De Tweede Ronde. Jaargang 29
(2008)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 25]
| |
Levend snot
| |
[pagina 26]
| |
onelegante, goedkope badkleding. Ik had het gevoel dat de indringende blikken, als evenzovele venijnige kletsjes met de open hand, mijn verbrande huid nog pijnlijker deden schrijnen. Zo snel mogelijk probeerden we in liggende houding op onze handdoeken te komen en sloten onze ogen. Al na een paar minuten kon ik de snijdende zonnehitte op mijn oogleden en borst niet meer verdragen en draaide ik me op mijn buik. Mijn voorhoofd legde ik op een arm, zodat ik vanaf die verhoging onderlangs weg kon kijken. Inge lag bewegingloos op haar rug, langzaam ademend door haar iets opengezakte mond. Uit de vleesplooien in haar zij kwamen stroompjes zweet die natte plekken vormden op haar handdoek. De zonnebrandcrème die ze zich in de tent had opgesmeerd, was als bedorven melk aan het schiften op haar huid. Ze leek te slapen, maar zag er niet ontspannen uit, eerder gepijnigd. In de hoop een houding te vinden waarin ik minder te lijden zou hebben van de loeiende zon, draaide ik mijn hoofd de andere kant op. Minder dan een meter naast mij lag een stel van onze leeftijd dicht tegen elkaar op een groot badlaken. Ook deze twee lagen op hun rug en bewogen nauwelijks. Het meisje was zo slank dat haar platte buik een stukje onder het niveau van de omhoogstekende bekkenpunten was gedaald. Haar bikinibroekje stond eroverheen gespannen als een luifel, waaronder een schemerige open ruimte zichtbaar was. Ik probeerde met verschikken op mijn handdoek een gunstiger observatiepositie te vinden, maar waarschijnlijk had zij mijn blik gevoeld, want ze draaide zich nu zonder haar ogen te openen op haar buik en verborg haar gezicht tegen de schouder van de jongen. Ik draaide me weer naar Inge, die nu echt in slaap was: toen ik mijn hoofd bij het hare legde, hoorde ik bij elke trage uitademing een zacht schrapen uit haar keel. Ook ik sloot mijn ogen en voelde nu pas goed hoe ik aan het verbranden was. Op verschillende plekken van mijn lichaam - waaronder tot mijn verwondering ook mijn knieholtes en neus - trok mijn huid pijnlijk samen bij elk hard geluid dat zich wist te verheffen uit het continue geraas van zee en mensen om ons heen. Ik had het gevoel dat elke voorbij scheurende brommer of krijsende vrouwenstem die een kind terugriep dat te ver in het water was gegaan, mij steeds uit mijn gedoezel omhoog trok aan scherp in mijn lijf snijdende vissnoeren.
Niet door geluid schrok ik wakker, maar door de afwezigheid ervan. Ik | |
[pagina 27]
| |
ging rechtop zitten en zag, door de twee pijnlijke spleetjes die ik in het martelende zonlicht nog net wist open te werken, dat de betonnen platen zo goed als leeg waren; op de onze waren wij de enigen. Inge zat met haar armen om haar benen geslagen om zich heen te kijken. ‘Ze zijn allemaal weggegaan, terwijl je nú juist het bruinste wordt, met die zon recht boven je.’ Ook in de voorgaande dagen was het me opgevallen dat we tegen één of twee uur het rijk zo ongeveer alleen hadden. Alsof iedereen, net als je in Zandvoort wel zag gebeuren, eensgezind was weggevlucht omdat er plotseling slecht weer was gaan dreigen - terwijl er toch geen wolkje aan de hemel was en het juist nog heter werd dan in de ochtenduren ervoor. Terwijl ik speeksel in mijn mond probeerde te kauwen, drong opeens tot mij door dat het steeds even aanzwellende, van ver komende geluid in mijn linkeroor niet door het breken van een golf op de rotsen werd veroorzaakt, maar door vele uitgelaten stemmen, dicht bij elkaar. Ik draaide mijn hoofd, tuurde, en zag toen het klassieke Coca-Colaflesje op het rode reclamebord.
