de geiten | |
[pagina 106]
| |
al hadden afgegraasd terwijl hij aan het ploegen was. De Bul bekloeg zich bitter over zijn heer, en het Paard trachtte hem zo goed en zo kwaad als het kon te troosten. Terwijl de Bul en het Paard zo bij elkaar stonden te praten, kwam een slager langs om te kijken of de Bul al flink was aangekomen, want de heer van de Bul wilde hem verkopen. De Bul legde toen aan het Paard uit dat zijn heer hem ongetwijfeld wilde verkopen voor de slacht, zodat zijn vlees de mensen als spijs kon worden aangeboden. Het Paard vond ook dat de Bul maar slecht beloond werd voor de bewezen diensten. En beiden huilden een hele poos wat af. Het Paard gaf de Bul de raad te vluchten en naar zijn land terug te keren, want het was toch nog beter om daar in doodsgevaar en benarde omstandigheden te verkeren dan zo'n ondankbare heer te moeten dienen. |
|