Een lage overkapping van rietstengels die een aantal vierkante meters schaduw creëerde tussen de weg en de zee. Daaronder een paar gehavende tafeltjes en ongemakkelijk ogende keukenstoeltjes van bruin plastic met dunne metalen poten. Bijna al die stoeltjes waren rond hetzelfde tafeltje geschaard en boden plaats aan een concentrisch opgestelde groep mannen en jongens die bier dronken uit vele driekwartliterflessen, de meesten zonder glas, met klokkende keelbewegingen lurkend aan de hals. Hun luidruchtige gesprek viel van het ene op het andere moment stil toen wij het terrasje binnenstapten en langs hen heen schuifelden - ik in mijn bruine, hoge zwembroek met oranjegele ceintuurstrook, Inge in een T-shirt dat alleen nog droog was op de twee toppen van haar door een witte bikini-beha beschermde borsten - naar een tafeltje in een hoek, waar nog één vrije stoel bij stond. Voordat ik om me heen had kunnen kijken om een andere te zoeken, kreeg ik er een aangereikt: een van de mannen had een bergkast geopend waarin nog een ruime voorraad in elkaar gestapeld stond. ‘Thank you. Grazie.’ Bij de uitspraak van het Italiaanse woord probeerde ik verontschuldigend te grijnzen. | |
[pagina 28]
| |
Hij luisterde aandachtig, maar reageerde niet met een uiting van beleefdheid of vriendelijk knikje. Een onderzoekende, vaag norse trek lag er rond zijn ogen, terwijl hij ons kort, maar grondig observeerde. Daarna draaide hij zich om en voegde zich weer bij zijn gezelschap, waar iedereen zich naar hem toeboog en het gespannen zwijgen, dat tijdens het overhandigen van de stoel had voortgeduurd, werd opgeheven. Nu echter werd er niet meer luid, maar ingehouden gepraat, met na een bepaalde bewering of vraag steeds collectieve snelle blikken in onze richting. We gingen zitten. Inge zette haar stoel zo dat ze half van de mannen was afgewend, ik had ze vrijuit in mijn blikveld. Via een loketachtig gat in een houten wand verkocht een jongen met steil lang haar en fonkelende ogen consumpties. Met twee ellebogen geleund op zijn minimale toog had hij ons al vanaf het binnenkomen uitnodigend aangekeken. Over wat ik zou bestellen hoefde ik nooit na te denken. Ik vroeg aan Inge wat ze wenste. ‘Kijken ze nog steeds zo? Wat hebben ze hier dan? Koude cola wil ik. En wijs maar een cornetto voor me aan.’ Bij het opstaan had ik het gevoel dat mijn huid opeens veel te klein voor mijn lichaam was geworden, dat ik moest oppassen om er niet met een bruuske beweging uit te scheuren. Door de pijn in mijn knieholtes kreeg ik mijn benen maar met moeite gestrekt. Op mijn schouders voelde het door een hete wind veroorzaakte zwiepen van mijn haar als gemene zweepslagjes. Ik was er zeker van dat de mannen mijn stramme verplaatsing naar het loket met aandacht volgden. De jongen daar had nog even geen belangstelling voor mijn getik op het blikken reclamebord met afgebeelde ijsjes. Hij keek op en neer langs mijn bovenlichaam. Met een brede glimlach, waarin behalve milde plaaglust ook bezorgdheid zichtbaar was, wees hij, met zijn vinger kleine cirkeltjes draaiend, op zijn eigen neus en schouders. ‘Rosso! Rosso!’ Ik knikte en deed moeite te lachen. Ook achter mij hoorde ik besmuikt gelach. De conversatie laaide weer op daar, na de relatieve stilte die was aangehouden om te volgen wat ik ging ondernemen. Over mijn schouder riep de jongen iets naar de mannen, die daarop harder begonnen te lachen. Daarna trok hij zijn bovenlijf naar binnen en ging het ijsje halen uit de diepvrieskist. ‘Coca cola’ begreep hij onmiddellijk, en toen ik op | |
[pagina 29]
| |
de flessen van de mannen wees en tussen mijn vingers aangaf dat ook de mijne zo groot moest zijn, kreeg ik ook mijn bier - vol rondzwevende bevroren brokken, zag ik. Met opgestoken vingers en steeds wat luider herhaalde telwoorden maakte hij mij duidelijk hoeveel keer duizend lire ik te betalen had. Een huivering negerend klemde ik de flessen met mijn armen tegen mijn lichaam, pakte het ijsje en onze glazen op, en liep terug naar het tafeltje. Om mij te kunnen volgen boog de jongen zich uit zijn loket. De mannen die met hun rug naar mij toe zaten waren klaarblijkelijk verlost van hun aanvankelijke schroom en draaiden zich nu volledig om. En zo, onderuitgezakt, afwachtend, drinkend, en inmiddels weer even luidruchtig pratend als vóór onze binnenkomst, bleven ze ook zitten toen ik weer naast Inge had plaatsgenomen en het eerste glas in mijn gloeiende lijf liet leeglopen. Omdat we hadden gemerkt dat zodra we tegen elkaar gingen praten de mannen er het zwijgen toe deden en hun oren op scherp zetten, waren we van lieverlede stilgevallen. Inge was met ostentatief geconcentreerde blik de achterkant van de doos Nivea-crème gaan lezen, ik verdiepte mij in het etiket van mijn bierfles. Na het derde glas - bij het drinken moest ik steeds bevroren delen fijnkauwen - durfde ik mijn ogen op te slaan om die, na een omtrekkende manoeuvre langs de wand en het rieten dak boven ons, voorzichtig op de mannen te richten. Ik probeerde hun blikken te ontwijken door iets lager te kijken, naar de verzameling bierflessen op hun tafel en, zo onopvallend mogelijk, naar hun kleding. Zo kon ik voor mezelf bevestigen wat ik eerder al snel dacht te hebben geconstateerd: in de groep liepen de leeftijden sterk uiteen - ik zag jongens zo oud als ikzelf drinken en lachen met mannen die al jaren gepensioneerd moesten zijn - maar iedereen was identiek gekleed. Zonder uitzondering droegen de mannen over hun bonkige, gelooide bovenlijf een strak overhemd, fel gekleurd en met lange boordpunten, dat geheel openstond en waarvan op hun buik het linker- en rechterheuppand samengeknoopt waren. Het tweede deel van hun uniform bestond uit een korte, ook weer pijnlijk strak zittende spijkerbroek - geen voormalig lange die was afgeknipt, maar duidelijk een model dat direct als modieuze short ontworpen en geproduceerd was. Om niet op loeren betrapt te worden, liet ik mijn blik zakken naar de vloer rond hun tafeltje, waar ik, bij het in mijn mond laten smelten van een groot stuk bierijs, achtentwintig plastic teenslippers telde van hetzelfde model en dezelfde kleur. | |
[pagina 30]
| |
Omhoog gingen mijn ogen, om van het rieten dak langzaam te zakken tot ik, net over de hoofden van de mannen, kon wegkijken naar de rijweg achter hen. Onder in mijn blikveld had ik nu hun kapsels: stuk voor stuk gave helmpjes van bol geföhnde, door haarlak onbeweeglijk gehouden donkere lokken. Weer keek ik iets lager en zag hoezeer die glanzende dikke haarmutsen contrasteerden met de verweerde gezichten eronder. Ook de jongere mannen hadden een ruwe, grove huid. Allemaal knepen ze continu hun ogen samen, wat een kwade trek over hun kaken legde. Weer was er een moment dat alle mannen snel en gelijktijdig hun blik op ons richtten. Er werd collectief instemmend geknikt, waarna de man die de stoel voor ons had gepakt opstond en naar het loket liep. Tijdens het overleg dat hij daar ging voeren met de jongen van de consumpties, keek die laatste meerdere keren geamuseerd in onze richting. De man keerde terug naar het tafeltje met in zijn armen een stuk of zes opengetrokken driekwartliterflessen bier en, zag ik met verbazing, een flesje cola met een rietje erin. Met hulp van zijn vrienden zette hij alles op het tafeltje, maar ging niet zitten. Hij pakte een van de flessen bier en het flesje cola en keerde zich naar Inge en mij. Met rauwe, harde stem riep hij ons diep vanuit zijn keel iets toe, op een toon die vragend en gebiedend tegelijk was. Terwijl hij zijn handen met de twee flessen naar ons uitstrekte, maakte hij met zijn hoofd uitnodigende bewegingen naar opzij. ‘O nee, ik ga niet tussen al die harige knieën zitten, hoor!’ Inge liet haar blik weer wegvluchten in de lettertjes op de Nivea-doos, een diepe frons van gespeelde concentratie op haar voorhoofd. Het ijskoude bier, waarvan ik meer had gegéten dan gedrónken, bleek van mij een willoos prooi te hebben gemaakt. Impulsief reageerde ik op de uitnodiging door de man breed lachend toe te knikken. Terwijl ik opstond pakte ik Inges hand en probeerde haar zachtjes mee te trekken. Met felle, boze bewegingen borg ze de Nivea-doos weer in haar tas. Bij het opstaan schoof ze haar stoel krachtig naar achteren. Ik zag aan de knipogende blikken die de mannen met elkaar wisselden dat ze de onmin die tussen ons was ontstaan meteen hadden gedetecteerd. Toen we ons bij hun tafeltje aandienden, sprongen de meeste mannen op en begonnen met hun stoeltjes te schuiven. Om ruimte te maken, maar ook, dacht ik op te merken, om een positie te verwerven waarin ze ons beter konden bekijken. Er werd druk geroepen en gebaard, naar ons | |
[pagina 31]
| |
en naar elkaar. Toen we eindelijk zaten, op twee stoeltjes die dicht bijeen waren gezet, was er van de kringopstelling waarin de mannen tot dan toe hadden gezeten niets meer over. Als een klein publiekje, of een klasje schoolkinderen, zaten ze nu in drie rijtjes tegenover ons, aan de andere kant van het tafeltje. Langs eikaars hoofden keken ze met volle aandacht en pretlichtjes in hun ogen naar onze gezichten. Onze drankjes werden voor ons neergezet: een hele driekwartliterfles halfbevroren bier voor mij, de cola met het rietje voor Inge. Er viel een stilte. Ik was me erg bewust van mijn vlekkerige, verbrande lichaam en de tot ver boven mijn navel reikende zwembroek. Mijn neus gloeide en klopte. Zo vrolijk mogelijk kijkend tilde ik de fles bier in de lucht. Dat werd begrepen: onder het luid en chaotisch uitroepen van een onverstaanbare heildronk - ik hoorde niet meer dan een in toonhoogte sterk fluctuerend geloei door hun neus - hieven alle mannen hun flessen bier. Inge nam haar cola en sloot zich aan bij de proostende gebaren, wat het geroep nog deed toenemen. Ik zag Inge zich inspannen om scherp te luisteren. Ze legde haar linkerhand achter haar oor en keek de mannen op de eerste rij met vragend geheven kin aan. Die begrepen niet meteen wat de bedoeling was en keken verward beurtelings naar Inge en naar elkaar. Nog nadrukkelijker hief Inge het flesje cola en liet haar Amsterdamse tongval over het terrasje schallen. ‘Hé jongens... proost, hè!’ Een ontspannen gelach steeg op. De man die ons had uitgenodigd boog zich over het tafeltje, tikte zijn bierfles eerst tegen de mijne, daarna tegen Inges colaflesje en liet toen langzaam en nadrukkelijk, zingend bijna, de ongrijpbare klanken horen. Alsof zijn tong twee keer dikker was dan normaal en nauwelijks ruimte liet voor het woord dat hij erlangs moest persen, zo klonk zijn ‘proost’. Zonder een moment te aarzelen herhaalde Inge, in een volmaakte imitatie van zowel de klanken die hij geproduceerd had als zijn lepe gelaatsuitdrukking en lome, zelfingenomen gebaren, de Siciliaanse heildronk. Drie volle seconden was alleen het geraas van de zee en het verkeer te horen. De mannen zaten als betoverd op hun stoeltjes, hun bierflessen halverwege de baan naar hun lippen bewegingloos in hun hand, hun wijd opengesperde ogen gericht op Inge. Toen was er een donderende explosie van geestdrift, een plotselinge wervelwind van geschreeuw en | |
[pagina 32]
| |
beweging die onze geschrokken lijven leek op te pakken en door elkaar te schudden. De mannen moesten lichamelijke steun bij elkaar zoeken om hun onbedaarlijke lachbuien te overleven, zo leek het. Ze legden schokkend van plezier hun voorhoofden tegen eikaars schouders, grepen zich vast aan een bovenarm, sloegen elkaar hard en kletsend op de behaarde dijbenen. Inge en ik probeerden onze onwillige mondhoeken omhoog te krijgen in een glimlach van deelname aan hun uitzinnige vrolijkheid. Nu ging een van de jongere mannen staan en probeerde, nog buiten adem van het lachen, met geroep en weidse op en neer gaande zwaaien van zijn armen zijn vrienden stil te krijgen. Toen alleen nog, als de laatste spetters in een afkoelende braadpan, wat verspreid, niet te onderdrukken geproest te horen was, nam hij zijn bierfles op, stak deze naar voren, en boog zich trillend van voorpret naar Inge. Veel nadrukkelijker en galmender dan de eerste keer klonk opnieuw de zangerige, nasale riedel van het proosten. En even reflexmatig als daarnet, zonder een seconde stilte te laten vallen, echode Inge de geluiden weer terug, ze precies dezelfde nadruk en galm meegevend. Met haar opgestoken colaflesje zette ze er een olijk uitroepteken achter. ‘Schijnen ze leuk te vinden.’ Inges stem was nauwelijks nog te horen onder het onmiddellijk weer opgelaaide pandemonium aan de andere kant van het tafeltje, dat zo mogelijk nog wilder was dan de eerste keer. Meerdere mannen konden het niet meer uithouden in zittende positie. Ze stonden met onbeheerste bewegingen op, waarbij een paar stoeltjes omvielen, en kwamen elkaar verdringend over het tafeltje heen hangen, vlak voor onze gezichten, of gingen door hun knieën gezakt naast ons staan. We keken rondom in wijd opengesperde ogen die fonkelden van vrolijke verbijstering. Van alle kanten dreunden de langgerekte dialectklanken op ons toe, die alle mannen vergezeld lieten gaan door de vragende verticale beweging met hun samengevouwen vingers. Het leek of al hun rechterhanden aan onzichtbare, soepel verende elastieken op en neer dansten. Onwillekeurig schoven we op onze stoeltjes dichter naar elkaar toe, alsof we langzaam in het nauw werden gedreven door hun massieve nieuwsgierigheid, door hun collectieve bezetenheid om met ons te communiceren. Om even te ontsnappen aan hun pijnlijk indringende ogen nam ik mijn fles op en nam een lange teug, tot al het ontdooide bier in mijn keel | |
[pagina 33]
| |
verdwenen was en het overgebleven brok ijs tegen het glas tinkelde. Mijn drinkprestatie werd door de mannen beloond met een bewonderend geloei. Nu stonden ook de anderen op en kwamen waar ze maar konden om ons heen staan. Een dichte kring van dampende mannenlichamen had zich nu hermetisch om ons gesloten. Omdat wij de enigen waren die nog zaten, bevonden onze gezichten zich op de hoogte van de dikke knopen in hun overhemdpanden. De mannen hadden allemaal dezelfde - geringe - lengte, waardoor die knopen gezamenlijk een beweeglijke, horizontale cirkel om onze twee hoofden vormden. Ik zag nu ook dat ze allemaal op identieke, bestudeerde wijze waren gestrikt. De uit de knoop stekende hoekpunten hingen niet neer, maar stonden kaarsrecht uit, als de twee delen van een opgestijfde snor, aan weerskanten van wat ik meteen ging zien als bolle gezichtjes waarin de oogjes waren samengeknepen om ons, ook op dit niveau, goed te kunnen beloeren. Een dichtbehaarde arm, die van achteren tussen onze hoofden werd doorgestoken, zette een nieuwe fles bier voor mij neer. Onophoudelijk bleven de mannen op ons wijzen en op ons in schreeuwen, waarbij ze elkaar probeerden te overstemmen en weg te duwen. ‘Ze willen wat weten, die enge mafkezen.’ Inge hield het colaflesje op haar schoot en tuurde diep in de opening ervan. Zelfs de zuigende blikken van de mannen vlak bij ons wist ze zo te ontwijken. Ik voelde dat de bijna luchtdichte beslotenheid die de lichamen om ons heen hadden gecreëerd, de hitte ondraaglijk aan het maken was. Zweet sijpelde als douchewater langs mijn lichaam, mijn doorweekte zwembroek kleefde aan het stoeltje. Terwijl ik in nadrukkelijke ontkenning mijn gloeiend hoofd bleef schudden, liet ik het - mijn mond vertrokken in een grimas van volledig onbegrip en mijn wijsvinger tikkend tegen mijn rechteroor - omhoog kijkend een rondje maken. De boodschap leek over te komen. De mannen vielen niet stil, maar keerden zich nu naar elkaar, waarbij de meesten het tikkende gebaar tegen het oor en het hoofdschudden van mij leken te hebben overgenomen. Hun geschreeuw had nu niet meer, zoals tegen ons, een vragende, maar veel meer een overleggende toon. Omdat de aandacht even niet op ons gericht was, stootte ik Inge aan en maakte ik voorzichtig aanstalten om op te staan. Maar onze stoeltjes waren niet ongemerkt naar achteren te schuiven: | |
[pagina 34]
| |
de poten werden geblokkeerd door teenslippers. Onze ontsnappingspoging deed de beroering onder de mannen nog verder oplaaien. Het idee dat we zomaar zouden kunnen verdwijnen leek ze in grote bezorgdheid te brengen. Bijna allemaal zwaaiden ze hun gestrekte armen op en neer, om ons ertoe te bewegen nog te wachten. Op mijn verbrande schouders kwamen twee handen neer, die door het keiharde eelt op de palmen aanvoelden als blokken ruw hout. Zacht maar onontkoombaar werd ik weer naar mijn stoelzitting geduwd. Mijn fles bier werd in mijn hand gestopt. Ik zag dat ook Inge weer zat. Haar gezicht stond verkrampt, ze ontweek mijn blik. De mannen hadden hun ogen weer voltallig op ons gericht en riepen en gebaarden nog heftiger naar ons dan voorheen. Maar wat ze ons nu wilden overbrengen had niet meer dezelfde inhoud als kort geleden, dat kon ik duidelijk vaststellen. Voortdurend werd er gezwaaid met armen, om ons ertoe te brengen nog geduld te hebben en niet weg te gaan. De oudere man die ons aan het tafeltje had genood, duwde de anderen met kracht opzij en ging recht voor ons staan. Hij pakte een van de jongsten uit de groep bij zijn overhemd en draaide hem aan zijn schouders naar ons toe, alsof hij een willoze pop aan ons toonde. De jongen grijnsde voortdurend. Een zenuwtic deed hem om de paar seconden zijn ogen stijf dichtknijpen. Over de schouder van de jongen heen wees de man op diens borst en maakte daarna met wijs- en middelvinger een gebaar van snel lopen in de richting van het dorpje een paar honderd meter verderop, waar we drie dagen geleden uit de bus waren gestapt. Vervolgens maakte hij datzelfde gebaar in tegenovergestelde richting, weer naar ons toe.
De twee gouden tanden van Giacomo fonkelden in de laagstaande zon, die ons nu, onder de rand van de rieten overkapping door, recht in het gezicht scheen. Doordat zijn mond vrijwel continu in een vochtige dronken schaterlach wijd openhing, had het nog steeds felle middaglicht alle gelegenheid om de tanden te laten opgloeien tot de twee vanzelfsprekende middelpuntjes van ons drinkgelag, tot twee heldere lampjes waar al onze ogen als verdwaasde nachtvlinders omheen bleven fladderen. Sinds hij achter de jongen die hem in het dorp was gaan halen het terras was binnengestapt, had Giacomo - in een Duits dat maar net iets verstaanbaarder was dan het dialect van de mannen door wie hij als | |
[pagina 35]
| |
verlossend talenwonder werd gezien - ontelbare korte zinnetjes op ons afgeschoten. En vrijwel elk daarvan begon met ‘inne Deutschelaan...’ Terwijl hij aan het woord was, aanvankelijk nog als tolk tussen ons en de groep mannen, maar allengs alleen over zichzelf en zijn jaren als gastarbeider in Duitsland, verschenen in een continue stroom steeds weer volle flessen ijsbier op het tafeltje. Ongemerkt was ik begonnen te proberen het drinktempo van Giacomo na te volgen. Vooral de manier waarop hij een grote fles bijna in één teug in zijn keel kon laten leegstromen zonder te slikken, fascineerde me. Giacomo - hij had zijn naam voor ons met een van de barman geleende pen in blokletters op het etiket van een fles geschreven - week in uiterlijk sterk af van de andere mannen. Zijn haar was niet gitzwart en bol geföhnd, maar lichtblond, vlassig en verwaaid. Een te klein overhemd met rode ruiten plakte om zijn bovenlijf en vloekte hevig met de blauwe ruitjes op het sportbroekje daaronder. Aan zijn voeten houten slippers, van het gezonde Duitse type. Uit zijn waterige groene oogjes sprak behalve een vage spotlust vooral dronkenschap. Als een door zijn eigen macht en de kruiperigheid van zijn hofhouding verveelde vorst, zat hij in de groep mannen. Die dromden om hem heen en bedelden continu om zijn aandacht om vertaald te krijgen wat er gezegd werd. Zonder zelfs maar zijn blik te verheffen naar de gever pakte Giacomo steeds de flessen bier aan en klokte ze leeg. ‘Sprecke Deutsch?’ had hij ons meteen breed lachend gevraagd, toen de mannen zich na zijn verschijnen om hem heen hadden geschaard en hem, druk op ons wijzend, kennelijk op de hoogte hadden gebracht van de problematische communicatie tot dan toe. Alles wat Giacomo zei werd omgeven door een vochtige, gorgelende bijklank, alsof er constant een plas bier in zijn mond en keel lag, wat waarschijnlijk ook zo was. Toch was het hem gelukt ons duidelijk te maken dat wij ons hier op dit terras in een gezelschap autochtone beroepsvissers bevonden. (‘Fange Fisch, alle...’) Ook Giacomo zelf ging elke nacht de zee op, dit in tegenstelling tot zijn gouden jaren in het noorden, waar hij een groots en mondain leven had geleid. ‘Inne Deutschelaan: immer Bier saufen!’ Een van de vissers bracht nu zijn hoofd bij dat van Giacomo en fluisterde hem iets in. De andere mannen zwegen in geamuseerde afwachting. Na het legen van zijn fles leunde onze tolk achterover en liet zijn uitgestoken wijsvinger tussen Inge en mij heen en weer gaan. | |
[pagina 36]
| |
‘Heirate...? Erloben...?’ Allebei schudden we grinnikend van nee. Ik bedacht dat ik in het Duits niet zou kunnen of willen uitleggen welke vorm onze verbintenis dan wel had. Achttien en zeventien jaar oud, en in Amsterdam al samenlevend als een gezapig echtpaar, met aardappels en groenten om zes uur, en elke avond samen voor de televisie. Ik tikte mijn fles tegen die van Giacomo. Zoals we al een tijdlang hadden gedaan, lieten we precies tegelijk, alsof het een oud Siciliaans ritueel betrof, al het ontdooide bier in onze kelen stromen.
Nu werd duidelijk waarom de vissers een dikke eeltlaag op hun handpalmen nodig hadden. Vol in de kom van hun hand grepen ze steeds een van de tientallen bollen ter grootte van een appel uit de plastic zak, die de zenuwtrekkende jongen, kennelijk de koerier van de groep, hardlopend was gaan halen in het dorp. De bollen, nog glimmend van het zeewater, waren geheel overdekt met een dichte beplanting van lange, keiharde, stekels. De mannen kapten ze in hun hand met één harde tik van een mes doormidden, waarbij ze, aan hun onverstoord lachende gezichten te zien, geen last leken te hebben van het in hun vlees dringen van de gemene naalden, die Inge en ik giechelig en nieuwsgierig betastten met onze vingertoppen. Eén helft van de stekelbol wierpen ze achteloos weg op de grond van het terrasje. (Halfdronken als ik was, bedacht ik toch nog dat ik straks bij het weglopen voorzichtig moest zijn, zo op blote voeten.) Uit de andere helft schudden ze het zeewater weg en legden hem dan met de open kant naar boven naast zijn voorgangers op een bord dat, met twee gele broden ernaast, de jongen van het consumptieloket voor ons op het tafeltje had gezet. Het bord was bijna vol nu. De open halve bolletjes, waarvan de buitenste bijna over de rand vielen, waren grotendeels leeg. Maar op de metaalachtige gladde binnenkant zaten, tussen de laatste druppels zeewater en wat dotjes donkergroen slijm, vier helroze strookjes van wat het meest op rauwe biefstuk leek. Deze vier reepjes vormden samen, in elk van de bolletjes op het bord, een verbazend volmaakte kruisvorm. Alsof een kok met esthetisch gevoel er zijn best op had gedaan. Bijna alle mannen om ons heen wezen onophoudelijk afwisselend naar ons, naar het bord en naar hun mond, waarbij ze ons enthousiast toeknikten en naar ons riepen. Giacomo voerde het woord, vanachter | |
[pagina 37]
| |
zijn vochtige schaterlach. ‘Warumme nicks essen? Schmecke gut...! Mitte Brot... Mitte Bier saufen...’ Hij greep een van de halve bolletjes van het bord, bracht het naar zijn mond en stak, terwijl hij ons bleef aankijken, gulzig zijn brede, kletsnatte tong erin. Met ongeneerde, draaiende likbewegingen slobberde hij wat hij daar aantrof genietend naar binnen. Zijn lippen nog druipend, rukte hij vervolgens een stuk brood af, veegde daarmee de allerlaatste eetbare resten weg, en duwde de prop deeg achter zijn gouden tanden. Hij liet zijn bierfles leeglopen in zijn keel en keek ons aan. Zijn dronken grijns was breder dan ooit. Ook ik leegde in één keer mijn fles tot aan het ijs. De luide boer die mij daarna ontglipte had bij de mannen welhaast evenveel succes als Inges proosten. Ik stak mijn hand uit naar de halve bolletjes (die zich, zoals Inge al met huiverende walging had opgemerkt, uiterst traag maar onmiskenbaar duidelijk, rondbewogen over het bord) pakte er voorzichtig één op en bracht dat naar mijn mond. Een prikkend, licht bedorven aroma kroop mijn neusgaten binnen. Uitdagend keek ik naar Inge. ‘Eet jij maar lekker levend snot, hoor...’ Ik stak mijn hand omhoog om de aandacht naar mij toe te halen. Toen iedereen naar me keek stak ik mijn tong langzaam in de holte, tot ik het hart van het roze kruis had bereikt. Zo, met mijn uitgestrekte tong in de diepte van de bol, mijn best doend om nog niets te proeven, keek ik de kring rond. Alle vissers knikten mij heftig toe, hun ogen verwachtingsvol wijdopen. Toen haalde ik met vier likjes de reepjes vlees en het eraanhangende groen mijn mond binnen. Het leek of het vervoer op mijn tongpunt al genoeg was geweest om al het eetbare dat ik in de stekelbol had gevonden te laten versmelten tot speeksel. In mijn keel voelde ik een slikimpuls, maar ik vond niets dat genoeg substantie had om af te dalen. Wel was er een krachtige smaak ontstaan in mijn mondholte, veel sterker dan de smaak van het bier, zowel zout als zoet als bitter als zuur. Een overrompelende oersmaak, waarin alle smaken vertegenwoordigd leken. Met opeengeklemde lippen maakte ik zo hard mogelijk een hoog zoemend geluid, terwijl ik mijn hoofd genietend heen en weer bewoog. Ik strekte mijn arm uit naar het bord om te laten zien dat ik van plan was nog veel meer halve bollen leeg te likken. | |
[pagina 38]
| |
De vissers juichten. Ik kreeg een stuk brood aangereikt en het bord werd naar mij toe geschoven. Volle flessen werden eromheen gezet. Ik nam een hap brood en een lange teug bier. Uit een plotselinge drang om die ongekende smaak in mijn mond niet te laten verzwakken, begon ik nu gulzig de ene na de andere halve bol leeg te zuigen. Ook de vissers zelf waren inmiddels aan het schransen geslagen. Steeds namen ze een nog complete stekelbol uit de plastic zak, riepen naar elkaar om het mes, sloegen hem middendoor, en staken hun tongen in het roze vlees. Hompen brood werden afgescheurd en over en weer gegooid. Na het klokken van bier uit een van de vele flessen probeerde iedereen elkaar te overtreffen in het imiteren van mijn recente boer. Het gelach en geschreeuw, het ongeremde eten en drinken, de heftige gebaren en lichaamsverplaatsingen waarmee de mannen al hun gesproken taal begeleidden, het leek voor mij nu allemaal deel uit te maken van een spontane, onbewust uitgevoerde rondedans waarin de mannen om ons heen bewogen. Een vrijwel onmerkbaar steeds wat sneller wentelende draaikolk, die Inge en mij, nog als enigen op een stoeltje zittend, in zijn centrum wilde vastschroeven. |
|